ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
ROT 11/2839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen parkeren van vrachtwagen op perceel voor transportbedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis. Eiser, die een transportbedrijf runt vanuit zijn woning, werd door verweerder gelast om zijn bedrijfsmatige activiteiten te beëindigen of ervoor te zorgen dat zijn vrachtwagen niet langer op zijn perceel geparkeerd stond. Dit besluit volgde op klachten van omwonenden over het parkeren van de vrachtwagen, die volgens verweerder in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften die woondoeleinden voorschrijven. De rechtbank oordeelde dat het parkeren van de vrachtwagen op het perceel van eiser moet worden aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit, wat niet in overeenstemming is met de bestemming van het perceel. De rechtbank stelde vast dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhavend optreden af te zien. Eiser had betoogd dat eerdere besluiten van verweerder om niet te handhaven rechtszekerheid boden, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten handhavend op te treden en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving bij overtredingen van bestemmingsplannen en de beperkte ruimte voor bestuursorganen om van handhaving af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 11/2839
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2013 in de zaak tussen
[naam], te Hellevoetsluis, eiser,
gemachtigde: mr. M.C. Danel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,
gemachtigden: mr. L.J. van Es-Bel en R.E. Harinck.
Aan het geding hebben mede deelgenomen:
[naam], gemachtigde mr. J. de Vet,
[naam] en [naam],
[naam],
(hierna: de belanghebbenden)
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om zijn bedrijfsmatige activiteiten binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit te beëindigen, dan wel ervoor zorg te dragen dat eisers vrachtwagen niet langer op zijn perceel aan de [adres] is geparkeerd op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,- per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000,-.
Bij besluit van 1 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder wijziging van het besluit in die zin dat er een dwangsom wordt verbeurd ter hoogte van € 500,- per week of gedeelte van een week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De belanghebbenden hebben schriftelijke reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012. Eiser en zijn partner zijn verschenen, bijgestaan door mr. E.J.H. van Lith, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verschenen zijn tevens de belanghebbenden [naam] en zijn gemachtigde, [naam], [naam] en [naam].
Overwegingen
1. In 2009 heeft een anonieme melder bij verweerder geklaagd over het feit dat er op eisers perceel een vrachtwagen wordt geparkeerd. Bij brief van 22 januari 2010 heeft [naam] vragen gesteld aan verweerder over het parkeren van de vrachtwagen van eiser. Bij brieven van 19 april 2010 en 25 mei 2010 heeft de heer [naam] verzocht om handhavend op te treden tegen de overlast van eisers vrachtwagen. Bij brieven van 3 mei 2010 en 29 juni 2010 heeft verweerder aan respectievelijk [naam] en [naam] bericht dat er geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden. Op 24 augustus 2010 heeft [naam] schriftelijk om handhaving verzocht. Bij brief van 26 oktober 2010 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het voornemen om handhavend op te treden. Op 22 november 2010 heeft eiser hierover zijn zienswijze gegeven.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd. Volgens verweerder maakt eiser door het parkeren van de vrachtwagen op zijn perceel inbreuk op het woonkarakter van de buurt en handelt hij hiermee in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder stelt dat de grondslag van het besluit ligt in artikel 28 van "bestemmingsplan De Kooistee" (het bestemmingsplan) in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet en afdeling 5.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) stelt zich op het standpunt dat volgens de doeleindenomschrijving van artikel 10 (Woondoeleinden) van het bestemmingsplan parkeren op het eigen erf alleen is toegelaten als het gaat om een parkeervoorziening die begrepen kan worden onder de bestemming "Woondoeleinden". Volgens de commissie is hiervan in het geval van eiser geen sprake, omdat de vrachtwagen voor eisers bedrijf wordt gebruikt. Het parkeren van de vrachtwagen op eisers erf is daarom in strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop komt men niet toe aan artikel 28 van het bestemmingsplan. Gelet op het woonkarakter van de buurt en het door verweerder ingenomen standpunt is er volgens de commissie geen zicht op legalisatie. De commissie is dan ook van mening dat verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd, al dient de motivering te worden aangepast naar strijd met artikel 10 van het bestemmingsplan en dient de last nauwkeuriger te worden omschreven, aangezien in het primaire besluit onduidelijk is wanneer er sprake is van een "week".
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie geheel overgenomen.
2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij het derde verzoek om handhaving van [naam] had moeten beoordelen of de formele rechtskracht aan het ontvangen van dat verzoek in de weg stond. Eiser wijst erop dat verweerder zich in het besluit van 29 juni 2010 op het standpunt heeft gesteld dat het parkeren van eisers vrachtwagen geen strijd oplevert met het bestemmingsplan en dat handhaving om die reden niet aan de orde was. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Nu [naam] bij zijn derde verzoek om handhaving geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, had zijn verzoek niet ontvankelijk verklaard moeten worden. Volgens eiser is het bestreden besluit genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2009 (LJN: BJ9532) waarnaar verweerder verwijst, is volgens eiser niet van toepassing op zijn situatie omdat het daar ging om een gedoogde overtreding, terwijl verweerder in de situatie van eiser juist heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een overtreding.
Eiser stelt voorts dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het parkeren van een vrachtwagen naast zijn woning afbreuk doet aan het woonkarakter. In de straat waarin de woning is gelegen geldt geen verbod voor vrachtwagens, terwijl het evenmin verboden is een vrachtwagen naast de woning te parkeren. Verweerder heeft geconstateerd dat de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht en de weg op vrachtwagens is berekend. Van strijd met het woonkarakter is dan ook geen sprake, aldus eiser. Eiser is daarnaast van mening dat artikel 10 en artikel 28 van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan in onderlinge samenhang moeten worden gezien. Het standpunt van verweerder dat men niet toekomt aan artikel 28 is daarom onjuist. Het kantoor waaruit eiser zijn bedrijfsactiviteiten ontplooit is niet groter dan 25 m2. Dit is door verweerder ook niet weersproken. Eisers woning heeft zijn primaire woonfunctie behouden. Om die reden meent eiser dat op grond van artikel 28, derde lid, aanhef en onder d geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, en dat het verzoek om handhaving had moeten worden afgewezen.
Eiser is tot slot van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat van handhaving wordt afgezien. In de omgeving van Hellevoetsluis zijn geen bewaakte parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Eiser heeft zijn woning in 2009 gekocht vanwege de aanwezigheid van voldoende ruimte op het erf voor het parkeren van een vrachtwagen. Door een ambtenaar van de gemeente is hem destijds medegedeeld dat parkeren van een vrachtwagen naast de woning is toegestaan. Beide buren hadden hiertegen geen bezwaar. Door het bestreden besluit is eiser genoodzaakt zijn vrachtwagen 's nachts op een onbewaakte parkeerplaats achter te laten, waar vaak diesel uit de vrachtwagen wordt gestolen. De gevolgen van het besluit zijn voor eiser zo aanzienlijk dat van handhaving moeten worden afgezien.
3. In artikel 5:31d van de Awb is bepaald dat onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uigevoerd.
In artikel 5:32, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
In artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen omschrijft.
In het tweede lid is bepaald dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
In het derde lid is bepaald dat de bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
In artikel 5:32b, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de dwangsom vast stelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan tevens een bedrag vast stelt waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
In artikel 10 van de bestemmingsplanvoorschriften, met als titel "Woondoeleinden (W)" is in het eerste lid de doeleindenomschrijving opgenomen. Deze luidt als volgt:
"De gronden op de kaart aangewezen voor woondoeleinden (W) zijn bestemd voor het wonen, waaronder begrepen erven, tuinen, toegangs- en achterpaden en parkeervoorzieningen alsmede ter plaatse van de gronden met de subbestemming Ww voor woonwagenstandplaatsen."
Artikel 28 van de bestemmingsplanvoorschriften luidt als volgt:
"1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
c. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
3. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de doeleindenomschrijving en/of de overige voorschriften mag worden gebruikt;
b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
c. het uitoefenen van detailhandel voorzover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals in de voorschriften toegestaan;
d. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep in een gedeelte van de woning en de daarbijbehorende gronden voorzover en indien de woonruimte als primaire functie wordt behouden;
e. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woning behorende grond.
4. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
5. Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt evenmin verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:
a. het vloeroppervlak, in gebruik voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, ten hoogste 25 m2 mag bedragen;
b. de activiteiten geen detailhandel of horeca betreffen;
b. de activiteiten geen inbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving.
6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 5 sub a teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te vergroten tot 40 m2, een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.”
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank legt het bestreden besluit zo uit dat aan de last ten grondslag ligt overtreding van de artikelen 10 en 28 van de bestemmingsplanvoorschriften.
Eiser heeft een transportonderneming met kantoor aan huis en parkeert zijn vrachtwagen naast zijn woning. Op grond van artikel 10 van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de betreffende gronden aangewezen voor woondoeleinden. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 april 2004 (LJN: AO7998) en van 25 januari 2006 (LJN: AV0273) is de rechtbank van oordeel dat het parkeren van een vrachtwagen op een perceel ten behoeve van een op dat perceel gevestigd transportbedrijf moet worden aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank het parkeren van de vrachtwagen naast de woning niet overeenkomstig de bestemming woondoeleinden als vermeld in artikel 10 van de bestemmingsplanvoorschriften.
5. In artikel 28, derde lid,van de bestemmingsplanvoorschriften zijn situaties genoemd waarin geen strijdig gebruik aanwezig wordt geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is een transportbedrijf niet aan te merken als een aan-huis-gebonden beroep als bedoeld in onderdeel d en zoals beschreven in de begripsbepaling in artikel 1, onderdeel 19, van de bestemmingsplanvoorschriften. De andere situaties als bedoeld in het derde lid zijn evenmin van toepassing.
Het vijfde lid van artikel 28 kan eiser ook niet baten. Een deel van de woning is in gebruik ten behoeve van eisers transportbedrijf en het parkeren van de vrachtwagen is ten dienste van dit transportbedrijf. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat het parkeren van de vrachtwagen afbreuk doet aan het woonkarakter, gezien de grootte van de vrachtwagen en de lading.
6. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2011, LJN: BT6683) zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan hiervan afzien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat of als het opleggen van een last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Door eiser is betoogd dat de rechtszekerheid en de formele rechtskracht van eerdere beslissingen van verweerder om niet te handhaven in dit concrete geval aan handhaving in de weg staan. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat uit de beginselplicht tot handhaving voortvloeit dat verweerder bij de vaststelling van een overtreding tot handhaving over dient te gaan. Een eerder ingenomen andersluidend standpunt van verweerder doet hieraan niet af, nu de brieven van verweerder van mei en juni 2010 naar het oordeel van de rechtbank niet gedragsbepalend zijn geweest: eiser parkeerde toen al naast zijn woning en de daarvoor benodigde maatregelen waren al getroffen.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat voor de koop van zijn woning zijdens verweerder toezeggingen zijn gedaan op basis waarvan eiser en zijn partner erop mochten vertrouwen dat het parkeren van de vrachtwagen naast de woning was toegestaan.
Ten aanzien van het zicht op legalisatie overweegt de rechtbank dat verweerder duidelijk kenbaar heeft gemaakt niet aan vrijstelling van het bestemmingsplan te willen meewerken. Daarmee staat voldoende vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
De overige door eiser gestelde omstandigheden, zoals het overleg met de buren, de parkeerproblematiek voor vrachtwagens, het risico van diefstal van diesel en de verhoogde verzekeringspremie, zijn – hoewel invoelbaar – niet dusdanig zwaarwegend dat handhaving hierdoor onevenredig is.
7. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhavend optreden af te zien, zodat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten handhavend op te treden. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. Eisers beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.