3.4. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten voert [gedaagde] hiertoe het volgende aan:
- [gedaagde] houdt zich al jaren bezig met management, waaronder interim- en project-management, met een sterke gerichtheid op de verzekeringsbranche en de bancaire wereld; begin februari 2006 heeft [gedaagde] de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] (hierna: BMC) opgericht, waarin [gedaagde] alle aandelen bezit; BMC is begin maart 2006 een raamovereenkomst met Fortis Verzekeringen Nederland N.V. aangegaan en een overeenkomst van opdracht met Fortis ASR Bank N.V. (hierna: ASR); BMC heeft de werkzaamheden die [gedaagde] voorheen als eenmanszaak verrichtte voortgezet; BMC heeft namelijk als organisatie-adviesbureau [gedaagde], maar ook andere professionals, bij onder andere verzekeraars en banken geplaatst voor het verrichten van management-werkzaamheden; [gedaagde] heeft vooral veel kennis op het gebied van (management met betrekking tot) sparen en beleggen;
- In 2006 hebben er gesprekken plaatsgehad tussen BMC en B-Street B.V., een dochterbedrijf van de holdingmaatschappij Novisource B.V.; afgesproken is toen dat NIBC zou worden opgericht en dat BMC een van de bestuurders van BMC zou worden; reden voor deze benoeming was dat BMC al veel ervaring had opgebouwd in de verzekeringsbranche en de bancaire wereld, waaronder verschillende opdrachten voor ASR; BMC heeft vervolgens een gedeelte van haar omzet die zij verwierf vanwege haar werkzaamheden voor ASR ondergebracht in NIBC/B-Street B.V. om NIBC ‘een vliegende start’ te geven; Novisource B.V., B-Street B.V. en NIBC waren er dan ook van op de hoogte dat BMC zaken deed voor ASR en dat de relatie tussen enerzijds BMC en [gedaagde] en anderzijds ASR zou voortduren; dat BMC professionals uitleende aan onder andere ASR en dat [gedaagde] mogelijk een van deze professionals zou kunnen zijn was geen geheim voor deze drie partijen; NIBC faciliteerde en stimuleerde zelfs het voortduren van deze relatie tussen BMC/[gedaagde] en ASR, nu NIBC hiervan de vruchten plukte;
- In de periode vanaf begin februari tot en met 31 mei 2006, toen BMC nog niet als bestuurder van NIBC was aangesteld, alsmede in de periode waarin BMC bestuurder was van NIBC, namelijk van (omstreeks) 31 mei 2006 tot en met 1 juni 2010, en ook in de periode na 1 juni 2010 hield BMC zich onder meer bezig met het uitlenen van professionals, zoals [gedaagde], aan banken en verzekeraars, waaronder ASR; NIBC, B-Street B.V. en Novisource B.V. waren van dit alles op de hoogte:
a. De heer [A], (destijds) vertegenwoordiger/accountmanager van zowel NIBC als B-Street B.V., maakte bij de ondertekening van de Arbeidsovereenkomst omstreeks juni 2009 kenbaar aan [gedaagde] dat het NIBC niet uitmaakte dat [gedaagde] zaken deed met ASR; dat NIBC nimmer heeft geprotesteerd lag ook voor de hand, aangezien BMC al over veel relaties in de verzekeringsbranche en de bancaire wereld beschikte, waarmee BMC dan wel haar voorganger [gedaagde] al jaren zaken deed en die nu ook dankzij [gedaagde] een relatie van NIBC waren geworden;
b. [gedaagde] mocht dan ook verwachten van NIBC dat het voor NIBC geen probleem was dat BMC [gedaagde] of andere professionals bij ASR plaatste dan wel bij andere relaties van BMC; [gedaagde] is dan ook van mening dat NIBC zich niet als een goed werkgever ex artikel 7:611 BW gedraagt en onzorgvuldig handelt ten opzichte van [gedaagde] door hem in zulk laat stadium in rechte te betrekken op grond van vermeende overtreding van het Relatiebeding; [gedaagde] beroept zich dan ook op gerechtvaardigd vertrouwen ex artikel 3:35 BW;
c. Op 1 juni 2009 is [gedaagde] in de functie van statutair directeur in dienst getreden van NIBC; BMC werd ‘gedwongen’ om de managementovereenkomst met NIBC te beëindigen wegens de nadelige gevolgen die deze overeenkomst voor NIBC zou hebben, wat [gedaagde] betwistte; aangezien NIBC in duidelijke bewoordingen aangaf dat, ingeval [gedaagde] niet in loondienst zou treden van NIBC, NIBC ertoe zou overgaan de relatie met BMC te beëindigen, heeft BMC er uiteindelijk mee ingestemd dat [gedaagde] een arbeidsovereenkomst aanging met NIBC; daarnaast voelde [gedaagde], als degene die NIBC had opgebouwd en die zich steeds bekommerde om de door hem aangetrokken en aangenomen medewerkers, zich te zeer verantwoordelijk voor NIBC om niet tot het sluiten van de Arbeidsovereenkomst met NIBC over te gaan; bij het ondertekenen van de Arbeidsovereenkomst dan wel in gesprekken nadien hebben partijen echter uitdrukkelijk afgesproken dat artikel 3 (salaris) zou worden aangevuld in verband met financiële gevolgen van het niet-opbouwen van pensioen door [gedaagde] alsmede dat artikel 9 (relatiebeding) en artikel 10 (boete) zouden komen te vervallen; [gedaagde] had immers ook al een arbeidsovereenkomst met BMC waarin een relatiebeding was opgenomen en wenste terzake niet in een onmogelijke positie te geraken; dat later alsnog in de Vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat er een relatiebeding zoals opgenomen in de Arbeidsovereenkomst van toepassing zou zijn komt omdat [gedaagde] hier niet op is gewezen; door alle druk en stress waar hij toen mee kampte heeft [gedaagde] de Vaststellingsovereenkomst blindelings getekend; [gedaagde] was immers zonder reden op staande voet door NIBC ontslagen, wat hem zeer aan het hart ging; bij het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst moest [gedaagde] het bovendien doen zonder juridische bijstand; het had op de weg gelegen dat NIBC als goed werkgever hem had geadviseerd een jurist in te schakelen, maar NIBC heeft dat nagelaten;
- Voorafgaande aan de indiensttreding van [gedaagde] bij ASR was ASR al geen relatie meer van NIBC; het is [gedaagde] gebleken dat ASR besloten heeft om geen zaken te doen met NIBC/B-Street B.V., omdat zij slechte ervaringen heeft met hen en zij te duur zijn; de oorzaak van dit verbreken door ASR van haar contacten met NIBC/B-Street B.V. ligt in het geheel niet bij BMC en [gedaagde] maar bij NIBC/B-Street B.V.;
- Na het kort geding dat NIBC na lang afwachten tegen [gedaagde] had aangespannen - [gedaagde] vermoedt dat NIBC dit geding beschouwde als een middel om [gedaagde] onder druk te zetten teneinde gedaan te krijgen dat hij NIBC in contact bracht met ASR - en waarin de voorzieningenrechter bij vonnis van 14 juli 2011 de vorderingen van NIBC heeft afgewezen - heeft [gedaagde] een aantal gesprekken gevoerd met NIBC teneinde te trachten onderhavige procedure te voorkomen; hierbij heeft [gedaagde] op de vraag van NIBC wat hij voor haar kon betekenen inzake het plaatsen van professionals bij ASR aangegeven dat hij niet in de positie verkeerde om iets voor NIBC te betekenen, nu de wijze van verstrekken van opdrachten eind 2010 was gewijzigd; zo was het verlenen van opdrachten door ASR inmiddels gecentraliseerd, wat een van de redenen is waarom [gedaagde] niet meer in een positie was binnen ASR om opdrachten te verstrekken, bijvoorbeeld aan NIBC;
- Het is niet juist dat NIBC enige schade heeft geleden door het werkzaam zijn van [gedaagde] bij ASR vanaf 1 januari 2011 als projectmanager Sparen&Beleggen; in de eerste plaats richt NIBC zich niet op de sparen&beleggen-branche maar uitsluitend op de verzekeringsbranche - de sparen&beleggen-branche vormt het werkterrein van een andere dochtermaatschappij van Novisource B.V., namelijk Novisource Banking & Investment Business Consultancy B.V.; in de tweede plaats is ASR, als gezegd, geen relatie meer van NIBC, namelijk vanaf het vierde kwartaal van 2010; ten derde heeft NIBC geldt dat de structuur van het verstrekken van opdrachten door ASR zodanig is gewijzigd dat de oude contacten die [gedaagde] mogelijk had kunnen opdoen tijdens zijn dienstverband bij NIBC van geen commerciële waarde meer zijn;
- Voor matiging van de gevorderde boete bestaan diverse redenen:
(i) NIBC heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de vermeende overtreding door [gedaagde] van het Relatiebeding;
(ii) Dat NIBC zulke schade heeft geleden is, als gezegd, ook niet aannemelijk;
(iii) De korte duur van het dienstverband van [gedaagde] bij NIBC, namelijk vanaf 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2010, en de wijze waarop dit dienstverband ten einde is gekomen, namelijk in eerste instantie door het op staande voet ontslaan van [gedaagde] en daarna via een, als gezegd, ‘afgedwongen’ vaststellingsovereenkomst;
(iv) Bij zijn indiensttreding bij NIBC is het takenpakket van [gedaagde] in relevante mate gewijzigd; zo hield [gedaagde] zich vanaf dat moment niet meer bezig met acquisitie, waardoor hij heel weinig contacten meer had met relaties van NIBC;
(v) De omstandigheid dat ASR, als gezegd, al vele jaren een relatie onderhield met [gedaagde] en BMC;
(vi) De wanverhouding tussen de gevorderde boete en het salaris van [gedaagde]
(vii) De te ruime tekst en reikwijdte van het relatiebeding;
(viii) De omstandigheid dat [gedaagde] door middel van BMC werkzaamheden voor ASR heeft verricht op het gebied van sparen en beleggen en niet op het gebied van verzekeren.