vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/11/98307 / HA ZA 12-2129
Vonnis van 6 februari 2013
[EISER],
wonende te Strijen,
eiser,
advocaat mr. A.C. de Bakker,
1. [ADVOCAAT 1] h.o.d.n. [X] Advocaten,
wonende te 's-Gravendeel,
2. [ADVOCAAT 2],
wonende te Maasdam, gemeente Binnenmaas,
gedaagden,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen worden aangeduid als [advocaat 1], respectievelijk [advocaat 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 september 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2012.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is getrouwd geweest met mevrouw [betrokkene 1].
2.2. [advocaat 2] is als advocaat werkzaam bij het advocatenkantoor van [advocaat 1].
[advocaat 2] heeft in 2009 de belangen van zowel [eiser] als van [betrokkene 1] behartigd ter zake van hun echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2.3. Voorafgaand aan de eerste bespreking met [advocaat 2] hebben [eiser] en [betrokkene 1] samen een schriftelijke opstelling gemaakt van de activa en passiva van de huwelijksgemeenschap en van de wijze van verdeling. Deze schriftelijke opstelling hebben zij tijdens hun eerste bespreking op 17 februari 2009 met [advocaat 2] aan haar overhandigd.
2.4. [advocaat 2] heeft ook op 15 juni 2009 met [eiser] en [betrokkene 1] gezamenlijk gesproken. Op 29 april 2009, op 26 mei 2009 en, voorafgaand aan de gezamenlijke bespreking, op 15 juni 2009, heeft [advocaat 2] afzonderlijk met [eiser] gesproken.
2.5. Tijdens de bespreking op 15 juni 2009 hebben [eiser] en [betrokkene 1] het door [advocaat 2] opgestelde echtscheidingsconvenant ondertekend. Daarin zijn de echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en alle overige passiva aan [eiser] toegedeeld en zijn de Opel Corsa en de tweepaardstrailer aan [betrokkene 1] toegedeeld.
2.6. Op 15 juni 2009 heeft [advocaat 2] ook het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek bij deze rechtbank (Dordrecht) ingediend.
2.7. Op 26 augustus 2009 heeft deze rechtbank de echtscheidingsbeschikking gewezen, die op 9 oktober 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.8. [eiser] heeft op 1 maart 2011 een klacht tegen [advocaat 2] ingediend bij de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het (voormalige) arrondissement Dordrecht. Die klacht hield in dat [advocaat 2] onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten hem op afdoende wijze te informeren en adviseren omtrent de wederzijdse marges en mogelijkheden en door zich er niet te vergewissen of hetgeen hij samen met [betrokkene 1] was overeengekomen ook daadwerkelijk voor beiden duidelijk en hun beider wens was. Daarnaast heeft [eiser] [advocaat 2] verweten dat zij ten onrechte de tegenstrijdige belangen van hem en [betrokkene 1] is blijven behartigen, terwijl zij op de hoogte was van zijn feitelijke situatie.
2.9. De klacht heeft geleid tot de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 6 februari 2012. De Raad van Discipline heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard en heeft als maatregel een enkele waarschuwing opgelegd. De Raad van Discipline heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“(...) Vast staat dat partijen een convenant wensten te sluiten waarin klager werd onderbedeeld.
Klager heeft echter aangevoerd dat het door de omstandigheden waarin hij destijds verkeerde niet goed tot hem is doorgedrongen wat de implicaties van het convenant waren. Verweerster heeft daartegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij klager naar behoren heeft geïnformeerd over zijn positie. Gelet op de omstandigheden had verweerster zulks schriftelijk behoren te doen teneinde te vermijden dat bij klager onzekerheid of misverstand zou bestaan over de inhoud en de gevolgen van het convenant. Hierdoor is in dit geding ook onvoldoende gebleken dat verweerster zich ervan heeft vergewist dat het convenant de werkelijke wil van klager weergaf. (...)
In dat gesprek [op 29 april 2009 tussen [eiser] en [advocaat 2], toevoeging rechtbank] heeft klager, zo blijkt uit de stellingen over en weer van partijen, aan verweerster informatie gegeven over zijn situatie, die werd gekenmerkt door mishandelingen door zijn echtgenote en de druk waar klager al jaren onder leefde. (…)
Niet gesteld of gebleken is dat verweerster op 29 april 2009 de eenzijdig van klager verkregen informatie over de verhoudingen tussen partijen met de echtgenote van klager dan wel met partijen gezamenlijk heeft besproken of vastgelegd. Datzelfde geldt voor de inhoud van de later eenzijdig met klager gevoerde gesprekken. (...)
De Raad is van oordeel dat verweerster door de voormelde ontwikkelingen de beschikking heeft gekregen over eenzijdige informatie, waardoor aannemelijk werd dat een tegenstrijdig belang tussen klager en zijn echtgenote bestond althans zou kunnen ontstaan.
Dit brengt mee dat verweerster ten onrechte de belangenbehartiging voor beide partijen heeft voortgezet. (...)”
2.10. [advocaat 2] heeft tegen de beslissing van de Raad van Discipline hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan hem van:
I. een bedrag van € 44.231,33, met rente;
II. de buitengerechtelijke kosten, zijnde in ieder geval tot 21 februari 2012 een bedrag van € 4.697,49, met rente;
III. de werkelijke proceskosten, zijnde in ieder geval tot 24 april 2012 een bedrag van € 4.965,87, met rente.
3.2. [eiser] stelt – onder verwijzing naar de vaststaande feiten en met name de beslissing van de Raad van Discipline – daartoe het volgende.
3.3. Zowel [advocaat 2] als [advocaat 1] zijn contractspartij en beiden zijn toerekenbaar tekortgeschoten in het op een juiste wijze behartigen van zijn belangen en uit dien hoofde schadeplichtig. Subsidiair baseert [eiser] zijn vordering jegens [advocaat 2] op onrechtmatig handelen. [advocaat 2] had zich aan de zaak moeten onttrekken, maar heeft dat ten onrechte nagelaten. Verder heeft [advocaat 2] nagelaten om [eiser] voldoende te informeren over zijn (rechts-) positie. Als gevolg daarvan heeft [eiser] een convenant ondertekend met vergaande consequenties. Indien een (onafhankelijk) rechtsbijstandsverlener [eiser] zou hebben geadviseerd over de mogelijkheden met betrekking tot de echtscheiding en met name de verdeling en hem zou gewezen hebben op de mogelijkheid van een normale (50/50) verdeling (zonder dat dat de echtscheiding zou frustreren), zou hij nooit “tegen elke prijs” van [betrokkene 1] zijn gescheiden. Door het nalaten van [advocaat 2] heeft [eiser] schade geleden, bestaande uit het bedrag waarvoor hij is onderbedeeld (€ 44.231,33), de rente over de op hem genomen schulden en over de ter aflossing van die schulden afgesloten lening, de advocaatkosten en de werkelijke proceskosten (totaal € 58.451,24 + rente).
4. Het verweer
4.1. De conclusie van gedaagden strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten. Zij voeren daartoe het volgende aan.
4.2. De vordering tegen [advocaat 1] moet worden afgewezen, omdat slechts met [advocaat 2] een overeenkomst is gesloten. Dat sprake is van een tekortkoming of onrechtmatig handelen wordt betwist: [advocaat 2] heeft de echtgenoten voorgehouden dat een verdeling bij helfte bij gemeenschap van goederen het uitgangspunt is, maar dat daarvan kan en mag worden afgeweken. [advocaat 2] wist niet en hoefde ook niet te weten dat (er omstandigheden waren die maakten dat) [eiser] zich niet bewust was van de strekking van de in het convenant opgenomen verdeling van de huwelijksgemeenschap. [eiser] heeft ingestemd met de onderbedeling om zo snel mogelijk tot de echtscheiding te komen. Dat [advocaat 2] ten onrechte zowel de belangen van [eiser] als die van [betrokkene 1] is blijven behartigen, maakt nog niet dat zij jegens [eiser] tekort is geschoten. Voor zover sprake is van een tekortkoming valt die [advocaat 2] niet toe te rekenen c.q. verwijten.
Omdat uit niets blijkt dat [eiser] een ander convenant zou hebben gesloten indien [advocaat 2] hem schriftelijk en verstrekkender over de onderbedeling had geïnformeerd, ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige gedraging en de gestelde schade. De omvang van de schade wordt betwist. Voor een vergoeding van daadwerkelijk gemaakte proceskosten bestaat geen grond.
5. De beoordeling
5.1. Het antwoord op de vraag of [advocaat 2] bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht jegens [eiser] en [betrokkene 1] in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van [eiser] en [betrokkene 1] - is opgetreden of als vertegenwoordiger van [advocaat 1] waardoor laatstgenoemde als contractspartij van [eiser] en [betrokkene 1] heeft te gelden, hangt af van hetgeen [advocaat 2] enerzijds en [eiser] en [betrokkene 1] anderzijds daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11-03-1977, NJ 1977, 521, Kribbebijter).
5.2. In dit verband is van belang dat uit de door partijen overgelegde stukken volgt dat zowel de schriftelijke opdrachtbevestiging die op 17 februari 2009 aan [eiser] en [betrokkene 1] is gezonden (productie 1 bij de conclusie van antwoord), als het echtscheidingsconvenant, het echtscheidingsverzoekschrift en de correspondentie in de echtscheidingsprocedure gericht aan de rechtbank op briefpapier van het kantoor van [advocaat 1] zijn gesteld.
5.3. [eiser] heeft gesteld dat hij uit de omstandigheid dat de opdrachtbevestiging op briefpapier van het kantoor van [advocaat 1] was afgedrukt, heeft begrepen dat hij een overeenkomst van opdracht met [advocaat 1] heeft gesloten. Gedaagden hebben volstaan met een verwijzing naar de opdrachtbevestiging waaruit volgens hen blijkt dat [eiser] en [betrokkene 1] uitsluitend met [advocaat 2] hebben gecontracteerd. De beoordeling van de inhoud van de opdrachtbevestiging kan echter niet los gezien worden van de omstandigheid dat deze opdrachtbevestiging is afgedrukt op het briefpapier van het kantoor van [advocaat 1]. In dat licht steunen de bewoordingen in de opdrachtbevestiging (“Alhoewel binnen mijn kantoor (…)”) niet het door gedaagden ingenomen standpunt dat uit de opdrachtbevestiging duidelijk blijkt dat [advocaat 2] bedoeld heeft alleen zichzelf als opdrachtnemer jegens [eiser] en [betrokkene 1] te verbinden. [eiser] en [betrokkene 1] mochten begrijpen dat [advocaat 2] de overeenkomst namens [advocaat 1] heeft gesloten, zodat een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:401 BW tot stand is gekomen tussen [eiser] en [betrokkene 1] enerzijds en [advocaat 1] anderzijds. Dat [advocaat 1] de uitvoering van de opdracht vervolgens volledig heeft overgelaten aan [advocaat 2], doet aan het voorgaande niet af. Artikel 7:404 BW laat immers de mogelijkheid onverlet dat, zo de partijen bij een overeenkomst van opdracht dit wensen, een andere persoon dan de juridisch opdrachtnemer de opdracht uitvoert. Uit het voorgaande volgt dat [advocaat 1] als contractspartij in onderhavige procedure kan worden betrokken.
5.4. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] dat beide gedaagden als contractspartij hebben te gelden aldus, dat [advocaat 2] moet worden aangemerkt als feitelijk opdrachtnemer, omdat [eiser] de overeenkomst heeft gesloten met de bedoeling dat zij de diensten feitelijk zou verlenen. Zoals hiervoor is overwogen, voorziet artikel 7:404 BW in deze mogelijkheid. Omdat [advocaat 2] als feitelijk opdrachtnemer gehouden is de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht na te komen, kan zij naast [advocaat 1] rechtstreeks kan worden aangesproken tot nakoming en tot schadevergoeding indien tekortgeschoten wordt in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.
5.5. Bij de beoordeling van de vraag of gedaagden aansprakelijk zijn ten opzichte van [eiser] geldt als uitgangspunt dat een advocaat bij de uitvoering van zijn werkzaamheden dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.6. Bij een verdeling van een ontbonden (huwelijks)gemeenschap is ingevolge het bepaalde in artikel 1:100, lid 1 BW het uitgangspunt dat de echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap. Het door [advocaat 2] ingenomen standpunt dat van deze wettelijke hoofdregel bij schriftelijke overeenkomst met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap kan en mag worden afgeweken, is in overeenstemming met artikel 1:100, lid 1 BW. Dit neemt niet weg dat de afspraken die [eiser] met [betrokkene 1] heeft gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, die erop neerkomen dat hij alle schulden voor zijn rekening neemt, waardoor [betrokkene 1] aanzienlijk werd overbedeeld ten opzichte van [eiser], zonder meer ongebruikelijk zijn.
5.7. Reeds hierom rustte op [advocaat 2] de verplichting om haar cliënten [eiser] en [betrokkene 1] op duidelijke en indringende wijze op de ongebruikelijkheid en de gevolgen van de door hen gewenste verdeling te wijzen en zich er van te vergewissen dat de wil van beide cliënten gericht was op een dergelijke verdeling. Dit geldt eens te meer nu [eiser] op 29 april 2009 een gesprek met [advocaat 2] heeft gehad buiten de aanwezigheid van [betrokkene 1], in welk gesprek hij haar heeft geïnformeerd over een gebeurtenis waarbij [betrokkene 1] fysiek geweld tegen hem heeft gebruikt. Tevens rustte op [advocaat 2] naar aanleiding van de hiervoor bedoelde mededeling van [eiser] de verplichting om te onderzoeken of zich niet een (dreigend) tegenstrijdig belang voordeed, op grond waarvan zij de uitvoering van de opdracht zou dienen te staken.
5.8. In beide verplichtingen is [advocaat 2] jegens [eiser] toerekenbaar tekort geschoten. Weliswaar heeft [advocaat 2] aangevoerd dat zij met zowel [betrokkene 1] en [eiser] heeft gesproken over de overbedeling, maar gelet op het belang van het onderwerp had zij [eiser] (en [betrokkene 1]) daarover schriftelijk behoren te informeren. Ten onrechte heeft zij dit nagelaten. [advocaat 2] heeft voorts aangevoerd dat, voor zover er sprake van zou zijn dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, dit niet aan haar valt toe te rekenen. Gesteld noch gebleken is echter dat zich een overmachtssituatie heeft voorgedaan waardoor de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend.
5.9. Vervolgens komt de vraag aan de orde of gedaagden kunnen worden aangesproken voor de door [eiser] gestelde schade. Daarbij dient beoordeeld te worden of [eiser] schade heeft geleden en of deze schade is ontstaan als gevolg van het handelen van [advocaat 2].
5.10. De vraag dient te worden beantwoord of [eiser] bij een van zijn voorstel afwijkend advies, dat advies zou hebben opgevolgd. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, omdat [eiser] ter gelegenheid van de comparitie heeft verklaard dat onzeker is of hij een langere echtscheidingsprocedure zou hebben gewild, waarbij eerst de echtscheiding zou worden uitgesproken en vervolgens aan de rechtbank een beslissing zou worden gevraagd over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. [eiser] heeft in de onderhavige procedure verklaard dat hij de echtscheiding zo spoedig mogelijk wenste af te wikkelen en dat hij “tegen elke prijs” van zijn echtgenote wenste te scheiden. Ook heeft [eiser] tijdens de comparitie medegedeeld dat de omstandigheid dat de kosten van rechtsbijstand zouden toenemen indien beide partijen een eigen advocaat zouden hebben en een inhoudelijke procedure zou zijn gevoerd, een relevante factor voor hem zou zijn geweest. Gelet hierop is niet aangetoond dat [eiser], indien [advocaat 2] geen beroepsfout zou hebben gemaakt, tot een andere verdeling van de huwelijksgemeenschap zou zijn gekomen waarbij geen of in mindere mate sprake zou zijn van onderbedeling aan zijn zijde en waardoor de door [eiser] gestelde schade zich niet of in beperktere mate zou hebben voorgedaan. Het oorzakelijk verband tussen de tekortkoming van [advocaat 2] en de door [eiser] gestelde schade is derhalve niet komen vast te staan.
5.11. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen valt niet in te zien dat sprake is van schade die in causaal verband staat met de beroepsfout van [advocaat 2]. Voor vergoeding van de gestelde schade en de daaraan gerelateerde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en (werkelijke) proceskosten bestaat derhalve geen grond. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
5.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 821,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.609,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 2.609,00;
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, mr. I. Bouter, en mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.?