ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10/600226-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Groen
  • A. Feraaune
  • C. de Beaufort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenactivisten en de vrijlating van nertsen uit fokkerij met juridische implicaties

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2013, stonden dierenactivisten terecht voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van eigendommen van een nertsenfokkerij en het vrijlaten van nertsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was en dat de identiteit van enkele getuigen niet bekend was, wat de rechten van de verdediging zou schenden. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was, onder andere gebaseerd op DNA-onderzoek en observaties door de politie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij, de eigenaar van de nertsenfokkerij, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op de eigenaar en de medewerkers van de fokkerij, en benadrukte de ernst van de gepleegde feiten, die niet alleen materiële schade, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600226-09
Datum uitspraak: 26 februari 2013
Tegenspraak
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
ter terechtzitting van 25 september 2012 opgevende te verblijven op het adres:
[verblijfadres],
in [land] woonachtig op het adres:
[adres]
raadsman mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van
25 september 2012, 27 september 2012 en 12 februari 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie, mrs. Zonneveld en Spoon, hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE/BEWIJSUITSLUITING
Door de verdediging is niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit c.q. bewijsuitsluiting.
Dit pleidooi komt er op neer dat onvoldoende inzicht in het voortraject van het onderzoek [naam onderzoek] zou zijn gegeven, doordat geen stukken uit -volgens de verdediging- daarmede verband houdende andere onderzoeken zouden zijn overgelegd, er onvoldoende relevante BOB-stukken uit dit of -die- andere onderzoeken zouden zijn overgelegd, er onvoldoende grond/aanleiding zou zijn geweest een Boek I, Titel V onderzoek uit het Wetboek van Strafvordering te starten en, tenslotte, de machtigingen voor het opnemen van niet voor het publiek bestemde communicatie die ingevolge het tussenvonnis in deze zaak zijn overgelegd, niet door de rechter-commissaris hadden mogen worden afgegeven.
Kortom: er zouden geen redenen zijn geweest op te sporen en (dwang)middelen in te zetten.
Daarover valt het volgende te zeggen.
Alle BOB-stukken waarvan het bestaan valt af te leiden uit de zaaksprocessen-verbaal in deze zaak en dus relevant zijn voor deze zaak, zijn door het openbaar ministerie overgelegd en het is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt dat er meer of andere stukken zouden zijn, gelet op de gemotiveerde stellingname op dit punt door de officier van justitie. Er is geen verdedigingsbelang gebleken dat tot het overleggen van stukken uit andere onderzoeken noopt, gelijk al eerder door deze rechtbank in juli 2010 is beslist.
Weliswaar wordt deze beslissing formeel niet bestreken door artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, maar het verdedigingsbelang is niet wezenlijk anders dan destijds en er zijn geen nova die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
De hierboven genoemde machtigingen zijn door de rechter-commissaris afgegeven op basis van daaraan ten grondslag liggende processen-verbaal.
Die processen-verbaal houden onder meer in verwijzingen naar telefoongesprekken waar,
(in den beginne, (slechts)) de medeverdachte [medeverdachte 1] aan deelneemt.
De inhoud daarvan, en latere taps bij verlengingsbeslissingen, hebben naar het oordeel van de rechtbank de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel kunnen brengen de verzochte machtigingen te verlenen. Immers, de medeverdachte [medeverdachte 1] "komt over de tap" in een ander onderzoek naar dierenextremisten en met name het telefoongesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en [X] van 8 april 2009 biedt voldoende grondslag.
Nu de rechter-commissaris deze machtigingen in redelijkheid heeft kunnen verlenen, kan het beroep op artikel 8 van het EVRM onbesproken blijven.
De voormelde taps geven aan dat met enige regelmaat wordt gesproken over een groep waarin -kennelijk- activiteiten worden bedreven die in dit verband strafrechtelijke relevantie oproepen. Daarmede is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de door de verdediging gesignaleerde eis, dat een redelijk vermoeden bestond dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering werden beraamd of gepleegd, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerde verband werden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleverden.
Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank er geen manco’s bestonden voor wat betreft de startinformatie en de overigens uit het dossier blijkende informatiepositie en er voldoende aanleiding bestond voor het ingrijpen door de politie op 28 en 29 oktober 2009. Daarenboven heeft ter terechtzitting van 25 september 2012 de getuige [getuige 1] -ofschoon diens geheugen op andere punten hier en daar lacunair lijkt te zijn- op een specifieke gerichte vraag verklaard dat tijdens de observatie waargenomen werd, dat de verdachten om circa 20.30 uur (uiteindelijk gevieren) in een auto op weg gingen.
Op grond daarvan, en de wijze waarop de verdachten gekleed waren, rees het vermoeden dat zij tot actie zouden overgaan. In het licht van de hierboven omschreven verdenking, die tegen verdachte en haar medeverdachten bestond, is de rechtbank van oordeel dat de politie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het gebruik van de opsporingsmaatregelen en het toepassen van de dwangmiddelen waar op 28 en 29 oktober 2009 sprake van is geweest.
Daarbij is eveneens van belang, gelijk de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft verklaard, dat politie en justitie tot dat moment steeds zijn uitgegaan van mogelijke toekomstige brandstichtingen.
De verdediging heeft nog verzocht om een (groot) aantal getuigen ter zake bovengenoemde onderwerpen te horen, maar de rechtbank wijst deze verzoeken af, nu deze deels worden bestreken door artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en geen relevante nova zijn aangevoerd om tot een andere beslissing te nopen, en deels bewerkstelligt de inhoud van de verklaring van de getuige [getuige 1] zoals ter terechtzitting afgelegd, dat er bij de verdediging geen belang meer bestaat bij het horen van deze getuigen.
De conclusie is dat het beroep dient te worden verworpen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat geen der verweren leidt tot bewijsuitsluiting
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op of omstreeks 29 oktober 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (een) stroomdra(a)d(en) kapot heeft gemaakt en/of
- een/de omheining heeft geforceerd en/of
- een/de afrastering (in de vorm van damwanden) los heeft gegraven en/of uit elkaar getrokken en/of
- een (ketting)(hang)slot heeft doorgeknipt en/of geforceerd,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 29 oktober 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk 5000, althans een groot aantal dier(en), te weten nertsen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft weggemaakt en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;.
(artikel 350 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij van het tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden, aangezien een bewezenverklaring niet mogelijk is, indien deze in beslissende mate gegrond is op processen-verbaal opgemaakt onder nummer door verbalisanten en op verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris door dezelfde verbalisanten, terwijl zij in de desbetreffende processen-verbaal van verhoor vermeld staan met het nummer dat zij in de door hen opgemaakte processen-verbaal gebruikt hebben en niet met hun naam en aangezien geen strikte noodzaak bestond de rechten van de verdediging te beperken door de identiteit van deze getuigen niet te laten blijken.
De verdediging heeft hierbij verwezen naar onder meer de uitspraak van het EHRM van 23 april 1997 in de zaak Van Mechelen (NJ 1997, 635).
De rechtbank heeft in het dossier aanwijzingen -de verklaringen van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 25 september 2012- aangetroffen, die een gerechtvaardigde vrees bij bovengenoemde verbalisanten voor represailles van de kant van dierenactivisten voldoende aannemelijk maken.
Gelet daarop acht de rechtbank deze wijze van verbaliseren en verhoren door de rechter-commissaris acceptabel, waarbij een rol speelt, dat de verdediging niet, dan wel onvoldoende concreet heeft aangegeven op welke wijze deze wijze van verbaliseren en met name verhoren, hen in hun ondervragingsrecht heeft beperkt c.q. dit recht daardoor is geschaad.
Daarvoor is onvoldoende de enkele klacht dat raadslieden geen gelaatstrekken hebben kunnen ontwaren, teneinde -mogelijk- fysieke reacties op vraagstellingen van hen te kunnen ontwaren. Dat zich voorts feitelijk nimmer overlastsituaties voor verbalisanten hebben voorgedaan doet aan het voorgaande niet af, hetgeen wellicht -mede- te danken is aan de voornoemde anonimiseringsmaatregelen.
Het voorgaande brengt mee dat de desbetreffende getuigenverklaringen en processen-verbaal voor het bewijs kunnen worden gebruikt, waarbij een aantal andere bewijsmiddelen eveneens worden gebruikt en waarmede naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een situatie, dat bewijs voor betrokkenheid in overwegende mate wordt afgeleid uit voornoemde verklaringen en/of observaties.
Te elfder ure -ter zitting van 12 februari 2013- is door de verdediging van de verdachte nog het gebruik, bij herkenning door de politie, van een foto van de verdachte aan de orde gesteld. Die foto is ter beschikking gesteld door de Engelse politie bij een bezoek aldaar van (en derhalve aan) Nederlandse opsporingsambtenaren. Door de verdediging wordt de lezing van het openbaar ministerie bestreden dat die foto spontaan ter beschikking is gesteld, dat daarom zou zijn verzocht, en dat om die reden ingevolge artikel 126nd jo. 126uf van het Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris had moeten worden ingeschakeld.
De rechtbank is van oordeel dat indien een foto wordt verkregen door een politiedienst van een (andere) politiedienst tussenkomst van de rechter-commissaris niet aan de orde is, omdat geen sprake is van verkrijging van een derde. Niet valt in te zien dat de omstandigheid dat in casu de foto wordt verkregen van een buitenlandse politiedienst dit anders maakt. De desbetreffende foto van de verdachte kon en kan dus worden gebruikt.
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en haar medeverdachten heeft de rechtbank -kort zakelijk weergegeven- het volgende overwogen:
- Op 28 oktober 2009 omstreeks 21.44 uur is door een observatieteam waargenomen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder, de verdachte als bijrijder en een onbekende man en vrouw achterin een personenauto, merk Volkswagen, met het kenteken [kenteken], vanuit Amsterdam wegreden en op 29 oktober 2009 omstreeks 00.25 uur parkeerden bij het Wildpad te Ruurlo;
- Op 29 oktober 2009 omstreeks 02.13 uur werden braakgeluiden waargenomen op het terrein van de nertsenfarm en zag men omstreeks 02.15 uur kleine beesten zich verplaatsen over het terrein van de nertsenfarm;
- Later werd aan de hand van foto's de manspersoon op de achterbank van de personenauto met kenteken [kenteken] herkend, als zijnde de medeverdachte [medeverdachte 2];
- De medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte zijn door het observatieteam continue onder observatie geweest;
- De medeverdachte [medeverdachte 3] werd ter plaatse aangehouden;
- De personenauto met het kenteken [kenteken] werd in beslag genomen en onderzocht;
- Deze personenauto staat op naam van de medeverdachte [medeverdachte 1];
- In deze personenauto werden onder meer aangetroffen, een portemonnee van de medeverdachte [medeverdachte 1] met daarin onder meer zijn rijbewijs en een Nederlands paspoort, op naam van de medeverdachte [medeverdachte 2];
- Uit DNA-onderzoek aan inbeslaggenomen en bemonsterd materiaal (flessen en een handschoen) werd celmateriaal aangetroffen waarvan de verdachte (fles) en de medeverdachten [medeverdachte 1] (fles), [medeverdachte 3] (fles) en [medeverdachte 2] (fles en handschoen) de celdonoren kunnen zijn;
- De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben zich steeds op hun zwijgrecht beroepen.
Uit voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af, dat de verdachte zich samen met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], aan de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij de omstandigheid dat op een fles, welke zich bevond in een -in de nabijheid van de nertsenfokkerij van [slachtoffer] te [plaats]- aangetroffen auto, DNA van de verdachte is aangetroffen, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, in sterke mate redengevend voor het bewijs acht, mede vanwege het feit dat de verdachte voor de aanwezigheid van dat DNA geen enkele andere, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, aangezien zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen.
Weliswaar heeft de raadsman daarover gezegd dat de verdachte -die de partner is van de kentekenhouder van de aangetroffen auto (de medeverdachte [medeverdachte 1])- op een ander moment dit DNA kan hebben achtergelaten, maar de rechtbank acht deze verklaring onvoldoende, nu de verdachte zelf hierover zwijgt en zelfs niet aangeeft of zij die auto ooit zelfs maar heeft betreden.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken en/of wegmaken, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met drie andere personen in de nachtelijke uren zich de toegang verschaft tot een pelsdierenbedrijf (nertsenfokkerij). Daarbij hebben zij vernielingen aangericht aan onder meer de omheining en de afrastering van dat bedrijf.
Vervolgens hebben de verdachte en haar medeverdachten een groot aantal nertsen uit hun kooien laten ontsnappen.
Door voormelde "bevrijdingsactie" hebben de verdachte en haar medeverdachten het pelsdierenbedrijf veel overlast en een forse (financiële) schade toegebracht.
De verdachte en haar medeverdachten hebben zich bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten kennelijk slechts laten leiden door hun opvattingen omtrent het welzijn van de betrokken dieren, zonder zich te bekommeren om de (financiële en emotionele) gevolgen voor (het gezin van) de eigenaar en de medewerkers van het pelsdierenbedrijf.
Deze bewezenverklaarde feiten moeten voor (het gezin van) de eigenaar en de medewerkers van het pelsdierenbedrijf een schokkende en beangstigende ervaring geweest zijn, die zij niet snel zullen vergeten, temeer daar de feiten zich gedurende de nachtelijke uren hebben afgespeeld en het niet de eerste keer was dat het betrokken bedrijf slachtoffer was van dierenactivisten. Bovendien zorgen feiten als thans bewezenverklaard voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Door de verdediging is een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel, dat daarvan sprake is en met name geldt dat voor de periode gelegen tussen de terechtzittingen anno 2010 en 2012.
Deze periode is echter niet zodanig dat dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raakt, maar daarmee is wel rekening gehouden bij de strafoplegging en wel in de volgende mate.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een vrijheidsstraf van enige duur dient te worden opgelegd, met name gezien de effecten en de gevolgen van het bewezenverklaarde onder 2. Gelet echter op het bovenvermelde, alsmede op de impact die één en ander op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft gehad, zal de rechtbank volstaan met de navolgende strafmodaliteit.
Ook is bij het bepalen van de op te leggen vrijheidsstraf in aanmerking genomen, dat de verdachte blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in Nederland niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank zal aldus aan de verdachte een vrijheidsstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die zij al in voorarrest heeft doorgebracht.
Een deel van de op te leggen vrijheidsstraf wordt voorwaardelijk opgelegd, teneinde te bevorderen dat de verdachte zich in de toekomst van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten zal onthouden.
De rechtbank is echter van oordeel dat -gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten- met de bovenvermelde straf niet kan worden volstaan en zij zal derhalve aan de verdachte daarnaast nog een taakstraf opleggen van na te melden duur.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[slachtoffer], gevestigd te [plaats], terzake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van €101.104,= aan materiële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal derhalve in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 350 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 89 (negen en tachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de verdachte voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarde:
- de verdachte zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- veroordeelt de verdachte daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderd en tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
- beveelt dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
- verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter en
mrs. Feraaune en De Beaufort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 26 februari 2013:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:
1.
zij op of omstreeks 29 oktober 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (een) stroomdra(a)d(en) kapot heeft gemaakt en/of
- een/de omheining heeft geforceerd en/of
- een/de afrastering (in de vorm van damwanden) los heeft gegraven en/of uit elkaar getrokken en/of
- een (ketting)(hang)slot heeft doorgeknipt en/of geforceerd,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 29 oktober 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk 5000, althans een groot aantal dier(en), te weten nertsen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft weggemaakt en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 lid 2 Wetboek van Strafrecht)