ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
418263 / HA RK 13-101 en 418897 / HA RK 13-120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechters in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2013 uitspraak gedaan over twee wrakingsverzoeken die waren ingediend door de verdediging van een minderjarige verdachte. Het eerste verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters C.N. Melkert, M.J.M. Marseille en M.A. van der Laan-Kuijt, terwijl het tweede verzoek specifiek gericht was tegen mr. C.N. Melkert. De wrakingsverzoeken waren ingediend naar aanleiding van de behandeling van een strafzaak waarin de verdachte, preventief gedetineerd, werd gehoord door de politie zonder de aanwezigheid van zijn raadsman. De verdediging stelde dat de verbalisant niet de waarheid had gesproken en dat de rechters onterecht hadden geweigerd om de verbalisant opnieuw te horen als getuige.

De rechtbank heeft beide wrakingsverzoeken afgewezen. De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat de afwijzing van het verzoek om de verbalisant opnieuw te horen een processuele beslissing was en dat de inhoudelijke gronden van de wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechters gemotiveerd was en niet als onbegrijpelijk kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de aangevoerde gronden en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters niet onpartijdig waren en dat de wrakingsverzoeken ongegrond waren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, J.A. Faaij, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 februari 2013
Zaaknummers: 418263 en 418897
Rekestnummers: HA RK 13-101 en HA RK 13-120
Parketnummer: 10/730263-12
Beslissing van de meervoudige kamer op het (eerste) verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting [naam],
verzoeker,
advocaat mr. R.F. Nelisse,
strekkende tot wraking van mr. C.N. Melkert, mr. M.J.M. Marseille en mr. M.A. van der Laan-Kuijt, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team jeugd (hierna: de rechters),
alsmede op het (tweede) verzoek van:
verzoeker voornoemd,
strekkende tot - na gedeeltelijke intrekking van dat verzoek ter zitting - wraking van mr. C.N. Melkert voornoemd.
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 februari 2013 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaakten, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met het hierboven genoemde parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt. Dit wrakingsverzoek is geregistreerd onder kenmerk 418263 / HA RK 13-101 en wordt hierna verder aangeduid als: het eerste wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2013.
Verzoeker, zijn raadsman, de ouders van verzoeker, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Bij faxbericht van 15 februari 2013 heeft de raadsman van verzoeker een tweede verzoek tot wraking van de rechters ingediend. Dit wrakingsverzoek is geregistreerd onder kenmerk 418897 / HA RK 13-120 en wordt hierna verder aangeduid als: het tweede wrakingsverzoek.
Ter zitting van 18 februari 2013 is een aanvang gemaakt met de behandeling van het eerste verzoek. Op die zitting zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, officier van justitie mr. J. Boender, alsmede de vader van verzoeker. De rechters zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
De behandeling is op laatstgenoemde zitting geschorst en hervat ter zitting van 19 februari 2013. Op laatstgenoemde zitting zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, rechter mr. C.N. Melkert mede namens de andere twee rechters, officier van justitie mr. J. Boender, alsmede de vader van verzoeker. Rechters mr. M.J.M. Marseille en mr. M.A. van der Laan-Kuijt zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Ter zitting van 19 februari 2013 heeft de advocaat van verzoeker de rechters van de wrakingskamer gewraakt.
Nadat deze wraking door een meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, samengesteld uit andere rechters dan de gewraakte rechters, was behandeld en tot afwijzing daarvan was beslist, is de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechters aanstonds voortgezet en afgerond.
Bij die behandeling heeft de raadsman van verzoeker een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Ter zitting heeft de raadsman van verzoeker het tweede wrakingsverzoek ingetrokken voor zover dat verzoek was gericht tegen de rechters mr. M.J.M. Marseille en mr. M.A. van der Laan-Kuijt.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het faxbericht met bijlage van de raadsman van verzoeker aan de voorzitter van de wrakingskamer, gedateerd 18 februari 2013.
2. De verzoeken en de verweren daartegen
2.1 Het eerste wrakingsverzoek
2.1.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.2
Op 18 september 2012 is verzoeker als verdachte door de politie gehoord. Op een gegeven moment kon de raadsman van verzoeker niet langer bij het verhoor aanwezig zijn. Desalniettemin is de politie na vertrek van de raadsman doorgegaan met het verhoor van de minderjarige verzoeker.
De verbalisant [X] heeft over de gang van zaken rond mijn vertrek en het doorgaan van het verhoor een proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker heeft, anders dan uit dat verbaal zou kunnen volgen, niet ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht op verhoorbijstand door zijn advocaat. Verzoeker wilde in het geheel niet dat het verhoor door zou gaan. Aan de raadsman had moeten worden gemeld dat de rechercheurs in de avonduren door zouden gaan met het verhoor van verzoeker.
2.1.1.3
Op 24 januari 2013 is [X] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. [X] heeft toen niet de waarheid gesproken. Dit is mij nadien duidelijk geworden nadat ik de band had uitgeluisterd waarop gesprekken die op de avond van 18 september 2012 zijn gevoerd zijn vastgelegd.
2.1.1.4
Bij gelegenheid van het verhoor van [X] door de rechter-commissaris heeft de raadsman van verzoeker onvoldoende gelegenheid gehad om [X] vragen te stellen. De rechter-commissaris heeft daarbij het stellen van bepaalde vragen door de verdediging belet, terwijl de rechter-commissaris ingevolge de wet slechts het beantwoorden van vragen onder bepaalde omstandigheden mag beletten. De rechter-commissaris heeft tot tweemaal toe gedreigd om de Deken te bellen.
2.1.1.5
Volgens verzoeker is duidelijk dat [X] tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris niet de waarheid heeft verteld. Dit kan consequenties hebben voor de bruikbaarheid van de verklaring van verzoeker van 18 september 2012 en zelfs voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er is geen sprake van 'equality of arms'; een kind van 14 jaar kan wel uren en uren worden ondervraagd, terwijl het de raadsman niet wordt toegestaan [X] (een volwassene) te bevragen.
2.1.1.6
Om voormelde redenen heeft de raadsman van verzoeker ter zitting van 7 februari 2013 verzocht [X] op te roepen om als getuige ter zitting onder ede te worden gehoord. De rechters hebben dat verzoek afgewezen. Die beslissing is onbegrijpelijk. De verdediging heeft een belang om [X] opnieuw als getuige te horen, ter zitting en onder ede, omdat hij niet de waarheid heeft gesproken.
2.1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.1.2.1
Het wrakingsverzoek is gericht tegen de beslissing van de rechtbank van 7 februari 2013 om de bij de rechter-commissaris op 24 januari 2013 gehoorde getuige [X] niet opnieuw (maar nu ter terechtzitting) als getuige te horen.
De motivering van het wrakingsverzoek komt er in feite op neer dat verzoeker zich op inhoudelijke gronden niet kan verenigen met de afwijzende beslissing van de rechtbank. Dit kan geen grond voor wraking opleveren.
2.1.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.1.3.1
Een beslissing van de rechters tot het afwijzen van een verzoek tot het horen van een getuige is een processuele beslissing. Als die beslissing de verdediging niet welgevallig is, is dat enkele feit geen grond voor wraking. Dat is in de jurisprudentie meermalen beslist en is heersende leer. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat aan een andersluidende beslissing in de weg. Alleen indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat geen andere uitleg mogelijk is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, kan er grond zijn voor wraking. Of een beslissing of de motivering ervan inhoudelijk niet juist is, is geen grond voor wraking en ook niet om te veronderstellen dat er sprake is van vooringenomenheid. Namens verzoeker is veel gezegd over het verhoor van [X] als getuige bij de rechter-commissaris en over wat daaraan allemaal mis zou zijn. In de ogen van de verdediging leidt dat tot een ongeoorloofde inperking van het ondervragingsrecht. Dan had het op weg van de raadsman gelegen om er toen en daar iets aan te doen, al dan niet in de vorm van wraking van de rechter-commissaris. Wat er destijds bij de rechter-commissaris is voorgevallen kan nu niet leiden tot toewijzing van de wrakingsverzoeken.
2.2 Het tweede wrakingsverzoek
2.2.1
Ter adstructie van het tweede wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.2.1.1
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2013 is ten onrechte niet opgenomen dat de raadsman van verzoeker meermalen heeft gesteld dat hij de opnamen van hetgeen is geschied tijdens de schorsing van het verhoor op 18 september 2012 eerst op 5 februari 2013 had beluisterd. De raadsman heeft dat ter zitting van 7 februari meermalen gezegd en de eveneens ter zitting aanwezige vader van verzoeker en advocaat mr. Raza herinneren zich dat ook.
2.2.1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2013 is een passage opgenomen die naar de herinnering van de raadsman niet is uitgesproken ter zitting, te weten:
".......
De rechtbank is van oordeel dat een nieuw verhoor van de getuige voor de verdediging van belang is, indien gemotiveerd wordt aangegeven dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, opgekomen na het verhoor bij de rechter-commissaris.
De door de raadsman geconstateerde tegenstrijdigheden zijn geen feiten of omstandigheden in vorenbedoelde zin, nu die tegenstrijdigheden zijn opgekomen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris en de raadsman daarover op dat moment vragen had kunnen stellen aan de getuige. De enkele omstandigheid dat bepaalde vragen naar het oordeel van de rechter-commissaris ontoelaatbaar waren, maakt niet dat de raadsman zijn ondervragingsrecht onvoldoende heeft kunnen uitoefenen.
......."
2.2.1.3
Door deze onvolkomenheden in het proces-verbaal van de terechtzitting kan de rechterlijke onpartijdigheid schade lijden. Het (eerste) verzoek tot wraking is immers gedaan naar aanleiding van hetgeen op de zitting van 7 februari 2013 is besproken en moet ook enkel en alleen in dat licht worden bezien en beoordeeld. Door relevante gegevens weg te laten en motivering aan de gewraakte beslissing toe te voegen, wordt verzoeker onredelijk benadeeld ten aanzien van het wrakingsverzoek; immers, de grond van het wrakingsverzoek komt daardoor voor een groot deel weg te vallen. Het lijkt er nu op dat er geen novum was die rechtvaardigde dat [X] opnieuw gehoord wordt en dat de gewraakte beslissing beter was gemotiveerd, waarbij de schijn dat de raadsman niet had gesteld dat er een novum was nu juist wordt versterkt door die motivering.
2.2.1.4
De door de griffier ter zitting van 7 februari 2013 gemaakte aantekeningen kunnen over het vorenstaande uitsluitsel geven. De wrakingskamer dient die aantekeningen op te vragen en toe te voegen aan het dossier.
2.2.2
Rechter mr. Melkert heeft niet in de wraking berust.
Hij bestrijdt de feitelijke grondslag van het wrakingsverzoek.
Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.2.2.1
Het wrakingsverzoek raakt mijn integriteit. In feite wordt mij gezegd dat ik het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013 valselijk heb opgemaakt in die zin, dat er dingen niet in zijn opgenomen die wel gezegd zijn en dat er dingen wel zijn opgenomen die niet gezegd zijn.
2.2.2.2
De wijze van totstandkomen van dat proces-verbaal was als volgt:
Van de griffier ontving ik enige tijd na de zitting een concept proces-verbaal. De griffier is een senior-secretaris en dus een zeer ervaren secretaris. Ik heb dat concept gelezen en daarbij stond de datum 5 februari 2013 - die volgens de raadsman meermalen ter zitting is genoemd - niet in dat concept. Dat deed bij mij geen bellen rinkelen, want ik herinner mij niet dat de advocaat die datum genoemd heeft.
2.2.2.3
Na kennisname van het wrakingsverzoek heb ik contact opgenomen met mijn twee ambtgenoten, die op 7 februari 2013 tezamen met mij zitting hadden. Ik heb hun gevraagd of zij zich kunnen herinneren of de datum 5 februari 2013 door de advocaat is genoemd en onafhankelijk van elkaar vertelden mijn bijzitters dat zij dat niet hebben gehoord.
In de ochtend van 19 februari 2013 heb ik de door de griffier ter zitting van 7 februari 2013 gemaakte aantekeningen geraadpleegd en nagezien of zij de datum 5 februari 2013 had genoteerd. Dat bleek niet zo te zijn.
Tijdens de schorsing van de zitting van de wrakingskamer op 19 februari 2013 - vanwege de wraking door verzoeker van de rechters van de wrakingskamer - heb ik nog eens met de griffier haar ter zitting gemaakte aantekeningen bekeken en gekeken of er dan ten aanzien van het tijdstip van kennisname van de opnamen enige andere door de advocaat gebruikte tijdsaanduiding in stond, bijvoorbeeld 'enkele dagen geleden' of 'ik heb inmiddels' of iets dergelijks. Ik heb geen enkele andere tijdsaanduiding aangetroffen. Ik zal dan ook geen gevolg geven aan het verzoek van de raadsman tot aanvulling van het proces-verbaal van de zitting in die zin.
2.2.2.4
Er zou na de zitting en in het proces-verbaal van die zitting motivering aan de gegeven beslissing zijn toegevoegd. Ik verwijs naar wat er in het proces-verbaal staat; zo is het gezegd. Tijdens de schorsing van de zitting van 7 februari 2013 hebben mijn bijzitters en ik beraadslaagd over het verzoek [X] opnieuw als getuige ter zitting te horen. Wij kwamen daarbij tot een afwijzende beslissing. De overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd heb ik voor mijzelf opgetekend op een kladje en na hervatting van de zitting voorgedragen. Naar aanleiding van de inhoud van het wrakingsverzoek en het verzoek van de advocaat tot aanvulling van het proces-verbaal van de zitting heb ik mijn aantekeningen nog eens bekeken en ik blijf bij wat er is opgenomen in het proces-verbaal.
2.2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzoek. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.2.3.1
Het Openbaar Ministerie heeft niets toe te voegen aan de door de gewraakte voorzitter gegeven toelichting. De wrakingskamer is wettelijk niet bevoegd de door de griffier ter zitting van 7 februari 2013 gemaakte aantekeningen op te vragen en toe te voegen aan het dossier, maar moet het doen met wat aan processtukken is aangeleverd. Door de raadsman is inmiddels verzocht om aanpassing van het proces-verbaal van de zitting. Mr. Melkert heeft daarop gereageerd met de mededeling dat dat niet zal worden gedaan. Dat is evenmin een grond voor de wraking.
3. De beoordeling
3.1 Ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek:
3.1.1
Niet is komen vast te staan of is voldoende aannemelijk geworden dat er aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2013 gebreken kleven als door verzoeker zijn geschetst. Het verzoek mist mitsdien feitelijke grondslag en moet om die reden worden afgewezen.
Bij de behandeling van het eerste wrakingsverzoek zal de rechtbank dan ook uitgaan van het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2013 zoals door de voorzitter en de griffier vastgesteld.
3.2 Ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek:
3.2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechters dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.2.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.2.4
Daarbij dient vooropgesteld dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.2.5
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De beslissing tot het niet opnieuw ter terechtzitting horen van de verbalisant [X] is gemotiveerd en die motivering verdient niet de term onbegrijpelijkheid die de raadsman daaraan verbindt. Anders dan de raadsman aangeeft moet aangenomen worden dat ter terechtzitting in ieder geval niet tot de rechters is doorgedrongen dat de raadsman bedoelde zich te beroepen op een omstandigheid die eerst na het verhoor van [X] door de rechter-commissaris naar voren is gekomen.
Evenmin is onbegrijpelijk in vorenbedoelde zin het oordeel van de rechters ter terechtzitting dat uit het proces-verbaal van verhoor van [X] door de rechter-commissaris niet blijkt dat de raadsman zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Daarbij is van belang dat door de meervoudige strafkamer die op verzoek van de raadsman had besloten tot het doen horen van [X] door de rechter-commissaris was aangegeven dat dat verhoor betrekking diende te hebben op de pagina's 1390-1391 van het proces-verbaal. De opdracht aan de rechter-commissaris hield niet in [X] ondervraagd moest worden over de werkwijze van de schrijftolk. De beperkingen die de rechter-commissaris stelde hielden in hoofdzaak daarmee verband.
3.2.6
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het (eerste) verzoek tot wraking van mr. C.N. Melkert, mr. M.J.M. Marseille en mr. M.A. van der Laan-Kuijt.
wijst af het (tweede) verzoek tot wraking van mr. C.N. Melkert.
Deze beslissing is gegeven op 20 februari 2013 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.