ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
417689 / HA RK 13-74
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van de vader van een dochter in een BOPZ-kwestie

Op 11 februari 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek van de vader van een dochter, die onder bewind staat, buiten behandeling gesteld wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. De vader had het verzoek ingediend als vertegenwoordiger van zijn dochter, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen. Het bewind dat de vader voert, betreft enkel het vermogen van de dochter en geeft hem geen bevoegdheid om haar te vertegenwoordigen in andere zaken, zoals de BOPZ-kwestie. De rechtbank concludeerde dat uit de inhoud van het wrakingsverzoek niet kon worden afgeleid dat de vader een bijzondere volmacht had gekregen om het verzoek in te dienen. Bovendien was het wrakingsverzoek niet gemotiveerd, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat de vader niet kon aantonen dat de rechter betrokken was bij de BOPZ-zaak van zijn dochter, en dat het verzoek om wraking niet voldeed aan de eisen die de wet stelt. Hierdoor werd het verzoek tot wraking als kennelijk niet-ontvankelijk beschouwd en buiten behandeling gesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 11 februari 2013
Zaaknummer: 417689
Rekestnummer: HA RK 13-74
Beslissing van de meervoudige kamer
Op 25 januari 2013 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een brief met bijlagen van de hand van [naam vader], die daarbij opgeeft te handelen als vertegenwoordiger van zijn dochter
[naam dochter],
wonende te [woonplaats].
1.1
Blijkens de brief heeft deze betrekking op het handelen of nalaten van de rechtbank met betrekking tot een BOPZ-opname van [naam dochter] voornoemd.
De brief eindigt met het verzoek mr. L.A.C. van Nifterick, senior-rechter in deze rechtbank – hierna: de rechter – van de zaak te ontheffen, met wraking van de rechter, en onder toevoeging dat “deze zaak” niets te maken heeft met CIZ-zaak Rot12/559 AWBZ.
1.2
De wrakingskamer heeft behalve van voornoemde brief met bijlagen, kennis genomen van de volgende stukken:
- het dossier van de bestuursrechtelijke procedure met kenmerk AWB 12/559 AWBZ;
- het dossier met kenmerk 405700 / BO VZ 12-1424, betreffende de procedure die is geëindigd met de beschikking van 13 augustus 2012, waarbij met betrekking tot verzoekster een voorwaardelijke machtiging is verleend tot uiterlijk 3 februari 2013, met de voorwaarde dat verzoekster zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan;
- het dossier met kenmerk 417601 / FA VZ 13-910, betreffende het op 31 januari 2013 ter griffie ingekomen verzoek van de officier van justitie tot het verlenen een machtiging tot voortzetting van het verblijf van verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis;
- de hierna nog te melden stukken betreffende de benoeming van een mentor en bewindvoerder voor [naam dochter].
2. De ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking.
Bij de beoordeling van de vraag of het wrakingsverzoek is ingediend door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger, is het volgende van belang:
2.1
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, van 21 april 2008 is over de goederen van verzoekster een bewind ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij beschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 24 augustus 2011 is – in hoger beroep – de vader van verzoekster, de heer [naam vader], benoemd tot haar bewindvoerder.
De moeder, mevrouw [naam moeder], werd bij eerdergenoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, van 21 april 2008 benoemd tot mentor van verzoekster als bedoeld in artikel 1:450 BW.
2.2
Het onderwerp van de deze procedure inleidende brief betreft, zoals hiervoor onder 1.1 weergegeven, het handelen of nalaten van de rechtbank met betrekking tot de BOPZ-opname van [naam dochter].
Het door [naam vader] gevoerde bewind betreft het vermogen van [naam dochter]. Uit het feit dat [naam vader] is benoemd tot bewindvoerder volgt niet een bevoegdheid [naam dochter] te vertegenwoordigen in andere kwesties dan het vermogen betreffende zoals de BOPZ-kwestie. Uit de inhoud van de brief kan niet volgen dat aan [naam vader] een bijzondere volmacht is verleend tot het indienen van het onderhavige verzoek tot wraking.
Het door [naam vader] als vertegenwoordiger gedane verzoek tot wraking van de rechter is daarom niet ontvankelijk.
2.3
Ook om een andere reden is het verzoek tot wraking niet ontvankelijk.
De rechter behandelt de bestuursrechtelijke zaak met kenmerk AWB 12/559 AWBZ.
In dat bestuursrechtelijke beroep is aan de orde de afwijzing van een aanvraag AWBZ-zorg. De rechter is op geen enkele wijze betrokken bij de behandeling van enige BOPZ-zaak betreffende [naam dochter].
De brief van [naam vader] bevattende de wraking van de rechter vermeldt uitdrukkelijk dat de brief niet te maken heeft met de door de rechter behandelde bestuursrechtelijke zaak en omschrijft evenmin een handelen of nalaten van de rechter, op grond waarvan zij wordt gewraakt. In die zin is de wraking van de rechter anders dan de wet voorschrijft – artikel 37 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering – in geen enkel opzicht gemotiveerd.
2.4
Op grond van het vorenstaande is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk en wordt het verzoek om die reden buiten behandeling gesteld.
3. De beslissing
stelt het verzoek tot wraking van mr. L.A.C van Nifterick wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling.
Deze beslissing is gegeven op 11 februari 2013 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.