ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2100
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- M.F.L.M. van der Grinten
- W.M.P.M. Weerdesteijn
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek van de vader van een dochter in een BOPZ-kwestie
Op 11 februari 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek van de vader van een dochter, die onder bewind staat, buiten behandeling gesteld wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. De vader had het verzoek ingediend als vertegenwoordiger van zijn dochter, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen. Het bewind dat de vader voert, betreft enkel het vermogen van de dochter en geeft hem geen bevoegdheid om haar te vertegenwoordigen in andere zaken, zoals de BOPZ-kwestie. De rechtbank concludeerde dat uit de inhoud van het wrakingsverzoek niet kon worden afgeleid dat de vader een bijzondere volmacht had gekregen om het verzoek in te dienen. Bovendien was het wrakingsverzoek niet gemotiveerd, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat de vader niet kon aantonen dat de rechter betrokken was bij de BOPZ-zaak van zijn dochter, en dat het verzoek om wraking niet voldeed aan de eisen die de wet stelt. Hierdoor werd het verzoek tot wraking als kennelijk niet-ontvankelijk beschouwd en buiten behandeling gesteld.