ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2098

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
415860 / HA RK 13-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 februari 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters J.H. Janssen, A.J.P. van Essen en E.J. Stalenberg, die de verdediging beschuldigde van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om getuigen niet te horen, goed gemotiveerd was en in lijn met de geldende jurisprudentie. De verdediging had aangevoerd dat de rechters in strijd met de jurisprudentie handelden door te stellen dat het horen van getuigen niet relevant was voor de ontvankelijkheid van de zaak. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen door vooringenomenheid kan worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 21 februari 2013
Zaaknummer: 10/415860
Rekestnummer: HA RK 13-18
Parketnummer: 10/750018-11
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
gedetineerd in P.I. [naam P.I.],
advocaat mr. G.N. Weski
strekkende tot wraking van mr. J.H. Janssen, voorzitter en mr. A.J.P. van Essen en mr. E.J. Stalenberg, rechters in de rechtbank Rotterdam afdeling Publiekrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 7 januari 2013 is door meervoudige kamer van deze rechtbank, onder meer behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer 10/750018-11.
Bij faxbericht d.d. 7 januari 2013 heeft de raadsman van verzoeker de samenstelling gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van verzoeker als verdachte voor de MK-zitting van 21 april 2011;
- de processen-verbaal van de MK-zittingen van 21 april 2011, 27 juni 2011, 19 september 2011, 12, 13, 15 en 16 december 2011, 26 maart 2012, 19 december 2012 en 7 januari 2013;
- de MK-uitspraken van 19 september 2011 en 16 december 2012 t.a.v. de voorlopige hechtenis van verzoeker;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 februari 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen mr. S Splinter, die heeft meegedeeld dat zij raadsman mr. G.N. Weski vervangt, de officier van justitie mr. S. Groen en mr. J.H. Janssen, voorzitter van de gewraakte meervoudige kamer samenstelling.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de afstandsverklaring om ter zitting aanwezig te zijn van verzoeker.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de raadsvrouw van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Mijn wraking van uw rechtbank, dus de gehele samenstelling van uw kamer, betreft met name de naar de mening van de verdediging objectiveerbare vrees van vooringenomenheid, met name de door de rechtbank kennelijk in strijd met geldende jurisprudentie en ten nadele van cliënt geuite vooral in het licht van alle feiten vergaand onbegrijpelijke aanname, dat het horen van de bedoelde getuigen nimmer, zelfs niet bij eventueel opzettelijk handelen van
leden van het onderzoeksteam de ontvankelijkheid kan treffen en de rechtbank kennelijk zelfs in die aanname ook de mogelijkheid van bevraging ex artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van de toch in minimaal geconstateerde discrepanties uit het dossier onmogelijk maakt.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
Zij hebben in de gezamenlijke schriftelijke reactie van 28 januari 2013 - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Een voor een partij onwelgevallige beslissing levert geen grond voor wraking op. Dat kan slechts anders zijn, indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven, dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Van een dergelijke beslissing is geen sprake.
Aan de afwijzende beslissing ging het volgende vooraf.
De rechtbank heeft in hetgeen bleek bij het onderzoek op de terechtzitting aanleiding gezien zelf een nader onderzoek in te stellen naar de gang van zaken voorafgaand aan alsmede op en rond de doorzoeking van een woning aan de Dorpsweg in het zaaksdossier Dorpsweg. Zaaksdossier Dorpsweg vormt een onderdeel van het Tagis dossier. Dit nadere onderzoek heeft in eerste instantie bestaan uit het verplaatsen van de zitting naar de Dorpsweg teneinde eigen waarnemingen te kunnen doen en uit het horen van vier getuigen ter zitting.
De resultaten van dit onderzoek heeft de officier van justitie op 19 december 2012 aanleiding gegeven het verzoek te doen om verzoekers vrij te spreken van de zaak Dorpsweg.
Naar aanleiding van een hernieuwd verzoek van verzoeker van 19 december 2012 - gedaan in het licht van een aangekondigd ontvankelijkheidsverweer - is de rechtbank op 7 januari 2013 overgegaan tot het horen van de leider van het Tagisonderzoek. Daarna zijn de beslissingen gevolgd die aanleiding vormden voor het verzoek tot wraking.
Ter terechtzitting heeft mr. Janssen, voorzitter van de gewraakte samenstelling nog aan de schriftelijke reactie toegevoegd dat de beslissing van 7 januari 2013 niet op zichzelf staat, maar in een breder kader genomen is. Voor wat betreft het formele kader verwijst hij daarbij naar het zogeheten Afvoerpijparrest van de Hoge Raad en naar meer recente uitspraken met LJN BY 2814 en LJN BY 0816.
3.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het in dit geval een processuele beslissing betreft die door de rechtbank uitgebreid gemotiveerd is. De door de rechtbank gehanteerde toetsing en het kader is duidelijk. Die beslissing is voor de verzoeker wellicht onwelgevallig, maar of het een onjuiste beslissing betreft zal in appel moeten blijken. De beslissing levert geen grond op voor wraking. De officier van justitie verzoekt derhalve het wrakingsverzoek af te wijzen.
4. De beoordeling
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat de rechters subjectief niet onpartijdig waren.
4.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hen een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
4.4
Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de door de rechters genomen beslissing daarvan niet. De rechters hebben een gemotiveerde beslissing gegeven.
In het proces-verbaal van 7 januari 2013 formuleert de rechtbank de beslissing als volgt:
“In het kader van een aangekondigd niet-ontvankelijkheidsverweer op de zitting van 19 december 2012, dat niet alleen het zaaksdossier Dorpsweg maar het gehele Tagis onderzoek zou moeten treffen, heeft de rechtbank het noodzakelijk geacht de teamleider van het Tagisteam de vraag voor te leggen of hemzelf onregelmatigheden uit het initiële zaaksdossier Dorpsweg waren gebleken of dat hem daarop vanuit het Tagisteam is gewezen.
Ter terechtzitting van heden heeft de teamleider onder ede verklaard dat hem daarvan niet is gebleken noch dat het Tagisteam hem op onregelmatigheden heeft gewezen. Beoordeeld dient te worden of thans nog nader onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of één of meer van de gevraagde getuigen of andere leden van het onderzoeksteam op grond van het initiële zaaksdossier Dorpsweg op enig moment wisten dan wel moesten vermoeden dat er onregelmatigheden kleefden aan het Dorpswegdossier en dat zij dit gegeven voor zichzelf hebben gehouden. Het antwoord op die vraag is neen. Zo dit immers al zou komen vast te staan dan kan dat enkele gegeven niet leiden tot het door de verdediging beoogde rechtsgevolg, de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het gehele Tagis onderzoek. Er bestaat derhalve geen belang bij het doen van dat nadere onderzoek. De verzoeken van de verdediging worden afgewezen”.
Het verzoek om getuigen te horen is daarmee behoorlijk gemotiveerd en in lijn met de door de rechters geschetste jurisprudentie, afgewezen. De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissingen van de rechters om de getuigenverzoeken af te wijzen niet zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissingen door vooringenomenheid zijn gegeven.
4.5
Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek als ongegrond dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.H. Janssen, voorzitter en mr. A.J.P. van Essen en mr. E.J. Stalenberg, rechters.
Deze beslissing is gegeven op 21 februari 2013 door mr. R.R. Roukema, voorzitter en mr. O.E.M. Leinarts, mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking door de oudste rechter met de griffier ondertekend.