vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaat
team handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/85321 / HA ZA 10-2135
Vonnis van 13 februari 2013 (bij vervroeging)
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht,
[Y] TRADING LTD.,
gevestigd te Singapore,
eisers,
advocaat mr. V.J. Groot,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z] RISICOBEHEER B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.G. Boender- Lamers.
Partijen zullen hierna [eiseres 1], [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd worden. [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen gezamenlijk eisers worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 april 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2013.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is assurantietussenpersoon.
2.2. [eiseres 1] is expediteur. [eiseres 1] is sinds de jaren zeventig klant bij [gedaagde].
2.3. [eiseres 1] heeft in 1992 via [gedaagde] een aanvraagformulier voor een goederentransportverzekering ingediend bij (een rechtsvoorganger van) Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. De aanvraag is geaccepteerd. Aan [eiseres 1] is een verzekeringpolis verstrekt met als ingangsdatum 31-03-1992, stilzwijgend te verlengen telkens voor 12 maanden en met, onder meer, toepasselijkverklaring van de condities Nederlandse Beursgoederenpolis 1991 (NBGP-91) en van de G-13 clausule, die luidt, voor zover van belang:
“De verzekeraars vergoeden:
A. Alle verliezen van en materiële schaden aan de verzekerde zaken …onverschillig door welke oorzaak ontstaan, echter onverminderd de uitsluiting van bederf en eigen schuld in de artikelen 17 en 18 …”
Dit artikel 17 (van de NBGP-91) bepaalt:
“1. Tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen is schade of verlies uit enig gebrek, eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaken zelf onmiddellijk voortspruitende niet gedekt.
2. De verzekeraars vergoeden wel schade of verlies als vermeld in lid 1, indien de verzekerde bewijst dat de schade of het verlies is veroorzaakt door een voorval waartegen de zaken zijn verzekerd.”
2.4. In 1996 is meermaals vochtschade ontstaan aan lading van [eiseres 1], waarvoor geen dekking onder de polis werd verleend. Toen is overleg gevoerd tussen [eiseres 1] en [gedaagde], waarna [gedaagde] (de rechtsvoorganger van) Allianz heeft benaderd. Allianz heeft toen de dekking van de polis uitgebreid. [gedaagde] heeft in dit verband aan [eiseres 1] medegedeeld, bij brief van 25 oktober 1996:
“Onlangs heb ik de (vooral de laatste maanden voorkomende) problematiek van de diverse zendingen met natte/beschimmelde kartons besproken met Royal Nederland (als het goed is had u ook nog een E-mailberichtje gestuurd naar uw opdrachtgever om opheldering te verschaffen, voor zover na te gaan heb ik daar niets neer van gehoord).
Ik heb aangevoerd bij Royal Nederland dat het in voorkomende gevallen moeilijk en vaak
zelfs onmogelijk is om vast te stellen of de oorzaak van het vochtig worden gelegen is voor
de aanvang van het transport (tijdens de opslag voor inlading resp. tijdens inlading) of tijdens het transport.
Dit levert de nodige discussie op en waar in feite niemand echt op zit te wachten
Uiteindelijk is Royal Nederland bereid gebleken om een en ander onder de polisdekking te brengen.
Wel wordt een eigen risico of franchise van fl. 250,- per schadegeval voorgesteld…”
2.5. In de polis is toen, in 1996, de bijzondere bepaling opgenomen:
“Ten aanzien van zendingen welke nat/beschimmeld aankomen en waarvan niet zeker is waar de
schade zich heeft voorgedaan, zal ervan worden uitgegaan, dat deze zich tijdens de verzekerde reis heeft voorgedaan.”
2.6. [eiseres 1] heeft in opdracht van [eiseres 2] het vervoer geregeld van 13.500 kartons houdende 27.000 stuks “Tool suit case -cow split leather” in 16 containers van China naar Rotterdam per zeeschip en vervolgens “per vehicle to a storage accomodation in the Netherlands, direct or indirect with or without transshipment” Hiervoor is door Allianz een Certificate of Insurance de dato 13 juli 2006 afgegeven, dat behoort bij de verzekeringspolis van [eiseres 1].
2.7. Op enig moment is schimmelschade aan deze lading ontstaan. Allianz heeft geweigerd voor deze schade uitkering onder de polis te doen. Eisers hebben, samen met een derde, Allianz in rechte betrokken. De rechtbank Rotterdam heeft de vordering van eisers afgewezen bij vonnis van 18 februari 2009. Eisers hebben hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 29 mei 2012 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3. De vordering
3.1. Eisers vorderen, samengevat:
veroordeling van [gedaagde] van de schade die het gevolg is van onjuiste advisering door [gedaagde], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. Eisers stellen daartoe dat [gedaagde] als tussenpersoon aansprakelijk is voor de schade die zij lijden nu Allianz weigert dekking onder de polis te geven. Eisers zijn eerder geconfronteerd geweest met schimmelschade aan de lading waarover discussie ontstond met de verzekeraars. Dat wilden eisers niet nog een keer meemaken. Deze wens hebben zij aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. Toen is in verzekeringsovereenkomst met Allianz de onder rov 2.5 opgenomen clausule opgenomen: Ten aanzien van zendingen welke nat/ beschimmeld aankomen en waarvan niet zeker is waar de schade zich heeft voorgedaan, zal ervan worden uitgegaan, dat deze zich tijdens de verzekerde reis heeft voorgedaan.” Omdat [gedaagde] ter zake van de dekking van schimmelschade verder geen restricties aan de orde heeft gesteld en het het bovendien een transportverzekering met all risk dekking betreft, zijn eisers er van uitgegaan dat de schimmelschade zonder restricties was gedekt. Desondanks wordt nu evenmin dekking gegeven onder de polis. Dit is toerekenbaar aan [gedaagde].
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] voert aan dat eisers niet tijdig hebben geklaagd. Allianz heeft bij brief van 18 september 2006 aan eisers medegedeeld dat geen dekking onder de polis gold. Pas bij brief van 14 januari 2008 -16 maanden later- heeft de advocaat van [eiseres 1] geklaagd over ondeugdelijke bemiddeling.
4.2. [gedaagde] betwist een beroepsfout gemaakt te hebben. Aan [gedaagde] is geen opdracht gegeven om schade als gevolg van “eigen gebrek” te doen meeverzekeren. [eiseres 2] wilde na het schadevoorval zelfs een mindere dekking, met een G-14 clausule in plaats van een G-13 clausule. Bij faxbericht van 29 november 2006 heeft [gedaagde] toen aan [eiseres 2] medegedeeld dat [eiseres 2] er ook voor kon kiezen om een all risk verzekering af te sluiten waarbij het eigen gebrek wel was meeverzekerd, maar daar werd niet voor gekozen. Dan is onaannemelijk dat eisers daar wel voor gekozen zouden hebben vóór het schadevoorval.
4.3. [eiseres 1] heeft eigen schuld. Volgens art. 17 NBGP was “eigen gebrek” niet meeverzekerd. Dit stond duidelijk op de polis. [eiseres 1] had dit moeten onderkennen, mede gelet op haar hoedanigheid van professionele logistieke organisatie die vaker verzekeringen regelt voor haar klanten.
4.4. Er is geen causaal verband. Als [gedaagde] aan [eiseres 1] bij het wijzigen van de polis in 1996 zou hebben medegedeeld dat “eigen gebrek” nog steeds niet meeverzekerd was, dan zou er nog steeds niet voor gekozen zijn om ook “eigen gebrek” mee te verzekeren, nu na het schadevoorval juist voor de goedkopere G-14 dekking was gekozen.
4.5. De schade is niet onderbouwd, zodat de vordering voor afwijzing gereed ligt. Dat verwijzing naar de schadestaatprocedure is gevorderd maakt dit niet anders. Als de vordering wordt toegewezen dan strekt daarop in mindering de hogere premie die verschuldigd zou zijn geweest bij dekking voor “eigen gebrek.”
5.1. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat nog tijdig is geklaagd. Ter comparitie van partijen bleek dat de raadsman van [eiseres 1] en [eiseres 2] bij e-mails van mei 2007 en juli 2007 aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat alle rechten worden voorbehouden. Dat is wezenlijk eerder dan (pas) bij brief uit januari 2008, waar [gedaagde] zich op beroept. Voorts is van belang dat niet blijkt dat [gedaagde] is benadeeld in haar verweermogelijkheden door het tijdsverloop. [gedaagde] heeft geen relevante feiten en omstandigheden gesteld die een degelijke conclusie kunnen rechtvaardigen, ook niet desgevraagd ter comparitie van partijen.
5.2. Niet ligt voor de vraag hetgeen tussen eisers en de verzekeraar is overeengekomen. Daarover hebben eisers een andere procedure gevoerd met de verzekeraar. De vraag ligt voor of [gedaagde] zich afdoende van haar taak heeft gekweten als assurantietussenpersoon.
5.3. De overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zelfstandige assurantietussenpersoon die als adviseur en/of bemiddelaar door de verzekeringnemer wordt ingeschakeld, is een overeenkomst van opdracht.
5.4. Een opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Dit houdt voor een beroepsbeoefenaar in dat hij of zij moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
5.5. Wat deze zorg inhoudt hangt af van de concrete omstandigheden van het individuele geval, met name van de aard en de inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt, voor zover kenbaar voor de tussenpersoon. In het algemeen mag van hem een actieve benadering van de opdrachtgever worden verwacht; hij behoort te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen (vgl. A-G Spier bij Hoge Raad 8 juni 2012, LJN BW1720).
5.6. Eisers gingen er van uit dat met het in 1996 overeengekomen bijzondere beding “Ten aanzien van zendingen welke nat/ beschimmeld aankomen en waarvan niet zeker is waar de schade zich heeft voorgedaan, zal ervan worden uitgegaan, dat deze zich tijdens de verzekerde reis heeft voorgedaan.”
de schade in 2006 onder de dekking van de polis viel. In deze aanname zijn eisers, ook in hoger beroep, in het ongelijk gesteld in hun procedure tegen Allianz, kort gezegd omdat schade waarvan wél kon worden vastgesteld dat deze was veroorzaakt door eigen gebrek aan de lading, (nog steeds) niet onder de dekking van de polis viel. Volgens eisers had [gedaagde] hen destijds, in 1996, hiervoor moeten waarschuwen. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd wegens schending van haar informatieplicht. Tussen partijen staat vast -dit bleek ter comparitie- dat er na het schadevoorval in 2006 niet is gesproken over dekking voor eigen gebrek. Er is slechts gesproken over dekking voor vocht-/ schimmelschade waarvan niet kon worden vastgesteld of deze zich tijdens de reis heeft voorgedaan. Er was geen volledige allrisk dekking overeen gekomen. Er was een allrisk G-13 clausule overeengekomen, met daarin nog steeds uitsluiting van eigen gebrek conform art. 17 van de NBGP-91. Dekking voor schade waarvan wél kon worden vastgesteld dat deze was veroorzaakt door eigen gebrek, viel nog steeds niet onder de polisdekking. Met enige oplettendheid hadden eisers zulks kunnen onderkennen. Relevant is hetgeen [gedaagde] in haar sub rov. 2.4 aangehaalde brief stelt. Daaruit valt af te leiden dat er, nog steeds, een onderscheid geldt tussen schade die is ontstaan tijdens het transport en schade die elders is ontstaan. Voorts is van belang dat aan de wijziging van de polis in 1996 geen verhoging van de verzekeringspremie verbonden was, terwijl dekking voor eigen gebrek tot een veel hogere premie zou hebben geleid, zoals [gedaagde] onbetwist aanvoerde. Eisers mogen niet menen dat zij zonder premieverhoging een volledige dekking voor eigen gebrek hadden verkregen.
5.7. Slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen. In het midden kan blijven of juist is het verweer van [gedaagde] dat [eiseres 1] geen vorderingsrecht heeft.
5.8. [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Deze kosten worden begroot op € 1.167,-, waarvan € 263,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (Liquidatietarieven: tarief II voor zaken met onbepaalde waarde: € 452,- per punt).
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vordering af;
6.2. veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van [gedaagde], tot op heden begroot op € 1.167,- en te vermeerderen met de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, verder te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiseres 1] en [eiseres 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.?