ECLI:NL:RBROT:2013:BZ0135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/10/410967 / HA ZA 12-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Te late betaling griffierecht en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van het griffierecht door de eiseres. De eiseres, wonende te New York en vertegenwoordigd door advocaat mr. L.K. Tsui, had het griffierecht niet tijdig voldaan, wat volgens de wet verplicht was. De rechtbank stelde vast dat het griffierecht uiterlijk op 14 november 2012 betaald moest zijn, maar dat dit pas op 29 november 2012 was ontvangen. De gedaagde, wonende te Rotterdam en vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Collet, had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een antwoordakte in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen recht had op toepassing van de hardheidsclausule, ondanks haar argument dat haar advocaat geen factuur had ontvangen en dat de aanmaning pas na de deadline was ontvangen. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de eiseres was om ervoor te zorgen dat het griffierecht tijdig werd betaald, ongeacht of er een factuur was ontvangen. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving, die stelt dat het griffierecht verschuldigd blijft, ook als de termijn is verstreken.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om de gedaagde van de instantie te ontslaan en de eiseres te veroordelen in de proceskosten, die werden begroot op € 1.715. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. Th. Veling op 23 januari 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/410967 / HA ZA 12-918
Vonnis van 23 januari 2013
in de zaak van
[eiseres]
wonende te New York,
eiseres,
advocaat mr. L.K. Tsui,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Collet.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure, voor zover hier van belang, blijkt uit:
- dagvaarding d.d. 1 oktober 2012;
- akte aan de zijde van [eiseres].
1.2. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een antwoordakte te nemen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2. Deze zaak diende voor het eerst op 17 oktober 2012. Dat betekent dat het door [eiseres] verschuldigde griffierecht uiterlijk op 14 november 2012 moest zijn betaald. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht pas op 29 november 2012 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3. Op grond van artikel 127a lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127 lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4. Bij akte heeft [eiseres] aangevoerd dat het griffierecht te laat is betaald als gevolg van de omstandigheid dat haar advocaat geen factuur heeft ontvangen en dat de aanmaning pas op 24 november 2012 werd ontvangen. Dat is volgens [eiseres] aanleiding om de hardheidsclausule van artikel 127 lid 3 Rv toe te passen.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Zij wijst daartoe op het volgende.
2.6. [eiseres] wordt bijgestaan door een advocaat, van wie gelet op zijn deskundigheid verwacht mag worden op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet tarieven burgerlijke zaken (Wtbz). Uit die wet volgt dat het griffierecht betaald moet zijn binnen vier weken na verschijning, ongeacht of door de griffie van het desbetreffende gerecht een factuur of nadien nog een aanmaning wordt verstuurd. Dat [eiseres] geen factuur heeft ontvangen is dus niet relevant.
2.7. Evenmin relevant is dat na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn alsnog een aanmaning is verzonden. Het griffierecht blijft immers verschuldigd, ook als de termijn van vier weken inmiddels is verstreken en daaraan de in artikel 127a lid 2 Rv bedoelde gevolgen worden verbonden (vergelijk HR 2 november 2012, NJ 2012, 630).
2.8. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.9. Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op € 821 aan vast recht en op € 894 ter zake van advocaatsalaris. Dat laatste is [eiseres] verschuldigd, omdat [gedaagde] reeds op de eerstdienende dag de conclusie van antwoord heeft genomen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. ontslaat [gedaagde] van de instantie;
3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde], begroot op € 1.715.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.?
1980/1729