Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750091-11
Datum uitspraak: 22 januari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10, 11, 12 en 17 december 2012. Het onderzoek is gesloten op 8 januari 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Kardol en Spaans hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 150 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 3 primair ten laste gelegde is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [benadeelde partij 2]. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
BEWIJS
Artikel 6 EVRM
Namens de verdachte is – onder verwijzing naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 10 juli 2012 (Vidgen vs. Nederland) – bepleit dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] niet voor het bewijs mag worden gebruikt omdat deze zich bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van dit verweer moet worden vooropgesteld (vgl. o.m. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427 en HR 5 januari 2010, LJN BJ6932) dat in het licht van het EVRM het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal, voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van onverenigbaarheid als hiervoor bedoeld is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten, door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het door artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde recht. In deze situatie is van belang om vast te stellen of de verklaringen van de getuige uitsluitend en in beslissende mate (“sole and decisive”) het belastende bewijs in de zaak van de verdachte vormen. Is dat niet het geval, en is er dus sprake van voldoende ondersteunend bewijs, dan geldt dat door het gebruik van de betreffende getuigenverklaring geen inbreuk wordt gemaakt op het door artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde recht.
In aanmerking genomen:
- dat [medeverdachte 1] als getuige is opgeroepen bij de rechter-commissaris en de verdediging aldaar de gelegenheid heeft gehad de getuige te bevragen;
- dat de verdediging op de terechtzitting de gelegenheid heeft gehad om over die getuige en over hetgeen hij bij de politie heeft verklaard naar voren te brengen wat zij noodzakelijk oordeelde;
- dat de verklaringen van [medeverdachte 1] - zoals hierna zal worden uiteengezet - op het punt van de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal met geweld in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs;
wordt door het gebruik van deze verklaringen geen inbreuk gemaakt op het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht. De rechtbank kan de verklaringen van [medeverdachte 1] zoals tegenover de politie afgelegd derhalve gebruiken voor het bewijs.
Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Feit 1
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 8 juni 2011 omstreeks 19:50 uur is op de [adres] te Rotterdam de heer [slachtoffer] neergeschoten. Hierbij heeft [slachtoffer] een buikwond aan de linkervoorzijde ter hoogte van zijn middenrif opgelopen. [slachtoffer] werd aangetroffen naast een Opel Corsa met kenteken [kenteken]. De schutter heeft uit de kofferbak van deze auto een tas gepakt, heeft deze tas in een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: “de VW Golf”) gezet en is op een passagiersplaats in deze VW Golf gestapt. Vervolgens is de VW Golf met hoge snelheid weggereden.
Op 8 juni 2011 omstreeks 20:45 uur is de VW Golf aangetroffen op de [adres] te Rotterdam. Bij onderzoek bleek de achterruit verbrijzeld en zijn (onder meer) twee patronen 7,65 mm, twee afgevuurde patroonhulzen 7,65 mm, een gebroken SIM-kaart van het nummer [nummer] en een waterflesje aangetroffen. Bij onderzoek trof men DNA-materiaal van de verdachte aan op het in het portiervak linksvoor aangetroffen halfvolle flesje Spa.
[slachtoffer] is herhaaldelijk geopereerd en op 14 juni 2011 overleden. Bij sectie werd het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen van fors doorgemaakt bloedverlies (hartfunctiestoornissen, algehele weefselschade) en algehele weefselschade door bloedvergiftiging, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld.
Bewijsvraag
Mede naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde bewijsverweer en de inhoud van het requisitoir van de officier van justitie is de belangrijkste bewijsvraag of de verdachte als medepleger van deze diefstal met geweld kan worden aangemerkt.
Verklaring [medeverdachte 1]
Op het punt van de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit komt de verklaring van [medeverdachte 1] op het volgende neer.
De medeverdachte [medeverdachte 2] was op de hoogte van de aanwezigheid en overdracht van heroïne door [getuige 1] en wilde hem rippen van vijftig kilo heroïne. Hij heeft de rippers getipt. [medeverdachte 2] heeft samen met [medeverdachte 1] en de verdachte tassen gekocht voor [getuige 1]. [medeverdachte 2] had contact met de mensen die aanwezig waren bij de “rippartij”. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] en de verdachte op 8 juni 2011 ontmoet. [medeverdachte 2] zei toen dat de ripdeal die dag zou plaatsvinden, dat de verdachte zich klaar moest maken en dat [getuige 1] een andere auto, een huurauto zou hebben. Later op de middag gingen [medeverdachte 2] en de verdachte samen nog even weg in een door de verdachte bestuurde Opel Corsa. [medeverdachte 2] zou toen aan de verdachte de plaats aanwijzen waar de “rippartij” moest gaan gebeuren. [medeverdachte 2] heeft tegen de verdachte gezegd dat het die avond rond 19:30 uur ging gebeuren. [medeverdachte 1] is met [persoon 1] rondjes gaan rijden in de buurt van de Hoofdweg. [medeverdachte 1] heeft gebeld met de verdachte. De verdachte zei dat ze moesten “opkankeren” met die auto en vroeg wat ze daar deden. [medeverdachte 1] is gebeld door [medeverdachte 2] en heeft aan de verdachte doorgegeven dat “hij er is”. Eén of twee dagen na de schietpartij heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] verteld dat er allemaal rommel in de tas zat. Het was “mix”.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 1]
De verklaringen van [medeverdachte 1] met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte zijn duidelijk, consistent en gedetailleerd. Op belangrijke onderdelen vinden zij bevestiging in andere bewijsmiddelen.
1) De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij is gebeld door [medeverdachte 2] en aan de verdachte heeft doorgegeven dat “hij er is” wordt bevestigd door de historische gegevens van diverse nummers. De op de bijrijderstoel van de VW Golf aangetroffen gebroken SIM-kaart is van een telefoonnummer ([nummer]) dat aan de verdachte kan worden toegeschreven. Dit nummer maakt kort voor het schietincident, om 19:34 uur, gebruik van een zendmast op de Hoofdweg (waarvan de [adres] een zijstraat is). Het [nummer] nummer van [medeverdachte 2] ontvangt op 8 juni 2011 om 19:44 uur een sms van [getuige 1] met de inhoud “hij is dr”. Het [ nummer] nummer van de verdachte werd op 8 juni 2011 om 19:44 uur gebeld door het [nummer] nummer van [medeverdachte 1] (gespreksduur 33 seconden) en om 19:46 uur gebeld door het [nummer] nummer van [medeverdachte 1] (gespreksduur 9 seconden). Laatstgenoemde nummers maken dan gebruik van zendmasten in de directe nabijheid van de [adres].
2) De verklaring van [medeverdachte 1] over het contact tussen [medeverdachte 2] en [getuige 1] wordt – naast genoemde historische gegevens – bevestigd door [medeverdachte 2].
3) [medeverdachte 2] bevestigt ook de aankoop van tassen voor [getuige 1] op de [adres]. Deze aankoop vindt voorts bevestiging in het aantreffen van een artikelkaartje in de Opel Corsa van [slachtoffer] (kenteken [kenteken]) van de tassenwinkel ‘[naam winkel]’ aan de [adres], in de verklaring van de eigenaar van die winkel over de verkoop van twee tassen op 7 juni 2011 en in de door hem aan de politie overhandigde bon.
4) De door [medeverdachte 1] aangewezen “tweede vluchtauto”, een Opel Corsa met kenteken [kenteken], is volgens de verklaring van [getuige 2] op 8 juni 2011 inderdaad uitgeleend aan de verdachte. Volgens de Vialis-gegevens begeeft deze auto zich vóór en rond het tijdstip van het schietincident richting de [adres].
5) De verklaring van [medeverdachte 1] dat de verdachte bij het schietincident aanwezig is geweest en chauffeur van de VW Golf was, wordt bevestigd door het op het spaflesje uit het bestuurdersportier van de VW Golf aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte en door het aantreffen van de gebroken sim-kaart behorend bij het telefoonnummer dat aan de verdachte kan worden toegeschreven in de VW Golf.
De verklaringen van [medeverdachte 1] met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte worden derhalve geloofwaardig en betrouwbaar geacht en gebruikt voor het bewijs.
Betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zijn telefoon ergens die dag heeft uitgeleend aan [medeverdachte 1], alsmede dat de verdachte enige dagen voor 8 juni 2011 gebruik heeft gemaakt van de VW Golf en uit het spaflesje heeft gedronken en dat [medeverdachte 1] de VW Golf op 8 juni 2011 heeft gehuurd. Op basis van deze concurrerende lezing van de feiten zouden deze bevindingen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, aldus de raadsman.
Dit verweer wordt verworpen. Deze eerst bij pleidooi ingenomen feitelijke stellingen – waarvan de laatste aantoonbaar onjuist is nu uit het dossier blijkt dat de VW Golf gestolen was en gestolen kentekenplaten voerde – kunnen niet nader worden onderzocht. De stellingen worden niet geloofwaardig geacht. De bevindingen worden voor het bewijs gebruikt.
De hiervoor onder 1), 2) en 5) genoemde bevindingen onderbouwen de verklaring van [medeverdachte 1] en zijn redengevend voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal met geweld als bestuurder van de VW Golf. De rol van de verdachte bij het schietincident wordt hierdoor feitelijk onderbouwd.
Bewuste en nauwe samenwerking
De verdachte is door [medeverdachte 2] benaderd om mee te doen aan een zogeheten ripdeal. De rechtbank verstaat in dit verband onder ‘ripdeal’: een – in het kader van een voorgenomen koop/verkoop transactie van verdovende middelen – ondernomen beroving van de verkoper respectievelijk koper van zijn koopwaar, in dit geval vijftig kilo heroïne. De verdachte heeft van [medeverdachte 2] informatie ontvangen over datum, tijdstip en plaats waar(op) de drugstransactie zou plaatsvinden. Op de avond zelf heeft de verdachte via [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] doorgegeven gekregen dat de bedoelde persoon er was. De verdachte was bestuurder van de VW Golf. Eén van zijn mededaders zat als passagier in deze auto en was gewapend met een geladen pistool. Deze persoon is uit de VW Golf gestapt en is – nadat hij kort bij [slachtoffer] in de auto heeft gezeten, een tas uit de kofferbak heeft gepakt en [slachtoffer] heeft neergeschoten – aan de bijrijderskant van de VW Golf weer ingestapt. Gelet op de verklaringen van ooggetuigen die gealarmeerd werden door de knal, kan de verdachte het schieten niet zijn ontgaan. Vervolgens is de verdachte met hoge snelheid weggereden. Deze handelingen van de verdachte zijn zodanig substantieel en in nauwe samenwerking met de andere betrokkenen begaan, dat verdachte op grond daarvan als medepleger van de diefstal met geweld wordt aangemerkt.
Opzet op geweld
De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte veronderstelde dat de deal met [slachtoffer] in de [adres] een ‘gewone’ transactie was zoals die in het milieu wel vaker voorkomt. Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat hij niet wist dat de schutter gewapend was en dat hij niet wist dat deze zou gaan schieten. Dit verweer wordt verworpen.
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal met geweld niet is vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s), noch dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Wel dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat door de mededader(s) geweld zou worden gepleegd en dat deze kans door hem is aanvaard.
De verdachte heeft het opzet gehad [slachtoffer] van vijftig kilogram heroïne te beroven. De verdachte moet hebben beseft dat deze hoeveelheid heroïne niet zomaar zou worden afgegeven en dat er dus geweld zou moeten toegepast. Door desondanks mee te doen met de ripdeal heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat de ripdeal met geweld gepaard zou gaan aanvaard.
Vuurwapens
Een volgende vraag is of de verdachte er ernstig rekening mee moest houden dat er één of meer vuurwapen(s) zou(den) worden gebruikt. Vast staat dat er tijdens de beroving door de passagier van de verdachte op [slachtoffer] is geschoten (met een 9 mm pistool) en dat er vanuit de VW Golf tenminste drie maal op de rode Volvo van [getuige 1] is geschoten (met een 7.65 mm pistool). De samenwerking bij de uitvoering van de ripdeal veronderstelt enige afstemming vooraf tussen de medeverdachte(n) over de vraag hoe de ripdeal gepleegd zou gaan worden. Hiervan uitgaande en in aanmerking nemende dat de verdachte met de gewapende passagier(s) in de VW Golf heeft gezeten, maakt het zeer onaannemelijk dat de verdachte niet van de aanwezigheid van vuurwapen(s) op de hoogte was. Voor zover de verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zijn medeverdachte(n) gewapend waren, heeft hij – door niet te informeren naar de manier waarop de ripdeal gepleegd zou worden – de aanmerkelijke kans op het gebruik van vuurwapens kennelijk op de koop toe genomen. Zo de verdachte niet reeds in een eerder stadium wist dat er bij de ripdeal zou worden geschoten, wist hij het in ieder geval op het moment van schieten. Desondanks heeft de verdachte zijn deelname aan de gezamenlijke operatie voortgezet en zijn rol als bestuurder van de vluchtauto vervuld. Aldus heeft hij zijn mededader(s) ondersteund door deze te helpen de buit veilig te stellen en te vluchten. Doordat de verdachte zich na het schieten niet heeft gedistantieerd maar de vluchtauto heeft bestuurd en met hoge snelheid is weggereden heeft hij de aanmerkelijke kans op vuurwapengeweld aanvaard.
Feit 3
Het namens de verdachte gevoerde verweer dat het door de verdachte gebruikte geweld niet dienstig is geweest aan de diefstal van de auto en dat derhalve van een gekwalificeerde diefstal geen sprake is, vindt geen steun in de feiten. Dit verweer wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de intentie had om de auto te stelen. Hij is hiertoe bij [benadeelde partij 2] in de auto gestapt en heeft [benadeelde partij 2] meermalen met de vuist in het gezicht geslagen en in zijn been gestoken. Hierop is [benadeelde partij 2] de auto ontvlucht waarna de verdachte de auto heeft meegenomen. Derhalve is sprake van diefstal met geweld.
BEWEZENVERKLARING
Gelet op het voorgaande en de overige inhoud van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 8 juni 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas inhoudende goederen toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] en [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het meermalen met vuurwapens meerdere kogels schieten in de richting van die [slachtoffer] en die [getuige 1], welke diefstal met geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
2.
hij op 19 september 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]) toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld bestond uit het meermalen met de vuist in het gezicht slaan van die [benadeelde partij 2] en het meermalen met een mes in het rechterbovenbeen steken van die [benadeelde partij 2].
3 subsidiair.
hij op 19 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij 2], meermalen met een vuist in het gezicht heeft geslagen en meermalen met een mes in het rechterbovenbeen heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
Feit 3 subsidiair
Namens de verdachte is het volgende aangevoerd. Op basis van de verklaring van [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris kan worden vastgesteld dat hij zelf een mes heeft getrokken. Dit deed hij naar aanleiding van een klap die de verdachte hem gaf. Dit is geen normale reactie. Vervolgens heeft de verdachte ter verdediging een beweging met zijn mes gemaakt en daarbij [benadeelde partij 2], al dan niet per ongeluk, in diens been geraakt. De verdachte bevond zich in een rijdende auto, zodat hij zich niet aan de situatie kon onttrekken. Aangezien de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, dient hij ter zake van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
[benadeelde partij 2] heeft op 19 september 2011 tegenover de politie gedetailleerd verklaard hoe hij in zijn auto door de verdachte is aangevallen met een mes nadat hij eerst door de verdachte meermalen met de vuist in het gezicht was geslagen. Op 7 november 2012 heeft [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zelf een mes heeft gepakt en heeft geprobeerd om met dat mes de verdachte te steken en dat hij vervolgens tijdens een worsteling met de verdachte in zijn been is geraakt.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen die [benadeelde partij 2] tegenover de politie heeft afgelegd. Deze verklaringen heeft hij op de dag van de steekpartij afgelegd en de daarin geschetste gang van zaken vindt bevestiging in de overige bewijsmiddelen:
- Er heeft een opname van vertrouwelijke communicatie plaatsgevonden in de auto van de verdachte. Kort na de steekpartij stapt de verdachte in de auto, waarin zich op dat moment twee andere inzittenden waaronder [getuige 3] bevinden, en zegt dan: “ik heb hem een paar ‘koekies’ (klappen) gegeven”. Aan de verdachte wordt vervolgens door een van de andere inzittenden gevraagd: “ging die schreeuwen?”, waarop de verdachte antwoordt: “Hij zei (…) ik ga gelijk naar ‘osso’ (huis), ga gelijk ‘doekoe’ (geld) pakken. (…) Dat zei hij nog voordat ik ging ‘prikkah’ (steken).” In dit gesprek, dat kort na de steekpartij heeft plaatsgevonden, is geen enkele aanwijzing te vinden dat de verdachte zich in de auto bedreigd heeft gevoeld door [benadeelde partij 2], of concreter: dat [benadeelde partij 2] een mes zou hebben getrokken.
- Getuige [getuige 3] heeft (op 7 juli 2012) tegenover de politie verklaard dat de verdachte heeft gezegd de auto van [benadeelde partij 2] af te willen nemen en [benadeelde partij 2] te willen steken. [getuige 3] zat in de auto van de verdachte voor en na afloop van de steekpartij. [getuige 3] noch de overige gehoorde getuigen [getuige 6] en [getuige 7] verklaren dat [benadeelde partij 2] een mes heeft getrokken.
- Tijdens de veiligheidsfouillering van de verdachte bij diens aanhouding op 19 september 2011 is een mes aangetroffen dat overeenkomt met de beschrijving die [benadeelde partij 2] in zijn verklaringen tegenover de politie geeft van het door de verdachte gehanteerde mes. Een tweede mes is niet gevonden, dit terwijl de van [benadeelde partij 2] gestolen auto enkele uren na het voorval door de politie is aangetroffen en is onderzocht.
Gezien het voorgaande hecht de rechtbank geen geloof aan de latere verklaring van [benadeelde partij 2] dat hij (ook) een mes heeft getrokken waarna er een worsteling zou zijn ontstaan waarbij hij gewond is geraakt. Nu er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij 2] jegens de verdachte wordt het beroep op noodweer verworpen.
De feiten zijn derhalve strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft;
2.
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
3 subsidiair.
mishandeling.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een straatroof met dodelijke afloop. De verdachte is met het vooropgezette plan om iemand te beroven van vijftig kilo heroïne, met degene die het slachtoffer [slachtoffer] later heeft neergeschoten, naar de plaats gereden waar de drugstransactie zou plaatsvinden. Tijdens de beroving zijn er verschillende schoten gelost, waarbij [slachtoffer] in zijn buik is geraakt en de auto van [getuige 1] is beschoten. [slachtoffer] is later in het ziekenhuis aan de gevolgen van zijn verwondingen overleden. De verdachte had als bestuurder van de vluchtauto een belangrijke ondersteunende rol tijdens de straatroof. Hij heeft zijn mededader(s) geholpen de buit veilig te stellen en te vluchten.
Het gevolg van de door de verdachte gepleegde straatroof heeft veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring, opgesteld door de vader van het slachtoffer, blijkt dat het verwerken van dit verlies erg moeilijk is, ook voor de kinderen van het slachtoffer, die verder moeten leven zonder hun vader.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, door deel te nemen aan de straatroof, blijk heeft gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door straatroven als de onderhavige, waarbij het slachtoffer op de openbare weg is neergeschoten, is de rechtsorde ernstig geschokt en worden niet alleen bij de direct betrokkenen gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt, maar ook bij de maatschappij in het algemeen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweldpleging en mishandeling. De verdachte heeft plaatsgenomen op de bijrijderstoel in de auto van [benadeelde partij 2] en heeft hem vervolgens meerdere malen met een mes in het bovenbeen gestoken en in zijn gezicht geslagen. Toen [benadeelde partij 2] uitstapte om hulp te zoeken, heeft de verdachte zijn auto gestolen. Dergelijke geweldsmisdrijven vormen een grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving. Daarnaast geeft een dergelijke diefstal blijk van het gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij de concrete straftoemeting is in de zaak [naam onderzoek] allereerst gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hierbij is aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor overval en beroving, waarbij afhankelijk van de intensiteit van het toegepaste geweld, gevangenisstraffen van 3 tot 5 jaar worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2012 reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het voorgaande, alsmede in de rol van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], wonende te [adres], terzake van het onder 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.314,50 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
De gevorderde schade betreft de gemaakte kosten in verband met de uitvaart van het slachtoffer.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 21 juni 2011, te weten de datum van de uitvaart.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Voorts heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], wonende te [adres], terzake van het onder 3 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 844 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht aan zijn (lange) broek. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 150, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu het overige deel van de vordering niet genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden afgewezen.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroor¬deelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], wonende te [adres], te betalen € 6.314,50 (zegge: zesduizend driehonderdveertien euro en vijftig eurocent), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 6.314,50 (zegge: zesduizend driehonderdveertien euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 66 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 150 (zegge: honderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 2], wonende te [adres], te betalen;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 150 (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Sikkel, voorzitter,
en mrs. Mentink en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2013.
Bijlage I bij vonnis van 22 januari 2013.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (sport)tas inhoudende goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal met een of meer vuurwapen(s) een of meerdere kogel(s) schieten op, althans in de richting van die [slachtoffer] en/of die [getuige 1], welke diefstal met geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
(art 312 jo 47 sr)
2.
hij op of omstreeks 19 september 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [bedrijf] en/of aan of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, met de vuist in het gezicht slaan van die [benadeelde partij 2] en/of het meermalen, althans eenmaal, met een mes in het rechterbovenbeen steken van die [benadeelde partij 2];
(art 312 sr)
3.
hij op of omstreeks 19 september 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] meermalen, althans eenmaal met een vuist in het gezicht heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal met een mes in het rechterbovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 jo 45 sr)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), meermalen, althans eenmaal met een vuist in het gezicht heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal met een mes in het rechterbovenbeen heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art 300 sr)