ECLI:NL:RBROT:2013:BY8881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392534 / HA ZA 11-2197 en 401212 / HA ZA 12-414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid zeevervoerder voor ladingschade onder de Hague-Visby Rules

In deze zaak vorderen de eiseressen, IF Skadeförsäkering AB en SCA Timber AB, vergoeding van ladingschade aan houten planken die zijn vervoerd van Zweden naar de Verenigde Staten. De schade is ontstaan tijdens het zeevervoer met de schepen 'Flinterdijk' en 'Flinterduin'. De eiseressen stellen dat de gedaagden, Flinterduin B.V. en Flinter Shipping B.V., als vervoerders aansprakelijk zijn voor de schade, omdat deze is ontstaan tijdens de periode waarin de gedaagden verantwoordelijk waren voor de lading. De gedaagden betwisten hun aansprakelijkheid en beroepen zich op de uitsluiting van aansprakelijkheid wegens 'insufficiency of packaging' volgens artikel 4 lid 2 aanhef en onder n) van de Hague-Visby Rules (HVR). De rechtbank overweegt dat de stelplicht voor de feiten en omstandigheden die de schade door onvoldoende verpakking aantonen, bij de gedaagden ligt. De rechtbank stelt vast dat de enkele omstandigheid dat ladingschade is ontstaan tijdens het zeevervoer niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid van de vervoerder. De gedaagden moeten bewijzen dat zij de ladingen op een behoorlijke en zorgvuldige manier hebben behandeld, zoals vereist door artikel 3 lid 2 HVR. De rechtbank laat de gedaagden toe om bewijs te leveren van hun stelling dat zij de ladingen correct hebben gestuwd en dat de schade niet is ontstaan door onvoldoende zorg voor de lading. De beslissing over de aansprakelijkheid wordt aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Locatie Rotterdam
Vonnis van 9 januari 2013
in de gevoegde zaken
met zaaknummer / rolnummer 392534 / HA ZA 11-2197 van
1. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
IF SKADEFÖRSÄKERING AB, mede handelende onder de naam IF P&C Insurance Ltd,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
2. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
SCA TIMBER AB,
gevestigd te Rundvik, Zweden,
3. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
SCA TRANSFOREST AB,
gevestigd te Sundsvall, Zweden,
eiseressen,
advocaat: mr. C.J.H. baron van Lynden,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINTERDUIN B.V.,
gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINTER SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. M. Verhagen,
en met zaaknummer / rolnummer 401212 / HA ZA 12-414 van
1. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
IF SKADEFÖRSÄKERING AB, mede handelende onder de naam IF P&C Insurance Ltd,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
2. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
SCA TIMBER AB,
gevestigd te Rundvik, Zweden,
3. de vennootschap en/of rechtspersoon naar buitenlands recht
SCA TRANSFOREST AB,
gevestigd te Sundsvall, Zweden,
eiseressen,
advocaat: mr. C.J.H. baron van Lynden,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINTERDIJK B.V.,
gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLINTER SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. M. Verhagen.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. De rechtbank verwijst voor het voorgaande verloop van de procedure naar de tussenvonnissen van 4 mei, 13 juni en 11 juli 2012.
1.2. Ingevolge laatstgenoemd tussenvonnis heeft op 18 oktober 2012 een comparitie van partijen plaats gevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Bij die gelegenheid hebben partijen verdere stukken in het geding gebracht.
1.3. Bij schrijven van 20 november 2012 heeft de advocaat van eiseressen medegedeeld dat tussen partijen geen schikking tot stand is gekomen.
1.5. Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Nadat eiseres SCA Transforest AB haar vorderingen ter comparitie heeft teruggenomen, vorderen SCA Timber AB (hierna: SCA) en haar verzekeraar IF Skadeförsäkering AB (hierna: IF) in beide zaken vergoeding van gestelde schade aan partijen tot pakketten gepakte houten planken, die over zee zijn vervoerd van Rundvik, Zweden, naar Philadelphia, Verenigde Staten, in februari-maart 2009 met de “Flinterdijk”, respectievelijk in mei 2010 met de “Flinterduin”. IF en SCA vorderen ter zake van de reis met de “Flinterdijk” vergoeding van US$ 18.300,25 en ter zake van die met de “Flinterduin” vergoeding van US$ 74.385,-, een en ander met nevenvorderingen. IF en SCA stellen dat gedaagden als vervoerders aansprakelijk zijn tot vergoeding van die ladingschade, omdat de schade tijdens de periode dat gedaagden voor de partijen hout verantwoordelijk waren is ontstaan.
2.2. IF en SCA verwijzen daartoe naar de volgende door gedaagden erkende of niet voldoende betwiste feiten:
(i) SCA is als afzender en geadresseerde onder ingevolge met Flinter Shipping B.V. gesloten voerovereenkomsten door gedaagden Flinterdijk B.V. en Flinterduin B.V. uitgegeven cognossementen gerechtigd vergoeding van ladingschade te vorderen; IF is als verzekeraar van SCA gesubrogeerd in de rechten van SCA voor zover zij de schade aan SCA heeft vergoed;
(ii) Flinterdijk B.V. en Flinterduin B.V. zijn aan te merken als vervoerders onder de door hen uitgegeven cognossementen;
(iii) op de vervoerovereenkomsten zijn de Hague-Visby Rules (hierna: HVR) van toepassing; aanvullend is Nederlands recht toepasselijk;
(iv) de partijen hout waren gaaf bij inontvangstneming ten vervoer; Flinterdijk B.V. en Flinterduin B.V. hebben schone cognossementen afgegeven;
(v) Flinter Shipping B.V. en/of Flinterdijk B.V., respectievelijk Flinterduin B.V. hebben de partijen hout aan boord van de beide schepen beladen en gestuwd en vanuit de schepen gelost;
(vi) bij lossing te Philadelphia is vastgesteld dat (vooral in de bovenste lagen van de stuwen) pakketten hout zijn verschoven en planken uit pakketten hout zijn losgeraakt; diverse pakketten hout en planken zijn beschadigd;
(vii) SCA en SCA Transforest AB verschepen al meer dan tien jaar op deze wijze verpakte partijen houten planken van Zweden naar Noord Amerika, ook met schepen uit de Flinter-groep, en op die zendingen is zelden schade ontstaan.
2.3. IF en SCA stellen dat gedaagden hun verbintenissen tot schadevrije aflevering niet zijn nagekomen en dat gedaagden onvoldoende zorg voor de vervoerde partijen hout hebben besteed door deze onvoldoende (deugdelijk) aan boord van de schepen te stuwen en vast te zetten. Daartoe voeren IF en SCA het volgende aan.
Zowel in de langsscheepse als in de dwarsscheepse richting hebben gedaagden ruimtes tussen de pakketten hout en langs de ruimwanden opengelaten. Anders dan gedaagden aanvoeren, hebben zij geen luchtzakken tussen en langs de pakketten hout gebruikt. Daar waar gedaagden gebruik hebben gemaakt van boardplaten langs pakketten hout hebben zij dat niet goed gedaan. Daardoor konden door de bewegingen van het schip tijdens de zeereizen pakketten hout gaan schuiven en planken uit hun verpakkingen schuiven. Zouden gedaagden de lading correct hebben gestuwd en hebben vastgezet, dan zou de verpakking niet beschadigd zijn en zouden de planken in de verpakking zijn gebleven. De (wijze van) verpakking vormt niet de schadeoorzaak, zoals blijkt uit de omstandigheid dat SCA en SCA Transforest AB al meer dan tien jaar op deze wijze verpakte partijen hout naar Noord Amerika verschepen, ook met schepen uit de Flinter-groep, terwijl zelden schade ontstaat. De schadeoorzaak ligt dus (niet in “insufficiënt packaging”, maar) in niet-behoorlijke nakoming van de “overriding obligation” van voldoende zorg voor de lading.
2.4. De conclusies van gedaagden strekken tot afwijzing van de vorderingen.
Gedaagden betwisten dat zij aansprakelijk zijn en dat zij onvoldoende zorg voor de ladingen hebben besteed. Daartoe voeren zij het volgende aan.
Gedaagden hebben de pakketten hout half op elkaar, als een gemetselde muur en compact gestuwd. De open plekken langs de stuw tegen de ruimwanden aan en tussen de pakketten hout hebben gedaagden opgevuld met luchtzakken. Gedaagden hebben voorts met board- en plywoodplaten de stapels pakketten hout verstevigd. Doordat de pakketten hout compact en als een blok van wand tot wand in de “boxshaped” ruimen waren gestuwd was het niet nodig, maar ook niet mogelijk om de pakketten vast te zetten, aldus gedaagden.
2.5. Voorts doen gedaagden beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid wegens “insufficiency of packaging” als bedoeld in artikel 4 lid 2 aanhef en onder n) HVR. Daartoe voeren gedaagden aan dat de pakketten hout niet vormvast waren en dat door zijdelingse compressie in de pakketten opbolling naar boven ontstond, waardoor beweging in de stuw ontstond, vooral in de bovenste lagen van de stuw. Door de opbolling van de pakketten hout zijn de bandjes om de pakketten heen gebroken en zijn daardoor planken uit de pakketten geschoven.
2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de schade aan de partijen hout is ontstaan tijdens het zeevervoer in de zin van artikel 1 aanhef en onder d) en e) HVR.
Ingevolge artikel 3 lid 1 en lid 2 HVR, in samenhang met de artikelen 8:378 en 8:381 BW zijn de gedaagden als vervoerders in beginsel verplicht om de ten vervoer ontvangen partijen hout onbeschadigd ter bestemming af te leveren. Dat hebben zij niet gedaan.
2.7. Het meest verstrekkende verweer vormt het beroep op “loss or damage arising or resulting from: insufficiency of packaging” als bedoeld in artikel 4 lid 2 aanhef en onder n) HVR.
Waar het hier een uitsluiting van aansprakelijkheid betreft en gelet op de bewoordingen van genoemde bepaling, ligt de stelplicht van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schade door “insufficiency of packaging” is ontstaan bij gedaagden.
Gedaagden hebben geen andere feitelijkheden gesteld dan dat de pakketten hout wegens onvoldoende verpakking tijdens de zeereizen door zijdelingse compressie konden gaan opbollen en dat die opbollingen bovenin de stuwen hebben geleid tot het losraken van planken uit de verpakking.
In het midden latende of die stelling feitelijk juist is – IF en SCA bestrijden die stelling gemotiveerd – is met die stelling nog niet aannemelijk gemaakt dat de verpakking onvoldoende of ondeugdelijk is, omdat (a) vooral bovenin de stuwen pakketten hout zijn verschoven en planken uit pakketten zijn geraakt en (b) gesteld noch gebleken is dat bij deugdelijke stuwage zijdelingse compressie op de pakketten eigen is aan de onderhavige zeereizen.
Gedaagden zijn niet inhoudelijk ingegaan op de reactie vanwege IF en SCA dat bij de verschepingen door SCA en SCA Transforest AB uit Zweden naar Noord-Amerika van op deze wijze verpakte partijen houten planken gedurende meer dan tien jaar, ook met schepen uit de Flinter-groep, zelden schade is ontstaan. Het lag op de weg van gedaagden om daar wel op in te gaan, omdat die praktisch schadevrije zeereizen tussen partijen vaststaan.
2.8. Ten aanzien van de betwisting door gedaagden dat zij onvoldoende zorg voor de ladingen hebben besteed overweegt de rechtbank het volgende.
De enkele omstandigheid dat ladingschade is ontstaan tijdens het zeevervoer brengt nog geen aansprakelijkheid van de vervoerder onder de HVR mee. Daartoe moet sprake zijn van niet of onvoldoende naleven van de verbintenissen van de vervoerder zoals bepaald in artikel 3 lid 1 en lid 2 HVR.
Echter, de omstandigheid dat ladingschade is ontstaan tijdens het zeevervoer brengt in de onderhavige gevallen mee dat de gedaagden dienen te bewijzen dat zij de ladingen behoorlijk en zorgvuldig hebben behandeld als bedoeld in artikel 3 lid 2 HVR, met name wat betreft de stuwage ervan. Daarbij gaat het om de vraag of – zoals gedaagden stellen, maar IF en SCA gemotiveerd betwisten – gedaagden inderdaad de pakketten hout in “boxshaped” ruimen van wand tot wand, compact en met opvulling van gaten in en langs de stuwen hebben gestuwd, zodanig dat de pakketten hout niet konden bewegen en vastzetten daarvan niet nodig was. Eiseressen hebben, immers, niet aangevoerd dat de door gedaagden gevolgde wijze van stuwage, mits deugdelijk uitgevoerd, niet de vereiste behoorlijke en zorgvuldige behandeling van de ladingen oplevert.
De rechtbank zal gedaagden tot dat bewijs toelaten.
2.9. Leveren gedaagden dat bewijs, dan zijn gedaagden niet aansprakelijk en zal de rechtbank de vorderingen afwijzen.
Leveren zij dat bewijs niet, dan moet de conclusie zijn dat de stuwage niet zodanig was dat de pakketten hout voldoende vast hebben gezeten. In dat geval ligt, gelet op hetgeen is overwogen in rov 2.7, de oorzaak van de schades niet in de verpakking van de partijen hout, maar in onvoldoende behandeling daarvan door gedaagden. Daarvoor zijn gedaagden aansprakelijk. In dat geval zal het aan IF en SCA zijn om de gestelde schades nader aan te tonen.
2.10. Hangende de bewijslevering als bedoeld in rov. 2.8 zal de rechtbank alle verdere beslissingen aanhouden.
3. De beslissing
De rechtbank,
laat gedaagden toe te bewijzen dat zij de pakketten hout in “boxshaped” ruimen van wand tot wand, compact en met opvulling van gaten in en langs de stuwen hebben gestuwd, zodanig dat de pakketten hout niet konden bewegen en vastzetten daarvan niet nodig was;
bepaalt dat voor zover gedaagden bewijs willen leveren door getuigen:
(a) de getuigen zullen worden verhoord in het gerechtsgebouw ten overstaan van de hieronder genoemde rechter; en
(b) gedaagden binnen vier weken via het roljournaal opgave moeten doen van de getuigen, hun verhinderdata en die van beide partijen en hun advocaten, waarna de datum en tijdstip voor de getuigenverhoren in enquête zal worden bepaald;
bepaalt dat bewijs bij geschrift bij akte of conclusie na getuigenverhoren in het geding kan worden gebracht;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013. 1928