ECLI:NL:RBROT:2013:BY8836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/681006-13; RC-nr: 13/80
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van een verdachte in het kader van strafrechtelijke procedures

Op 8 januari 2013 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Rotterdam de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van een verdachte beoordeeld. De officier van justitie had op 8 januari 2013 een verzoek ingediend met betrekking tot de verdachte, die eerder op 4 januari 2013 was aangehouden. De raadsman van de verdachte, mr. M.J. Smit, voerde aan dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een aansluitende inverzekeringstelling en dat de verdachte niet tijdig was voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie om aanvullende informatie gevraagd, waarop de raadsman heeft gereageerd.

De rechter-commissaris oordeelde dat de termijn van 3 dagen en 15 uur, zoals voorgeschreven in artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering, op 5 januari 2013 was aangevangen. De verdachte was tijdig voorgeleid, waardoor het subsidiaire verweer werd verworpen. De rechter-commissaris stelde vast dat de verdachte in beginsel kennis had moeten nemen van de processtukken, maar dat de samenvatting in het proces-verbaal voldoende inzicht bood in de aangiften. De rechter-commissaris oordeelde dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig was en wees het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling af.

De beslissing werd genomen in het belang van het onderzoek en de rechter-commissaris concludeerde dat er geen gronden waren om het verzoek van de verdachte om in vrijheid te worden gesteld toe te wijzen. De relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering werden in de overwegingen meegenomen, en de rechter-commissaris bevestigde dat de wettelijke voorschriften in acht waren genomen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R.W. Ledeboer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM, LOCATIE DORDRECHT
Sector Strafrecht
RECHTMATIGHEID INVERZEKERINGSTELLING
Parketnummer : 10/681006-13
RC-nummer : 13/80
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam;
De officier van justitie in dit arrondissement heeft op 08 januari 2013 een verzoek als bedoeld in artikel 59a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gedaan, met betrekking tot de verdachte:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [plaats],
wonende te [adres];
De officier heeft daarbij overgelegd het proces-verbaal van politie en/of andere opsporingsambtenaren dat in deze zaak is opgemaakt.
De verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Smit, namens mr. T. Sandrk, zijn gehoord door de rechter-commissaris.
De verdachte heeft zijn invrijheidstelling verzocht.
De raadsman voert aan dat zijn cliënt op 4 januari 2013 voor een andere zaak is aangehouden en in verzekering is gesteld. Hij legt daarbij het betreffende bevel tot inverzekeringstelling over. Op 5 januari 2013 is zijn cliënt voor die zaak in vrijheid gesteld en aansluitend is hij aangehouden voor de zaak die heden aan de orde is. Voor laatstgemelde zaak is zijn cliënt vervolgens in verzekering gesteld. Aldus handelend heeft het openbaar ministerie de Aanwijzing inverzekeringstelling niet nageleefd, omdat een aansluitende inverzekeringstelling slechts in specifieke gevallen is toegestaan. In dit geval is van een dergelijk specifiek geval geen sprake, zodat de inverzekeringstelling onrechtmatig is.
Subsidiair voert de raadsman aan dat zijn cliënt niet binnen 3 dagen en 15 uur na de aanhouding van 4 januari 2013 aan de rechter-commissaris is voorgeleid. De toetsing vindt aldus te laat plaats, waardoor de inverzekeringstelling onrechtmatig is.
Meer subsidiair voert de raadsman aan dat er geen redelijk vermoeden van schuld is dat zijn cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan de in het dossier vermelde diefstallen. In dat kader brengt de raadsman onder meer naar voren dat de betreffende aangiften zich niet in het dossier bevinden, terwijl dat gelet op de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken wel verplicht is. Ook dit leidt tot de conclusie dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is.
Naar aanleiding van het primaire verweer van de raadsman heeft de rechter-commissaris de officier van justitie om nadere informatie verzocht. Per e-mail heeft de officier van justitie de rechter-commissaris van aanvullende informatie voorzien. De rechter-commissaris heeft de raadsman de gelegenheid geboden om hierop te reageren, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt. De rechter-commissaris voegt de betreffende e-mails toe aan het dossier.
BEOORDELING
Inverzekeringstelling
Uit het thans aan hem voorliggende dossier leidt de rechter-commissaris af dat:
- de verdachte op 4 januari 2013 te 17.15 uur is aangehouden en te 23.08 uur in verzekering is gesteld op verdenking van medeplichtigheid aan een poging tot diefstal in vereniging, gepleegd te Dordrecht op 4 januari 2013;
- de verdachte op 5 januari 2013 te 11.00 uur voor die zaak in vrijheid is gesteld;
- de verdachte aansluitend is aangehouden in verband met een of meer openstaande geldboetes;
- de verdachte op 5 januari 2013 te 16.50 uur is aangehouden en te 22.00 uur in verzekering is gesteld op verdenking van diefstallen in vereniging, gepleegd te Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht in november en december 2012;
- laatstgemelde inverzekeringstelling op 7 januari 2013 is verlengd met ingang van 8 januari 2013 te 21.59 uur.
Aldus bezien is er geen sprake van een aansluitende inverzekeringstelling als bedoeld in de Aanwijzing inverzekeringstelling 2009A012g, met name de paragrafen 2 en 7. Het primaire verweer wordt derhalve verworpen.
Nu er geen sprake is van een aansluitende inverzekeringstelling heeft de termijn van 3 dagen en 15 uur ex artikel 59a Wetboek van Strafvordering een aanvang genomen op 5 januari 2013 te 16.50 uur. Verdachte is derhalve tijdig voorgeleid aan de rechter-commissaris, zodat ook het subsidiaire verweer wordt verworpen.
Artikel 30 Wetboek van Strafvordering luidt sedert 1 januari 2013:
1. De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
2. Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.
3. Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden.
4. De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het derde lid, en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en stelt hij de verdachte in de gelegenheid om opmerkingen te maken.
Artikel 149a Wetboek van Strafvordering luidt sedert 1 januari 2013:
1. De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.
2. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.
Op basis van deze artikelen neemt de rechter-commissaris als uitgangspunt dat ook bij gelegenheid van een toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling de verdachte kennis moet kunnen nemen van de processtukken. In dit geval betekent dat de verdachte in beginsel kennis had moeten kunnen nemen van de onderliggende aangiften. De aangiften zijn niet toegevoegd aan het toetsingsdossier. Dit leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling, reeds omdat in het overzichtsproces-verbaal, opgemaakt op 7 januari 2012 door de verbalisanten Verdoorn en Droogendijk, de aangiften in samengevatte vorm zijn weergegeven. Die samenvatting biedt op dit moment voldoende inzicht in de inhoud van de aangiften. Verdachte is aldus niet in zijn belangen geschaad. Ook het meer subsidiaire verweer wordt derhalve verworpen.
De verdenking is gerezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten als bedoeld in het bevel tot verzekeringstelling, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De inverzekeringstelling van de verdachte is in het belang van het onderzoek.
De in de wet neergelegde vormvoorschriften zijn in acht genomen.
Ook op andere gronden oordeelt de rechter-commissaris de inverzekeringstelling niet onrechtmatig.
Er zijn geen gronden het verzoek van de verdachte om hem in vrijheid te stellen in te willigen.
Toepasselijke artikelen
Artikel 59a Wetboek van Strafvordering
en de artikelen 310, 311/1/3 Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Oordeelt te 15.30 uur de inverzekeringstelling niet onrechtmatig.
Wijst af het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Deze beslissing is gegeven te Dordrecht op 08 januari 2013 door
mr. G.A.F.M. Wouters, rechter-commissaris,
in tegenwoordigheid van R.W. Ledeboer, griffier.