ECLI:NL:RBROT:2013:BY8588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380980 / HA ZA 11-1491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een wegdeel op eigendom van eiseres

In deze zaak vordert eiseres, wonende te Hellevoetsluis, de verwijdering van een gedeelte van een weg dat op haar grond is aangelegd door de gemeente Hellevoetsluis. De gemeente voert aan dat de vordering van eiseres misbruik van bevoegdheid zou zijn. De rechtbank overweegt dat artikel 5:54 BW van toepassing is, wat de gemeente de mogelijkheid biedt om een erfdienstbaarheid te vorderen of de grond over te dragen, indien zij onevenredig benadeeld zou worden door de verwijdering van de weg. De rechtbank acht het aannemelijk dat de gemeente een dergelijke vordering zou kunnen indienen. Eiseres heeft gesteld dat zij pas na de aankoop van een nabijgelegen perceel in 2010 ontdekte dat de weg op haar grond ligt. De gemeente stelt dat de verkeersveiligheid in het geding komt bij de verwijdering van de weg, wat eiseres niet heeft betwist. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de mogelijkheid tot legalisatie van de bestaande situatie. De rechtbank houdt verdere beslissing aan en bepaalt dat de zaak op 6 februari 2013 weer op de rol komt voor een akte van de gemeente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 380980 / HA ZA 11-1491
Vonnis van 9 januari 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Hellevoetsluis,
eiseres,
advocaat mr. M. van Gastel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HELLEVOETSLUIS,
zetelend te Hellevoetsluis,
gedaagde,
advocaat mr. J.R. Vermeulen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 december 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging eis van 18 juli 2012;
- de conclusie van dupliek tevens houdende antwoordakte wijziging eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het navolgende vast.
2.2. Sinds omstreeks 1990 is de gemeente eigenaar van [adres].
2.3. [eiseres] is sinds 1 september 1997 eigenaresse van de woning aan [adres2]. Dit perceel is thans kadastraal bekend gemeente [X].
2.4. Met ingang van 3 mei 2010 is [eiseres] tevens eigenaresse van een naast haar woning gelegen perceel tuingrond, kadastraal bekend gemeente [Y].
3. Het geschil
3.1. Na wijziging van eis vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht:
a. dat [adres] is gelegen op de aan [eiseres] in eigendom toebehorende gronden met de kadastrale aanduiding [X] ter grootte van 20 m2 respectievelijk 10 m2;
b. dat de gemeente de [adres] over de volle lengte en evenwijdig aan de percelen van [eiseres] ([Y]) voor een deel heeft laten aanleggen op de percelen [X] van [eiseres] en dientengevolge onrechtmatig heeft gehandeld;
II. de gemeente zal veroordelen om binnen 3 maanden – subsidiair binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn – na het in deze zaak te wijzen vonnis dat gedeelte van de [adres] hetwelk op de percelen [X] is aangelegd, van die percelen te verwijderen, althans deze strook grond te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) voor elke dag dat de gemeente in gebreke mocht blijven aan de tegen hem uit te spreken veroordeling tot verwijdering te voldoen, subsidiair de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] gelegen schade ten bedrage van € 7.650,-, meer subsidiair de schade nader op te maken bij staat;
III. de gemeente zal veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris voor de advocaat van [eiseres] en de kosten van de kadastrale opmeting ten bedrage van € 1.930,- daaronder begrepen, en te bepalen dat de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn indien deze niet binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis zijn voldaan;
IV. de gemeente zal veroordelen in de door DAS rechtsbijstand voorgeschoten kosten ten bedrage van € 875,-;
V. de gemeente zal veroordelen in de na de uitspraak gevallen kosten overeenkomstig artikel 237 lid 4 Rv, te begroten op
€ 131,- zonder betekening en € 199,- in geval van betekening.
3.2. Het verweer van de gemeente strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aangezien de gemeente geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging aan de zijde van [eiseres] en de rechtbank deze eiswijziging niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank recht doen op basis van de gewijzigde eis.
4.2. In deze zaak gaat het primair om de vraag of de gemeente jegens [eiseres] gehouden is het in de vordering aangeduide gedeelte van de [adres] te verwijderen.
4.3. [eiseres] heeft aan haar daartoe strekkende vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. De gemeente heeft volgens [eiseres] inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht, dan wel gehandeld in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, door een gedeelte van de [adres] aan te leggen op de aan [eiseres] toebehorende percelen [X]. [eiseres] is daarom gerechtigd om opheffing van de bestaande onrechtmatige toestand, althans schadevergoeding te vorderen, zo heeft zij betoogd.
4.4. De rechtbank constateert dat tussen partijen inmiddels vast staat dat de [adres] mede de volledige oppervlakte van de aan [eiseres] in eigendom toebehorende percelen [X] (groot 20 m2) en [X] (groot 10 m2) beslaat. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat noch zijzelf, noch haar rechtsvoor¬ganger(s) de hiervoor vereiste toestemming heeft (hebben) gegeven. Hieruit volgt dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres]. Op grond van haar eigendomsrecht is [eiseres] in beginsel bevoegd te vorderen dat de eigenaar van de [adres] het zich op haar grond bevindende gedeelte van weg zal verwijderen. Daarbij is onverschillig wie de bestaande onrecht¬matige toestand in het leven heeft geroepen. De omstandigheid dat het mogelijk niet aan de gemeente is te wijten dat de [adres] zich deels op de grond van [eiseres] bevindt, doet aan vorenbedoelde bevoegdheid dan ook niet af.
4.5. De gemeente heeft aangevoerd dat artikel 14 Wegenwet aan toewijzing van de vordering tot verwijdering van een gedeelte van de [adres] in de weg staat, omdat [eiseres] op grond daarvan verplicht zou zijn de weg te dulden. Dit verweer slaagt echter niet. Artikel 14 Wegenwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechthebbende op en de onderhoudsplichtige van een weg alle verkeer over de weg moeten dulden. [eiseres] kan ten aanzien van de [adres] echter niet, ook niet gedeeltelijk, als rechthebbende of onderhoudsplichtige worden aangemerkt. Artikel 14 Wegenwet is dan ook niet van toepassing op de onderhavige situatie.
4.6. De gemeente heeft voorts betoogd dat het openbaar belang, met name op het punt van de verkeersveiligheid, zich ertegen verzet dat de [adres] deels zou moeten worden verwijderd. Naar de rechtbank begrijpt, stelt de gemeente zich op het standpunt dat het uitoefenen van de bevoegdheid de gedeeltelijke verwijdering van de [adres] te vorderen aan de zijde van [eiseres] misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW oplevert. Bij de beoordeling van dit verweer moet worden nagegaan of [eiseres], gelet op haar belang bij de vordering tot gedeeltelijke verwijdering van de [adres] en het belang van de gemeente dat bij toewijzing van deze vordering zou worden geschaad, in redelijkheid niet tot het instellen van deze vordering had kunnen komen.
4.7. Het belang van [eiseres] bij toewijzing van de vordering tot gedeeltelijke verwijdering van de weg is dat zij in dat geval vrijelijk over de hier aan de orde zijnde 30 m2 grond zal kunnen beschikken. In het kader van de te maken belangenafweging slaat de rechtbank daarbij acht op de omstandigheid dat [eiseres], die vanaf 1997 woonachtig is aan de [adres] 300, heeft verklaard dat zij pas na de aankoop van het nabij gelegen perceel tuingrond in augustus 2010 heeft ontdekt dat de weg gedeeltelijk op haar grond ligt.
Het belang van de gemeente bij afwijzing van deze vordering is gelegen in het behoud van een – reeds jarenlang bestaande – veilige verkeerssituatie ter plaatse. Volgens de gemeente zou een versmalling van de [adres] ter hoogte van de percelen van [eiseres], die het logische gevolg zou zijn van de gevorderde verwijdering, de verkeers¬veiligheid in zodanige mate doen afnemen, dat het openbaar belang zich daartegen verzet. [eiseres] heeft deze stelling van de gemeente niet betwist, zodat de rechtbank er van uitgaat dat bij toewijzing van de vordering de verkeersveiligheid ter plaatse in het geding komt.
4.8. Voorts speelt de regeling van artikel 5:54 BW een rol. Op grond van deze regeling kan de gemeente – samengevat – vorderen dat zij een erfdienstbaarheid krijgt of de grond aan haar wordt overgedragen (tegen betaling), voor zover zij onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden door wegneming dan [eiseres] door handhaving van het betreffende gedeelte van de weg. De hiervoor weergegeven belangen van beide partijen in aanmerking nemende, acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat een vordering van de gemeente jegens [eiseres] op basis van artikel 5:54 BW toewijsbaar zou zijn. De omstandigheid dat voor de gemeente de weg van artikel 5:54 BW openstaat is voor de rechtbank een zwaarwegende omstandigheid in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 3:13 BW.
4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank voor het vervolg van de onderhavige procedure vooralsnog de volgende mogelijkheden.
Indien de gemeente zich alsnog op artikel 5:54 BW wenst te beroepen, zal zij – nu in de onderhavige procedure geen vordering in reconventie meer kan worden ingesteld – daartoe een gerechtelijke procedure jegens [eiseres] kunnen starten en vorderen dat die nieuwe procedure gevoegd met de onderhavige procedure zal worden behandeld.
Indien de gemeente welbewust geen gebruik maakt van de door artikel 5:54 BW geboden mogelijkheid tot legalisatie van de bestaande toestand, zal de rechtbank dit gegeven betrekken in haar beoordeling van de vraag of [eiseres] misbruik maakt van haar bevoegdheid door verwijderen van de [adres] te vorderen. Behoudens bijzondere, door de gemeente te stellen en, zo nodig, te bewijzen omstandigheden, zal de in dat verband te maken afweging in het nadeel van de gemeente uitvallen.
Ten derde is denkbaar dat partijen op de voet van artikel 5:54 BW tot een minnelijke regeling van deze kwestie zullen komen, in welk geval partijen de rechtbank daarvan op de gebruikelijk wijze bericht kunnen doen.
Tot slot bestaat de mogelijkheid – bijvoorbeeld in het geval partijen overeenstemming hebben over de vestiging van een erfdienstbaarheid of een overdracht van de grond, maar het over de hoogte van de schadeloosstelling in de zin van artikel 5:54 BW niet eens worden – dat [eiseres] haar vordering wijzigt in die zin dat zij vordert die schadeloosstelling op een bepaald bedrag te bepalen.
4.10. Aangezien de bevoegdheid van de gemeente op basis van artikel 5:54 BW in het debat tussen partijen nog niet aan de orde is geweest, zal de rechtbank, alvorens verder te beslissen, de gemeente in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of zij van de door genoemd artikel geboden mogelijkheid tot legalisatie van de bestaande situatie gebruik wenst te maken, althans hoe zij het vervolg van de procedure ziet gelet op hetgeen onder 4.9 is overwogen. [eiseres] zal vervolgens gelegenheid krijgen daarop bij antwoordakte te reageren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ligt daarbij voor de hand dat partijen met elkaar in overleg treden. Mochten partijen behoefte hebben aan een comparitie om de verdere voortgang van de procedure te bespreken, dan kunnen zij dat in voornoemde akte naar voren brengen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 februari 2013 voor het nemen van een akte door de gemeente over hetgeen is vermeld onder 4.10, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.
2171/2148