RECHTBANK ROTTERDAM
Locatie Rotterdam
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer / rolnummer: 406531 / HA ZA 12-659
Uitspraak: 9 januari 2013
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGRICO B.V.,
gevestigd te Emmeloord,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
MALIK SEED (PVT.) LIMITED,
gevestigd te Dhaka, Bangladesh,
3. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
MERCANTILE BANK LTD.,
gevestigd te Dhaka, Bangladesh,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten,
advocaat: mr. B.S. Janssen,
de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
HANJIN SHIPPING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Seoul, Zuid-Korea,
gedaagde,
eiseres in de incidenten,
advocaat: mr. M. Wattel.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Agrico”, “Malik”, “Mercantile Bank” en “Hanjin”. Eiseressen gezamenlijk zullen als “Agrico cs” worden aangeduid.
1. Het verloop van het geding
1.1. Bij dagvaarding van 13 april 2012 hebben de eiseressen in de hoofdzaak Hanjin voor deze rechtbank gedagvaard en schadevergoeding gevorderd alsmede “voor recht te verklaren dat eiseressen, althans Agrico, althans Malik, althans de Bank niet gehouden zijn/is tot vergoeding van de door Hanjin gevorderde demurrage en detention en dat voor zover eiseressen, althans Agrico, althans Malik, althans de Bank door een rechter in Bangladesh veroordeeld zullen/zal worden deze kosten aan Hanjin te betalen, Hanjin te veroordelen deze kosten aan eiseressen, althans aan Agrico, althans aan Malik, althans aan de Bank terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van deze kosten door eiseressen, althans door Agrico, althans door Malik, althans door de Bank”, een en ander met nevenvorderingen.
Agrico cs hebben 24 producties in het geding gebracht.
1.2. Hanjin heeft bij conclusie in incident gevorderd:
(a) dat Malik en Mercantile Bank op de voet van artikel 224 Rv worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten waarin zij veroordeeld kunnen worden;
(b) dat de behandeling van de vorderingen in de hoofdzaak op de voet van artikel 12 Rv wordt aangehouden totdat door het gerecht in Bangladesh zal zijn beslist;
een en ander met nevenvorderingen.
1.3. Agrico cs hebben een conclusie van antwoord in de incidenten genomen en daarbij een productie overgelegd.
1.4. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De beoordeling in de incidenten
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat Malik en Mercantile Bank geen woon- of verblijfplaats in Nederland hebben en dat geen verdrag of verordening geldt op grond waarvan zij of een hunner niet verplicht is tot het stellen van zekerheid voor betaling van proceskosten waarin zij veroordeeld zouden kunnen worden, zoals bedoeld in artikel 224 Rv.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat Agrico heeft aangeboden zich tot borg te stellen voor betaling van de proceskosten waarin Malik en Mercantile Bank veroordeeld zouden kunnen worden.
2.2. Hanjin stelt zich op het standpunt dat een borgstelling geen genoegzame zekerheid vormt, “gezien de bepalingen inzake borgstelling” en omdat een proceskostenveroordeling direct ten uitvoer gelegd moet kunnen worden en zij ingevolge artikel 6:51 BW aanspraak heeft op een garantie van een eerste klas Nederlandse bank waaronder op eerste afroep betaald moet worden. Hanjin vordert zekerheidstelling tot het beloop van € 24.261,-.
Malik en Mercantile Bank voeren ten verweer aan dat met het aanbod van Agrico tot borgstelling aannemelijk is dat een proceskostenveroordeling te hunnen laste zal worden voldaan, zoals bedoeld in artikel 224 lid 2, aanhef en onder c Rv. Voorts voeren zij aan dat de te stellen zekerheid beperkt dient te blijven tot € 15.621,-.
Ter beoordeling liggen derhalve voor de vragen of de door Agrico aangeboden borgstelling genoegzame zekerheid vormt en tot welk bedrag zekerheid gesteld dient te worden.
2.3. Ingevolge artikel 224 lid 1 Rv is een ieder zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, verplicht op vordering van de verwerende partij zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. In artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv is bepaald dat zekerheid niet behoeft te worden gesteld “indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn”.
De algemene maatstaf voor het stellen van zekerheid wordt in artikel 6:51 BW gegeven: “persoonlijke of zakelijke zekerheid” die zodanig is dat de vordering met rente en kosten “behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen”.
2.4. In artikel 6:51 lid 1 BW wordt de mogelijkheid van “persoonlijke ... zekerheid”, zoals een borgstelling, zonder nadere voorwaarden genoemd. Noch artikel 224 Rv, noch artikel 6:51 BW houdt in dat de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid slechts genoegzaam is indien deze door middel van een garantie van een (eerste klas) Nederlandse bankinstelling wordt gesteld. Evenmin volgt uit de genoemde bepalingen dat slechts een afroepgarantie genoegzaam is. Zoals gezegd is de maatstaf “dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen”.
2.5. Hanjin heeft niet aangegeven ten aanzien van welke “bepalingen inzake borgstelling” zij bezwaren heeft. De rechtbank neemt daarom aan dat haar bezwaren betrekking hebben op de Nederlandse wettelijke bepalingen inzake borgstellingen.
De wettelijke bepalingen betreffende borgstellingen aangegaan binnen beroep op bedrijf, zoals de door Agrico aangeboden borgstelling, vormen geen beletsel voor de schuldeiser, zoals Hanjin, om zich zonder moeite op de borg te verhalen.
2.6. Kennelijk vormt de persoon van Agrico geen grond voor de afwijzing van de borgstelling door Hanjin.
Uit hetgeen in rov. 2.3, 2.4 en 2.5 is overwogen vloeit voort dat een borgstelling door een in Nederland gevestigde zakelijke borg, zoals Agrico, in beginsel een genoegzame vorm van zekerheid voor proceskosten als bedoeld in artikel 224 Rv vormt.
Daarom concludeert de rechtbank dat Malik en Mercantile Bank voor het stellen van zekerheid voor een proceskostenveroordeling kunnen volstaan met een borgstelling door Agrico mits dekking gevende voor zowel een proceskostenveroordeling tegen Malik en Mercantile Bank tezamen als tegen één hunner en onder geen andere dan de Nederlandse wettelijke voorwaarden.
2.7. Malik en Mercantile Bank beroepen zich op de uitzondering van zekerheidstelling bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv. Echter, omdat gesteld noch gebleken is dat Agrico zich daadwerkelijk tot borg voor een proceskostenveroordeling ten laste van Malik en/of Mercantile Bank heeft gesteld, doet zich niet voor het geval dat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal in Nederland voor een proceskostenveroordeling mogelijk zal zijn, zoals bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv. Gesteld noch gebleken is dat Hanjin op andere wijze voor een proceskostenveroordeling ten laste van Malik en/of Mercantile Bank in Nederland verhaal kan nemen.
2.8. De rechtbank berekent het beloop van de borgstelling voor een proceskostenveroordeling als volgt. Daarbij gaat de rechtbank met partijen uit van het Liquidatietarief en van de optelling van de in de hoofdzaak gevorderde hoofdsommen waardoor voor de hoofdzaak Tarief VII van toepassing is. Voorts houdt de rechtbank rekening met de gecompliceerdheid van de vorderingen in de hoofdzaak waardoor wellicht bewijsverrichtingen en pleidooien zullen plaatsvinden. Het oordeel van de rechtbank over proceskosten in de onderhavige twee incidenten speelt bij de bepaling van het beloop van de borgstelling geen rol, zoals volgt uit de bewoordingen “veroordeeld zouden kunnen worden” aan het slot van artikel 224 Rv.
- griffierecht: € 3.621,-
- de kosten van het incident tot zekerheidstelling: € 452,-
- de kosten van het incident tot aanhouding € 452,-
- conclusie van antwoord € 2.580,-
- comparitie van partijen € 2.580,-
- bewijsverrichtingen € 5.160,-
- conclusie € 2.580,-
- pleidooi € 5.160,-
totaal: € 22.585,-.
2.9. De rechtbank zal daarom Malik en Mercantile Bank veroordelen om voor het bedrag van € 22.585,- zekerheid te stellen, desgewenst door middel van een borgstelling door Agrico mits dekking gevende voor zowel een proceskostenveroordeling tegen Malik en Mercantile Bank tezamen als tegen één hunner en onder geen andere dan de Nederlandse wettelijke voorwaarden.
Op de voet van artikel 616 lid 3 Rv zal de rechtbank als termijn voor het stellen van die zekerheid bepalen: twee weken na betekening van het vonnis.
Voor aanvaarding van de zekerheid zal de rechtbank eveneens een termijn van twee weken stellen, te rekenen vanaf de dag van aanbieding ervan.
2.10. Tegen de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad is geen verweer gevoerd. De aard van de veroordeling brengt voorts mee dat deze bij voorraad uitvoerbaar zal zijn.
2.11. Nu Malik en Mercantile Bank reeds een borgstelling door Agrico hebben aangeboden en beide partijen op punten in het ongelijk zullen worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodat ieder van partijen haar eigen proceskosten draagt.
Aanhouding wegens litispendentie
2.12. Hanjin vordert dat de rechtbank de behandeling van de (gehele) hoofdzaak zal aanhouden wegens eerdere aanhangigheid van haar vordering bij de Supreme Court of Bangladesh, High Court Division tegen (onder andere) Agrico cs tot vergoeding van “demurrage, detention en kosten” met betrekking tot de 33 in hoofdstuk 2.9 van de dagvaarding in de hoofdzaak genoemde containers.
Agrico cs voeren verweer tegen die vordering.
2.13. Artikel 12 Rv geeft de Nederlandse rechter bij wie een zaak aanhangig wordt gemaakt die eerder tussen dezelfde partijen voor een gerecht in een andere staat aanhangig is gemaakt, de discretionaire bevoegdheid om de behandeling aan te houden totdat het gerecht in het buitenland heeft beslist.
2.14. Onder verwijzing naar het betreffende hoofdstuk 2.9 van de dagvaarding in de hoofdzaak, uitgebracht op 13 april 2012, voert Hanjin aan dat zij in februari 2012, derhalve eerder, bij het gerecht in Bangladesh een vordering aanhangig heeft gemaakt tegen (onder andere) Agrico cs tot vergoeding van “demurrage, detention en kosten” met betrekking tot de 33 in de dagvaarding genoemde containers. In de dagvaarding in de hoofdzaak vorderen Agrico cs onder meer een verklaring voor recht dat zij, noch één hunner tot zodanige vergoeding aansprakelijk zijn, zoals hiervoor in rov. 1.1 is vermeld.
De in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht dat Agrico cs niet aansprakelijk zijn tot vergoeding van “demurrage, detention en kosten” voor de 33 genoemde containers vormt het spiegelbeeld van de eerder door Hanjin voor het gerecht in Bangladesh aanhangig gemaakte vordering. Daarom is voor wat die verklaring voor recht betreft sprake van dezelfde “zaak” als bedoeld in artikel 12 Rv.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor zover het enerzijds Agrico, Malik en Mercantile Bank en anderzijds Hanjin betreft, de zaak speelt tussen dezelfde partijen. Voor het beoordelingskader van artikel 12 Rv is niet van belang dat in de procedure voor het gerecht in Bangladesh een of meer andere partijen betrokken zijn.
2.15. Derhalve zou de rechtbank gebruik kunnen maken van haar discretionaire bevoegdheid tot aanhouding ten aanzien van de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht dat Agrico cs niet aansprakelijk zijn tot vergoeding van “demurrage, detention en kosten” voor de 33 genoemde containers.
Die aanhouding zou slechts de genoemde gevorderde verklaring voor recht betreffen, niet de overige vorderingen, ook niet de vordering tot veroordeling van Hanjin om aan Agrico cs, of één hunner, terug te betalen hetgeen waartoe het gerecht in Bangladesh Agrico cs mocht veroordelen om ter zake van “demurrage, detention en kosten” voor de 33 genoemde containers aan Hanjin te betalen, vermeerderd met rente. Laatstbedoelde vordering hangt weliswaar samen met de door Hanjin voor het gerecht in Bangladesh aanhangig gemaakte vordering, maar vormt niet dezelfde zaak in de zin van artikel 12 Rv.
Daarom zou de aanhouding een zo gering deel van de onderwerpen van de procedure betreffen dat de aanhouding uit proceseconomisch oogpunt niet gerechtvaardigd is.
2.16. Op het vorenstaande stuit toewijzing van de vordering af.
2.17. De rechtbank zal Hanjin als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de aan de zijde van Agrico cs gevallen proceskosten, welke de rechtbank begroot op nihil aan verschotten en op € 452,- aan salaris voor de advocaat.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van de conclusie van antwoord, rekening houdende met de periode van het stellen van zekerheid door Malik en Mercantile Bank.
3.2. Elke verdere beslissing zal de rechtbank aanhouden.
in het incident tot stellen van zekerheid voor proceskosten:
veroordeelt Malik en Mercantile Bank om binnen twee weken na betekening van dit vonnis voor het bedrag van € 22.585,- zekerheid te stellen, desgewenst door middel van een borgstelling door Agrico dekking gevende voor een proceskostenveroordeling zowel tegen Malik en Mercantile Bank tezamen als tegen één hunner en onder geen andere dan de Nederlandse wettelijke voorwaarden;
bepaalt als termijn voor het aanvaarden van die zekerheid: twee weken te rekenen vanaf de dag van aanbieding ervan;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten;
in het incident tot aanhouding wegens litispendentie:
wijst de vordering af;
veroordeelt Hanjin tot betaling van de aan de zijde van Agrico cs gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op
€ 452,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 maart 2013 voor conclusie van antwoord;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken ter terechtzitting van 9 januari 2013.
1928/2359