vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 391303 / HA ZA 11-2117
Vonnis van 2 januari 2013
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MC BAARN B.V.,
gevestigd te Baarn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FACILITAIR BEDRIJF MC BAARN B.V.,
gevestigd te Baarn,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRESCAN B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. G.A. Smit,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOM SCHOONHOUDEN B.V.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.J.J.G. Schijns.
Partijen zullen hierna Mc Baarn c.s. en Gom genoemd worden. Eisers worden waar nodig afzonderlijk aangeduid als Mc Baarn, Facilitair Bedrijf en Prescan.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 15 februari 2012 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- akte houdende overlegging producties van Mc Baarn c.s.;
- brief met bijlagen van mr. Schijns van 29 mei 2012;
- brief met bijlagen van mr. Smit van 30 mei 2012;
- brief met bijlagen van mr. Schijns van 15 oktober 2012;
- conclusie van antwoord in reconventie;
- proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2012;
- brief van mr. Schijns van 17 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen Facilitair Bedrijf en Gom is een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Gom, met ingang van 1 oktober 2010, schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in het gebouw dat in gebruik is bij Mc Baarn c.s.
2.2. Die overeenkomst is tot stand gekomen op basis van, onder meer, een offerte die Gom op 29 april 2010 aan Prescan heeft verzonden, ter attentie van de aldaar werkzame [A]. Bij de offerte behoort een gespecificeerde lijst van de door Gom te verrichten werkzaamheden.
2.3. Op 8 november 2010 heeft [A] een schriftelijke “schoonhoudovereenkomst” ondertekend. Dat stuk noemt als partijen bij de overeenkomst Gom en Facilitair Bedrijf. Het bedrijfsstempel onder de naam van [A] vermeldt onder meer “Facilitair Bedrijf Medisch Centrum Baarn, Prescan Nederland”. Volgens dit stuk zijn op de overeenkomst de Algemene Voorwaarden O.S.B. van toepassing.
2.4. [A] heeft vanaf het begin van de contacten met Gom en tijdens de looptijd van de overeenkomst steeds als contactpersoon Mc Baarn c.s. voor Gom opgetreden.
2.5. In het gebouw van Mc Baarn c.s. bevindt zich onder andere een ruimte met apparatuur voor het verrichten van MRI-scans. De toegang tot de kamer waarin het eigenlijke scanapparaat staat is afgesloten met een deur. Direct naast die deur, ter hoogte van de deurklink, bevindt zich een alarmknop. Bij het indrukken van die knop gaat door het gehele gebouw een alarm af.
2.6. Ongeveer 0,8 meter hoger, dus ongeveer 1,80 meter boven de vloer, bevindt zich een tweede knop. Dit is een noodstopknop. Bij de noodstopknop is een bordje bevestigd, waarop de woorden “EMERGENCY STOP” staan vermeld.
2.7. Op vrijdagavond 6 mei 2011 heeft de schoonmaker [B], in dienst van Gom, tijdens zijn werkzaamheden per ongeluk de alarmknop ingedrukt, waardoor het alarm is afgegaan. Hij is vervolgens naar de receptie van het gebouw gelopen, waar het alarm ook hoorbaar was. Hij is naar buiten gegaan en heeft geprobeerd [A] telefonisch te bereiken. Toen dat niet lukte is hij weer naar binnen gegaan en heeft zijn werkzaamheden hervat. Omdat bij het afronden van zijn werkzaamheden het alarm nog altijd afging, heeft hij de noodstopknop ingedrukt, in de hoop dat daarmee het alarm kon worden beëindigd. Het alarm stopte niet, en vervolgens is [B] huiswaarts gegaan.
2.8. Op 8 mei 2011 heeft [A] telefonisch contact opgenomen met [B] en hem voorgehouden dat door het indrukken van de noodstopknop een zogenoemde “quench” is ontstaan (dat wil zeggen dat het scanapparaat plotseling geheel tot stilstand komt en het in het apparaat aanwezige helium wordt afgevoerd), waardoor schade aan de MRI-scan is ontstaan.
2.9. Partijen hebben vervolgens gedurende enige tijd met elkaar overlegd over een oplossing van de ontstane situatie. Mc Baarn c.s. heeft de facturen van Gom over de periode van 20 juni 2011 tot 1 oktober 2011 (een bedrag van in totaal € 4.620,31) onbetaald gelaten.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Mc Baarn c.s. vordert – samengevat – veroordeling van Gom tot betaling van
i. primair € 87.500,95 aan Facilitair Bedrijf, met (handels)rente;
ii. subsidiair € 45.637,45 aan Prescan en € 41.863,50 aan Mc Baarn, met (handels)rente;
iii. primair en subsidiair € 1.788 ter zake van buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2. Gom voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Mc Baarn c.s. in de proceskosten.
in reconventie
3.3. Gom vordert – samengevat – veroordeling van Facilitair Bedrijf dan wel hoofdelijk Mc Baarn c.s. tot betaling van € 4.620,31, vermeerderd met (handels)rente en kosten en voorts voorwaardelijke veroordeling van Prescan althans de werkgeefster van [A] tot terugbetaling aan Gom van hetgeen waartoe Gom in conventie wordt veroordeeld.
3.4. Mc Baarn c.s. voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Gom in de proceskosten.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De vordering van Mc Baarn c.s. is gebaseerd op de stelling dat het indrukken van de noodstopknop door [B] een quench van de MRI-scan heeft veroorzaakt, waardoor deze beschadigd is geraakt, met diverse schadeposten tot gevolg. Partijen twisten in dit verband onder meer over de vraag wat de precieze omvang is van de overeengekomen schoonmaakwerkzaamheden (behoorde daartoe ook het schoonmaken van de alarmknop?). Naar het oordeel van de rechtbank kan dat debat verder in het midden blijven. Niet ter discussie staat immers dat het indrukken van de noodstopknop in elk geval niet tot de overeengekomen werkzaamheden behoorde. Waar de schade in de visie van Mc Baarn c.s. is veroorzaakt door het indrukken van die specifieke knop (en niet door het indrukken van de alarmknop), is voor de verdere beoordeling uitsluitend relevant of van [B], wiens gedragingen aan Gom toegerekend moeten worden, in de gegeven omstandigheden verwacht had mogen worden van die noodstopknop af te blijven.
4.2. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
4.3. In de eerste plaats wijst de rechtbank op de feitelijke gang van zaken nadat [B] abusievelijk de alarmknop had ingedrukt. Zoals weergegeven in 2.7 is [B] na het afgaan van het alarm naar de receptie van het gebouw en vervolgens naar buiten gelopen, volgens Gom om te kijken of hij rook zag, en heeft hij daarna tevergeefs geprobeerd zijn contactpersoon bij Mc Baarn c.s., [A], te bellen. Vervolgens heeft hij zijn werkzaamheden hervat en afgerond, en pas op dat moment heeft hij de noodstopknop ingedrukt. Uit deze gang van zaken blijkt dat [B] niet in een vlaag van paniek maar weloverwogen heeft gehandeld. Dat impliceert dat hij ook in de gelegenheid is geweest een andere keuze te maken. Vanuit dat uitgangspunt moet worden beoordeeld of van hem in redelijkheid verwacht had mogen een dergelijke andere keuze te maken.
4.4. In dat verband is in de tweede plaats van belang dat [B], volgens de stellingen van Gom, moet worden beschouwd als ervaren schoonmaker, die ook in andere zorginstellingen schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht (antwoord, 2.10). Bovendien profileert Gom zich zelf nadrukkelijk als “specialist in het schoonhouden van zorginstellingen” (zie haar offerte aan Mc Baarn c.s., productie 1 bij antwoord). Van een dergelijk specialistisch bedrijf en van haar ervaren medewerkers mag worden verwacht dat zij zich bewust zijn van de omstandigheid dat in zorginstellingen veelal kostbare en kwetsbare apparatuur aanwezig is, en dat het dus niet raadzaam is ‘zomaar’ op knoppen te drukken als de werking daarvan niet bekend is. Het gaat hier dus niet om de vraag of Gom (en [B]) exact wisten waartoe de noodstopknop diende; het gaat om de hiervoor omschreven algemene notie die bij hen, gelet op hun eerder genoemde kenmerken, aanwezig mocht worden geacht. Dit geldt te meer bij de onderhavige knop, nu deze volgens de onbetwiste stelling van Mc Baarn c.s. was voorzien van een bordje met de woorden “EMERGENCY STOP”. Een dergelijke aanduiding geeft in beginsel geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het gaat om een knop waarmee een eerder in werking gezet alarm weer kan worden uitgeschakeld. Juist gelet op de genoemde kennis en ervaring van Gom en [B] had deze aanduiding laatstgenoemde tot voorzichtigheid aanleiding moeten geven.
4.5. Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat van [B] in de gegeven omstandigheden verwacht had mogen worden de noodstopknop niet in te drukken. Dat geldt ook als, zoals Gom meent en Mc Baarn c.s. bestrijdt, [B] door [A] zou zijn geïnstrueerd om de knoppen schoon te maken. Zelfs als dat zo zijn en als dat ook zou gelden voor de noodstopknop (en niet slechts voor de lagere alarmknop), dan laat dat onverlet dat de noodstopknop niet ingedrukt had moeten worden. De rechtbank wijst er op dat het er hier niet om gaat dat die knop tijdens het schoonmaken abusievelijk is ingedrukt (zoals bij de alarmknop), maar dat de noodstopknop doelbewust is ingedrukt in een poging het alarm te stoppen.
4.6. Het hiervoor gegeven oordeel brengt mee dat Gom niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Zij is daarom jegens Facilitair Bedrijf tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en zij heeft jegens Mc Baarn en Prescan onrechtmatig gehandeld.
4.7. Deze tekortkoming respectievelijk onrechtmatige daad is toerekenbaar. Voor zover Gom die toerekenbaarheid heeft willen bestrijden, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Buiten kijf staat dat [B] zich in een vervelende situatie bevond (een loeiend alarm in een overigens verlaten gebouw op de vrijdagavond), maar hij heeft de tijd gehad en genomen om een andere keuze te maken en hij moet geacht worden in staat te zijn geweest om die andere keuze te maken. Dat staat in de weg aan een beroep op het ontbreken van overmacht.
4.8. Gom is dus schadeplichtig jegens Mc Baarn c.s.
4.9. Ter afwering van schadeplichtigheid beroept Gom zich op de exoneratieclausule in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden. Daartoe stelt zij zich op het standpunt dat het in 2.3 bedoelde stuk de tussen partijen gesloten overeenkomst bevat. Deze exoneratieclausule kan zij ook jegens Mc Baarn en Prescan inroepen, zo meent Gom. Mc Baarn c.s. heeft deze stellingen bestreden.
4.10. Mc Baarn c.s. heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het in 2.3 bedoelde stuk niet de overeenkomst behelst omdat [A] niet bevoegd was die overeenkomst aan te gaan. Gom heeft dit op haar beurt bestreden en bovendien betoogd dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de schijn van volmachtverlening. De rechtbank deelt die laatste opvatting, zodat verder in het midden kan blijven of [A] nu wel of niet bevoegd was. Ter toelichting op dit oordeel geldt het volgende.
4.11. Voor toerekening van schijn van volmachtverlening in de zin van artikel 3:61 lid 2 BW kan plaats zijn ingeval Gom gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Mc Baarn c.s. komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Een ‘toedoen’ van Mc Baarn c.s. is daarvoor niet noodzakelijk. In dit licht is van belang dat [A] van aanvang af is opgetreden als de contactpersoon van Gom, niet alleen voor wat betreft de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden, maar ook al in het stadium van de offerte. Aangenomen moet worden dat zij door Mc Baarn c.s. in deze positie is geplaatst. [A] heeft zich jegens Gom bovendien gepresenteerd als “officemanager”, een functiebenaming die op zichzelf bij Gom de indruk heeft kunnen wekken dat de desbetreffende functionaris bevoegd was een overeenkomst als de onderhavige te ondertekenen. Dat geldt te meer nu het hier gaat om een overeenkomst met een gering financieel belang, te weten (volgens de onbetwiste stelling van Gom) een bedrag van nog geen € 1.000 per vier weken. Uit deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, die zonder meer voor risico van Mc Baarn c.s. komen, kan naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid worden afgeleid. Gom heeft dus op die bevoegdheid gerechtvaardigd vertrouwd.
4.12. In dit verband is van onvoldoende gewicht dat, volgens Mc Baarn c.s., uit het handelsregister blijkt wie bevoegd zijn haar te vertegenwoordigen. Dat uit dat register geen volmacht voor [A] blijkt sluit immers niet uit dat haar niettemin volmacht is verleend. Die mogelijkheid wordt door Mc Baarn c.s. zelf geïllustreerd, nu zij heeft verklaard dat de chef van [A] voor het ondertekenen van de overeenkomst verantwoordelijk was, terwijl ook die chef niet in het handelsregister wordt genoemd.
4.13. De tussen partijen geldende overeenkomst is dus vastgelegd in het door [A] ondertekende stuk. Niet ter discussie staat dat in die overeenkomst de door Gom ingeroepen algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard.
4.14. Het door Gom ingeroepen beding uit de algemene voorwaarden luidt, voor zover relevant, aldus:
“Artikel 12 Aansprakelijkheid
a. De aannemer is uitsluitend aansprakelijk voor schade aan het gebouw, de inventaris of eigendommen van personeel van de opdrachtgever, wanneer die schade het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming c.q. nalatigheid van de aannemer, diens personeel of onderaannemers bij de uitoefening van de werkzaamheden. […]
b. […]
c. De schade, zoals bedoeld in lid a en b waarvoor de aannemer tot aan het genoemde c.q. overeengekomen maximum aansprakelijk is, blijft beperkt tot de directe materiële schade en letselschade. De aannemer is nimmer aansprakelijk voor vermogensschade en gevolgschade. […]”
4.15. Gom stelt zich op het standpunt dat zij alleen aansprakelijk is voor “de inventaris van de opdrachtgever”. Nu een derde eigenaar is van het MRI-scanapparaat, is in de visie van Gom geen sprake van schade aan de inventaris van de opdrachtgever, en is aansprakelijkheid uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het gaat hier om uitleg van de onderhavige bedingen. Het komt daarbij aan op de uitlatingen die partijen over en weer hebben gedaan en op de betekenis die zij aan die uitlatingen redelijkerwijs hebben mogen geven. Uit de stellingen van partijen kan niet worden afgeleid dat zij over de inhoud van de algemene voorwaarden overleg hebben gevoerd. Daarom gaat het primair om de normale betekenis van de in dit beding (artikel 12 onder a) gebruikte bewoordingen, in het licht van het beding als geheel. De rechtbank leest dit beding zo dat daarin een algemene beperking van de aansprakelijkheid wordt geregeld, namelijk in zoverre dat slechts schade aan gebouw, inventaris of persoonlijke eigendommen wordt vergoed in geval van wanprestatie in de uitoefening van de werkzaamheden. Uit het beding kan niet worden afgeleid dat het er specifiek toe strekt de schadeplichtigheid te beperken tot eigendommen, in strikt juridische zin, van de opdrachtgever. Dat zou, zonder nadere toelichting die Gom niet heeft gegeven, ook niet logisch zijn omdat daarmee de specifieke juridische constellatie waarin de opdrachtgever zijn bedrijf voert (bijvoorbeeld in een eigen of gehuurd pand, met eigen of gehuurde apparatuur) bepalend zou zijn voor de mate van de aansprakelijkheid van de schoonmaker. Dat ligt niet voor de hand. De rechtbank verwerpt dus het beroep van Gom op artikel 12 onder a van de algemene voorwaarden.
4.16. In beginsel komt Gom, althans jegens haar contractspartij Facilitair Bedrijf, wel een beroep toe op artikel 12 onder b. Daaruit volgt dat in beginsel alleen de kosten gemoeid met het herstel van het scanapparaat (“directe materiële schade”) voor vergoeding in aanmerking komen, en niet de gevorderde gederfde omzet (“gevolgschade”). Hierover bestaat tussen partijen op zichzelf geen discussie.
4.17. Gom meent dat zij de algemene voorwaarden ook jegens Mc Baarn en Prescan kan inroepen. Volgens Gom komt aan de algemene voorwaarden in zoverre dus derdenwerking toe. Zij heeft daartoe gesteld dat tussen de drie eisers een sterke mate van verwevenheid bestaat, zodanig dat zij er op heeft mogen vertrouwen dat de exoneratieclausule ook jegens Prescan en Mc Baarn kon worden ingeroepen. Gom heeft bij antwoord (onder 5.11) op een aantal concrete omstandigheden gewezen, zoals het feit dat [A] in haar correspondentie met Gom een mailadres eindigend op prescan.nl gebruikt, dat ook de brief waarmee een beroep op opschorting wordt gedaan afkomstig is van een mailadres van Prescan terwijl wordt ondertekend namens Facilitair Bedrijf, dat in het onderhandelingstraject eerst Prescan en later Facilitair Bedrijf als partij wordt genoemd, dat de overeenkomst is voorzien van een bedrijfsstempel waarop zowel de naam van Facilitair Bedrijf als die van Prescan voorkomt terwijl het daargenoemde mailadres weer van Mc Baarn is en dat de opzeggingsbrief is gedrukt op briefpapier van Prescan en melding maakt van een overeenkomst tussen Mc Baarn en Gom. Mc Baarn c.s. heeft deze omstandigheden niet betwist, maar betoogd dat “de enkele verwevenheid” (proces-verbaal) onvoldoende is voor het aannemen van derdenwerking.
4.18. Bij de beoordeling van dit geschilpunt moet uitgangspunt zijn dat exoneratieclausules alleen van kracht zijn tussen partijen en dat een derde slechts bij uitzondering een dergelijke beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden. Een dergelijke uitzondering kan zijn gelegen in gedragingen van de derde en in de aard van de overeenkomst en van het desbetreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept. De rechtbank is van oordeel dat deze uitzonderingen zich in dit geval voordoen.
4.19. In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat Mc Baarn c.s. zich slordig heeft betoond voor wat betreft de vraag wie precies als opdrachtgever van Gom had te gelden. Verschillende partijen zijn als opdrachtgever genoemd, en ook in het contact met Gom heeft Mc Baarn c.s. zich uitgelaten op een wijze waaruit een zekere eenheid tussen de drie vennootschappen kan worden afgeleid. Aldus is sprake van gedragingen op grond waarvan Gom in beginsel heeft mogen vertrouwen dat de inhoud van de overeenkomst ook jegens Mc Baarn en Prescan kon worden ingeroepen. Daar komt bij dat het hier gaat om een overeenkomst gericht op het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Voor zover in die context schade wordt toegebracht, ligt het voor de hand dat die schade vooral aan gebouwen, inventaris of andere goederen wordt toegebracht. De exoneratieclausule, die naar mag worden aangenomen in samenhang moet worden gezien met de door Gom bedongen tegenprestatie, zou dan betekenisloos zijn als de gebruiker van die zaken en de opdrachtgever bij de overeenkomst bij verschillende vennootschappen is ondergebracht, terwijl het juist die derde is die van de uitvoering van de overeenkomst profiteert; zijn zaken worden immers schoongemaakt. Nu ook die derde, in dit geval Mc Baarn en Prescan, blijkens het hiervoor overwogene nadrukkelijk bij de overeenkomst zijn betrokken, vergt de billijkheid dat zij het exoneratiebeding ook tegen zich moeten laten gelden.
4.20. Mc Baarn c.s. heeft zich bij wijze van verweer tegen het ingeroepen exoneratiebeding op het standpunt gesteld dat dit beding onredelijk bezwarend is en daarom vernietigbaar en dat het beroep op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het eerste standpunt heeft Mc Baarn c.s. niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan reeds daarom voorbij gaat. Met betrekking tot het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW geldt het volgende. Mc Baarn c.s. heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [B] opzettelijk de noodstopknop heeft ingedrukt. Vanwege deze opzet is het beroep op de exoneratieclausule volgens Mc Baarn c.s. onaanvaardbaar. De rechtbank deelt die opvatting niet. Dat [B] opzettelijk de noodstopknop heeft ingedrukt maakt niet dat hij opzettelijk de schade heeft veroorzaakt. Een onverstandige gedraging is iets anders dan een opzettelijke veroorzaking van schade. Van opzet (of bewuste roekeloosheid) zou in dit geval pas sprake zijn als zou moeten worden aangenomen dat [B] de noodstopknop heeft ingedrukt terwijl hij wist dat daardoor het scanapparaat beschadigd zou raken. Dat is echter door Mc Baarn c.s. niet gesteld. Voorzover zij dit aanvankelijk wel heeft bedoeld te stellen, geldt dat zij deze stelling, na de uitdrukkelijke betwisting door Gom bij antwoord, onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd.
4.21. De conclusie van het voorgaande moet zijn dat Gom zich jegens alle eisers kan beroepen op de exoneratieclausule van artikel 12 onder c van de algemene voorwaarden, zodat in elk geval de gevorderde vergoeding van omzetderving buiten beschouwing moet blijven.
4.22. Mc Baarn c.s. heeft gesteld dat de quench, en dus de schade, is veroorzaakt door het indrukken van de noodstopknop. Zij heeft daartoe in de voetnoten 2 en 3 van haar dagvaarding een beknopte technische toelichting gegeven. Gom heeft dat causaal verband betwist. Zij heeft gesteld dat het niet voor de hand ligt dat een scanapparaat ernstig beschadigd raakt bij iedere keer dat een noodstopknop wordt gebruikt. Ook heeft zij gesteld dat bij een quench rookontwikkeling plaatsvindt en een knal hoorbaar moet zijn en dat [B] geen knal heeft gehoord. Beide partijen hebben hun standpunt onderbouwd aan de hand van diverse stukken en verklaringen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.23. Niet ter discussie staat, althans een eventueel beoogde betwisting door Gom is onvoldoende gemotiveerd, dat de onderhavige noodstopknop daadwerkelijk is bedoeld om het scanapparaat onmiddellijk te stoppen. Waar vast staat dat [B] de onderhavige knop heeft ingedrukt, is dus op zichzelf aannemelijk dat de scan daardoor is “gequencht”. Voor zover Gom heeft willen betogen dat de scan ook spontaan kan zijn “gequencht”, is die stellingname onvoldoende onderbouwd, zeker in het licht van de door Mc Baarn c.s. overgelegde verklaring van de eigenaar van het apparaat (productie 19). Uit die verklaring blijkt dat een spontane quench slechts bekend is bij mobiele systemen tijdens transport in de bergen, een en ander in verband met de lagere luchtdruk.
4.24. Tussen partijen staat niet (meer) ter discussie dat een quench ertoe leidt dat het in het apparaat aanwezige helium ontsnapt en wordt afgevoerd door de afvoerpijp naar buiten. Dat [B] geen rook heeft gezien toen hij uit het gebouw is vertrokken, na het indrukken van de noodstopknop, maakt niet dat het ontstaan van een quench niet aannemelijk is geworden. Het (afgekoelde) helium is immers naar buiten toe afgevoerd. Heel wel denkbaar is dus dat het helium al was weggevoerd door de wind toen [B] uiteindelijk buiten kwam om te vertrekken, nog daargelaten of [B] op dat moment nog specifiek op de aanwezigheid van rook heeft gelet; die controle had hij immers al eerder uitgevoerd (4.3).
4.25. Ook de omstandigheid dat [B] geen knal heeft gehoord, acht de rechtbank geen omstandigheid die overtuigend wijst in de richting van het ontbreken van causaal verband. Uit de door Gom overgelegde “uitleg” van een quench (productie 16) volgt immers dat een quench “in general” gepaard gaat met “a loud bang or thundering or hissing or rushing sound with the cold gas expulsion”. Deze omschrijving (“in general”) laat ruimte voor de mogelijkheid dat het in een concreet geval anders gaat, bijvoorbeeld dat in plaats van een knal slechts een “rushing sound” hoorbaar is. In dat geval is heel wel denkbaar dat [B] niets heeft gehoord. Hij bevond zich tijdens het indrukken van de noodstopknop immers buiten de ruimte met de scan, welke ruimte met een deur is afgesloten. Een en ander vindt bevestiging in de verklaring van de eigenaar van de scan (productie 19 van Mc Baarn c.s.).
4.26. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het indrukken van de noodstopknop en de quench van de scan, en dus de schade, met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan. Geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een deskundige, zoals Gom ter comparitie heeft geopperd.
4.27. Gom heeft zich voorts beroepen op eigen schuld van Mc Baarn c.s. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Mc Baarn c.s. onvoldoende instructies heeft gegeven omtrent het al dan niet schoonmaken van de onderhavige knoppen en de risico’s van het indrukken van die knoppen. Ook meent Gom dat Mc Baarn c.s. onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, zodat de schade onnodig is opgelopen. In dit verband bespreekt de rechtbank voorts de stelling dat Mc Baarn c.s. zelf gevaarscheppend heeft gehandeld door onvoldoende te waarschuwen voor de gevolgen van het indrukken van de noodstopknop en door die knop onvoldoende te beschermen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op eigen schuld faalt. Daartoe overweegt zij het volgende.
4.28. In de eerste plaats geldt dat een eventueel ontbreken van instructies (door [A] aan [B]), dat wellicht als enige mate van eigen schuld van Mc Baarn c.s. zou kunnen worden aangemerkt, volledig wordt opgeheven door het evenzeer achterwege blijven van een verzoek om instructies door Gom. Niet valt in te zien om welke reden Gom niet om (schriftelijke) instructies heeft gevraagd toen zij moest constateren dat Mc Baarn c.s. daarmee kennelijk niet kwam. Een dergelijk verzoek lag voor de hand, nu Gom zich profileert als specialist op het gebied van de schoonmaak in zorginstellingen en dus geacht moet worden kennis te hebben van de kwetsbaarheid van de aanwezige apparatuur. Op dit punt valt aan beide partijen een gelijkelijk verwijt te maken, zodat per saldo geen, voor de begroting van de schade relevante, eigen schuld van Mc Baarn c.s. resteert.
4.29. Voor wat betreft de waarschuwingen omtrent de noodstopknop geldt het volgende. Vast staat dat [B] weloverwogen de noodstopknop heeft ingedrukt. Reeds gelet daarop valt niet in te zien dat een zekere mate van afscherming van die knop [B] van het indrukken ervan zou hebben weerhouden. Voorts is ook in dit verband van belang dat het hier gaat om een ervaren medewerker van een specialistisch schoonmaakbedrijf. Tegenover een dergelijke partij behoefde Mc Baarn c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet nadrukkelijker te waarschuwen voor de gevolgen van het gebruik van de onderhavige knop, nu immers van een dergelijke partij mag worden verwacht dat deze zich bewust is van de kwetsbaarheid van de aanwezige apparatuur. In zoverre onderscheidt Gom zich in relevante mate van een willekeurige bezoeker van het gebouw van Mc Baarn c.s., gesteld dat die bezoeker op de desbetreffende knop zou drukken. In de verhouding tot Gom kan dus niet worden gezegd dat Mc Baarn c.s. zich op andere wijze had behoren te gedragen, zodat geen sprake is van eigen schuld.
4.30. Omtrent de mate van voortvarendheid waarmee Mc Baarn c.s. heeft gehandeld na het ontdekken van de quench overweegt de rechtbank als volgt. Het eigen-schuld-verweer lijkt op dit punt primair betrekking te hebben op de vordering ter zake gederfde winst. Waar die vordering reeds afstuit op de exoneratie, kan dat punt verder buiten beschouwing blijven. Voor zover Gom heeft bedoeld te stellen dat ook de herstelkosten, waarvan zij de hoogte op zichzelf niet heeft betwist, beperkt hadden kunnen worden als Mc Baarn c.s. eerder tot reparatie zou zijn overgegaan, is de rechtbank van oordeel dat Gom dat standpunt in het licht van de door Mc Baarn c.s. gegeven onderbouwing onvoldoende heeft onderbouwd. Ter voorbereiding op de comparitie heeft Mc Baarn c.s. een verklaring overgelegd van Werbri Medical Systems B.V., de vennootschap die op zaterdag 7 mei 2011 door Mc Baarn c.s. omtrent het probleem met de scan is geïnformeerd. Uit die verklaring blijkt dat men diezelfde dag naar het gebouw van Mc Baarn c.s. is gegaan, daar enkele werkzaamheden heeft verricht en vervolgens tot de maandag daarop heeft gewacht. Dat laatste was nodig, zo volgt uit de verklaring, enerzijds om de scan gelegenheid te geven “zelfstandig weer druk [te laten] opbouwen” en anderzijds om te kunnen overleggen met de producent van de scan, Philips. De juistheid van deze verklaring heeft Gom niet betwist. Aldus valt in redelijkheid niet in te zien dat Mc Baarn c.s. voortvarender had kunnen en moeten handelen. Ook op dit punt is dus geen sprake van eigen schuld.
4.31. Mc Baarn c.s. heeft gesteld dat de herstelkosten € 45.637,45 bedragen. Als gezegd heeft Gom de hoogte van dat bedrag niet betwist. Ter comparitie heeft Mc Baarn c.s. verklaard dat de herstelkosten door Prescan worden of zijn voldaan. Dat wordt ook bevestigd door de tenaamstelling van de factuur (productie 9 bij dagvaarding). Daaruit volgt dat de vordering jegens Prescan toewijsbaar is. Niet valt in te zien dat ook Mc Baarn en Facilitair Bedrijf schade hebben geleden. Onvoldoende daarvoor is de enkele omstandigheid dat, zoals Mc Baarn c.s. heeft gesteld, Facilitair Bedrijf door de andere twee eisers aansprakelijk is gesteld. De vordering van Mc Baarn en Prescan zal daarom worden afgewezen.
4.32. Mc Baarn c.s. vordert de wettelijke handelsrente met ingang van 26 augustus 2011. De hoofdsom betreft schadevergoeding, zodat geen handelsrente verschuldigd is. Tegen de ingangsdatum heeft Gom geen verweer gevoerd, zodat de ‘gewone’ wettelijke rente per genoemde datum ten gunste van Prescan toewijsbaar is.
4.33. Mc Baarn c.s. vordert ten slotte nog een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Die vordering is echter onvoldoende onderbouwd. Nu Gom ter zake specifiek verweer heeft gevoerd (antwoord, sub 7.7), had van Mc Baarn c.s. verwacht mogen worden nader te concretiseren dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Dat heeft Mc Baarn c.s. niet gedaan, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
4.34. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Gom worden veroordeeld in de proceskosten, zulks ten gunste van Prescan. Nu ten aanzien van de positie van Mc Baarn en Facilitair Bedrijf geen specifieke proceshandelingen zijn verricht, blijven ten aanzien van die partijen de proceskosten buiten beschouwing. Bij de begroting van het advocaatsalaris komt tarief IV (€ 894 per punt) in aanmerking. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn toewijsbaar als in het dictum omschreven.
in reconventie
4.35. In reconventie vordert Gom betaling door Facilitair Bedrijf van het bedrag van niet betaalde facturen
(€ 4.620,31). Facilitair Bedrijf heeft de verschuldigdheid van die facturen niet betwist. Zij beroept zich echter op opschorting in verband met de vordering in conventie. Dat beroep faalt. Uit de beoordeling in conventie (zie 4.31) volgt dat Facilitair Bedrijf geen vordering op Gom heeft, zodat haar ook geen opschortingsrecht toekomt.
4.36. Gom vordert de wettelijke handelsrente, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per jaar. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.37. Gom beroept zich op artikel 14 van de overeenkomst. Dat artikel bepaalt, kort gezegd, dat betaling van facturen moet plaatsvinden binnen dertig dagen na de factuurdatum en dat bij overschrijding van die termijn “een rente van 2% per jaar boven de wettelijke rente” verschuldigd is. Ook beroept Gom zich op artikel 10 van de algemene voorwaarden, dat eenzelfde bepaling bevat. Uit deze tekst kan niet worden afgeleid dat partijen hebben beoogd af te spreken dat de wettelijke handelsrente, vermeerderd met 2%, verschuldigd is. De tekst wijst er eerder op, zoals Mc Baarn c.s. heeft betoogd, dat de ‘gewone’ wettelijke rente, vermeerderd met 2%, verschuldigd is. Gom heeft niets gesteld ter onderbouwing van haar uitleg van deze bepalingen. Daarom volgt de rechtbank de uitleg die Mc Baarn c.s. hanteert. Dat betekent dat Facilitair Bedrijf de ‘gewone’ wettelijke rente verschuldigd is, vermeerderd met 2% per jaar, met ingang van dertig dagen na de factuurdatum. De respectieve data volgen onbetwist uit de als productie 11 bij conclusie van eis in reconventie overgelegde facturen.
4.38. Het resterende deel van de reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie zou oordelen dat Gom niet gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A]. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat dit deel van de vordering geen behandeling behoeft.
4.39. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Facilitair Bedrijf worden veroordeeld in de proceskosten. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Gom tot betaling aan Prescan van € 45.637,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 26 augustus 2011 tot aan de dag der voldoening;
5.2. veroordeelt Gom in de proceskosten, tot aan deze dag begroot op € 76,31 aan exploitkosten, € 1.744 aan vast recht en € 1.788 aan advocaatsalaris, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
5.3. veroordeelt Gom in de nakosten, te begroten op € 131, te vermeerderen met € 68 als betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6. veroordeelt Facilitair Bedrijf tot betaling aan Gom van € 4.620,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vermeerderd met 2% per jaar, over de bedragen van de facturen die zijn overgelegd als productie 11 bij de conclusie van eis in reconventie, steeds met ingang van dertig dagen na de datum van die facturen tot aan de algehele voldoening;
5.7. veroordeelt Facilitair Bedrijf in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Gom begroot op € 384 voor advocaatsalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.8. veroordeelt Facilitair Bedrijf in de nakosten, te begroten op € 131, te vermeerderen met € 68 als betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.9. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2013.
1980/2048