5.Eiseres betoogt voorts dat verweerster in strijd met artikel 7 van het VBB de verzochte vrijstelling eerst per 1 juli 2012 heeft verleend zonder daaraan terugwerkende kracht te verlenen tot 1 januari 2011.
5.1Niet in geschil is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het VBB op grond waarvan verweerster aan eiseres verplichte vrijstelling heeft verleend. De vraag die ter beoordeling voorligt, is of verweerster gehouden is de verplichte vrijstelling als bedoeld in artikel 5 van het VBB te verlenen met ingang van de datum waarop is voldaan aan de voorwaarden dan wel per 1 januari 2011, zoals bij de aanvraag is verzocht.
5.2Voorop gesteld wordt dat voor het verlenen van de verplichte vrijstelling als bedoeld in artikel 5 van het VBB in artikel 7, zesde lid, van het VBB als voorwaarde wordt gesteld dat aan de eigen regeling ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Vervolgens bepaalt het zevende lid van artikel 7 van het VBB dat de vrijstelling eerst wordt verleend nadat de werkgever een financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid heeft betaald (VTN) dan wel nadat de werkgever heeft aangetoond aan de voorschriften, bedoeld in het vijfde en zesde lid, te voldoen.
5.3De rechtbank acht het in beginsel geenszins uitgesloten dat een fonds verplicht vrijstelling aan een werkgever verleent per datum van het verzoek - en dus op een datum die is gelegen vóór de datum van het besluit op de aanvraag en vóór het moment waarop is aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan - indien binnen de in artikel 1a van het VBB opgenomen termijnen is aangetoond dat is voldaan aan de eis van dezelfde aanspraken. De rechtbank acht dit ook in lijn met de bedoeling van de wetgever. In de Nota van Toelichting bij artikel 7, zevende lid, van het VBB is in dit verband vermeld dat de werkgever dezelfde aanspraken van de eigen regeling aan het fonds dient aan te tonen ‘voor de vrijstelling wordt verleend. Deze praktijk was niet expliciet in de regeling neergelegd. In het zevende lid wordt dit nu geregeld.’ (Stb. 2007, 572). Per welke datum die vrijstelling wordt verleend is hiermee immers niet geregeld.
5.4Vaststaat dat het verzoek om vrijstelling niet binnen de in artikel 1a van het VBB genoemde termijnen is afgehandeld. De vraag is dan of de vrijstelling wel met ingang van de datum van de aanvraag verleend dient te worden. Het VBB noch de toelichting daarop bieden uitkomst. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval de aanvraag na het verstrijken van de maximale termijnen door verweerster afgewezen had dienen te worden, nu de gelijke aanspraken niet tijdig binnen de aanvraagprocedure door eiseres zijn aangetoond. Nu verweerster dit niet heeft gedaan, maar eiseres langer de tijd heeft gegeven de eigen regeling gelijk te maken aan die van verweerster, ziet de rechtbank daarin aanleiding te oordelen dat de vrijstelling eerst verleend kan en dient te worden met ingang van de datum waarop de gelijke aanspraken aan het pensioenfonds zijn aangetoond.
5.5Dat verweerster eiseres abusievelijk een termijn van 12 maanden heeft gegeven om aan de voorwaarden te voldoen, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiseres - die immers per 1 januari 2011 vrijstelling wenst - gelegen spoedig na het indienen van de aanvraag aan te tonen dat haar eigen regeling gelijk is aan die van verweerster. Uit het feit dat verweerster eiseres ruim de tijd heeft gegeven om te komen tot een eigen regeling met gelijke aanspraken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet al die tijd kunnen en evenmin mogen afleiden dat de vrijstelling per 1 januari 2011 zou worden verleend. Dit blijkt uit de brief van verweerster van 7 februari 2011, pagina 3.
Wat er voorts ook van zij dat de termijnen van artikel 1a van het VBB zijn overschreden, vaststaat dat eiseres – zoals zij ter zitting ook heeft verklaard – daarin is meegegaan en bovendien zelf ook stukken te laat heeft ingediend. Zij had de mogelijkheid beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag op grond van artikel 6:2 van de Awb kunnen instellen bij de rechtbank, maar dit heeft zij om haar moverende redenen niet gedaan. De termijnoverschrijding kan dan ook nu geen grond opleveren om de beslissing tot vrijstelling per 1 juli 2012 onrechtmatig te achten.
5.6Dat in andere gevallen bij vrijstellingsverzoeken afgedaan door andere bedrijfstakpensioenfondsen wel - met terugwerkende kracht dan wel met ingang van de datum per wanneer de vrijstelling is verzocht - verplichte vrijstelling is verleend, maakt niet dat verweerster in strijd met de wet eiseres de vrijstelling met terugwerkende kracht onthoudt. Evenmin heeft eiseres daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat verweerster in haar geval ook terugwerkende kracht zou verlenen aan de vrijstelling.
5.7De stelling van verweerster dat zij zich bij het aantonen van de gelijke aanspraken door de werkgever niet alleen hoeft te verlaten op de verklaring van de actuaris acht de rechtbank niet onrechtmatig, te minder nu is gebleken - en namens verweerster ter zitting is aangevoerd - dat er, na de verklaring van de actuaris, nog enkele aanpassingen in de regeling moesten worden doorgevoerd om tot gelijke aanspraken te komen. In tegenstelling tot wat eiseres heeft aangevoerd, is hier geen sprake van een belangenafweging, maar een toets. Ter zitting is ook namens eiseres verklaard dat verweerster de verantwoordelijkheid heeft te toetsen of inderdaad sprake is van een regeling met dezelfde aanspraken.
5.8Onweersproken is dat de gelijke aanspraken van eiseres’ eigen regeling als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van het VBB op 13 augustus 2012 zijn aangetoond en dat toen is voldaan aan de voorwaarden. De door verweerster verleende vrijstelling per 1 juli 2012 kan dan ook de rechterlijke toets doorstaan. Immers, indien de rechtbank zou bepalen dat verweerster de vrijstelling per 13 augustus 2012 had moeten verlenen, zou dit strijd opleveren met het verbod van reformatio in peius.
Dat eiseres nadelige, financiële gevolgen zal ondervinden van een vrijstelling eerst per 1 juli 2012 dient voor haar risico te komen, nu het op de weg van eiseres ligt tijdig aan voorschriften te voldoen. Eiseres’ subsidiair aangevoerde grond dat de vrijstelling per 1 januari 2012 dient te worden verleend, kan gelet hierop evenmin slagen.