2.De intrekking van de vergunning, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, is gegrond op een negatief betrouwbaarheidsoordeel van de enige beleidsbepaler, [c], waarbij AFM de volgende feiten in aanmerking heeft genomen:
- de aan eiseres op 8 juli 2009 opgelegde bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 4:23, eerste lid, onder a en b, van de Wft;
- de aan [f] op 19 oktober 2010 opgelegde bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, van de Wft;
- het niet aan AFM overeenkomstig artikel 4:15, eerste lid, van de Wft in samenhang met artikel 29, derde lid, van het BGfo (onverwijld) melden van incidenten;
- diverse klachten van consumenten en meldingen van financiële dienstverleners die AFM heeft ontvangen waaruit, in combinatie met eerder genoemde feiten, kan worden afgeleid dat de bedrijfsvoering van eiseres niet beheerst en integer is in de zin van artikel 4:15, eerste lid, van de Wft; en
- de onherroepelijke veroordeling van [c] op 5 maart 2004 door de rechtbank Haarlem tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar wegens aanranding.
3.1.Op grond van artikel 1:104, eerste lid, onder d, van de Wft kan de toezichthouder een door hem verleende vergunning onder meer intrekken indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen.
Op grond van artikel 4:10, eerste lid, van de Wft - voor zover hier en ten tijde in geding van belang - wordt het beleid van een financiële dienstverlener bepaald of medebepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
Op grond van het tweede lid van dit artikel staat de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld dat de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.
3.2.De in artikel 4:10, derde lid, van de Wft bedoelde regels zijn neergelegd in het BGfo.
Artikel 12 van het BGfo bepaalt dat AFM vaststelt of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, van de Wft buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.
Op grond van artikel 13 van het BGfo neemt AFM bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in ieder geval de volgende antecedenten in aanmerking:
a. de in de onderdelen 1 en 2 van bijlage C genoemde strafrechtelijke antecedenten;
b. (…);
c. de in onderdeel 4 van bijlage C genoemde toezichtantecedenten;
d. (…);
e. (….).
Op grond van onderdeel 2.1 van bijlage C zijn overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel a, onder meer:
- veroordeling bij vonnis terzake van het plegen van misdrijven tegen de zeden (artikelen 242, 246, 243 tot en met 245, 247 tot en met 250, 250ter van het Wetboek van Strafrecht).
Op grond van onderdeel 4.1 van bijlage C zijn toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel c, onder meer:
- betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid.
Onderdeel 4.2 van bijlage C luidt: “Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtwetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de AFM van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.”
Op grond van artikel 16 van de BGfo neemt AFM bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in aanmerking:
a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;
b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en
c. de overige belangen van onder meer de financiële dienstverlener en de betrokkene.
3.3.Op grond van artikel 4:15, eerste lid van de Wft richt een financiële dienstverlener die niet het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefent, de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt.
3.4In artikel 29, derde lid, van het BGfo is bepaald dat de financiële dienstverlener (als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, van de Wft) de AFM onverwijld informeert omtrent incidenten.