ECLI:NL:RBROT:2013:9494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
C/10/420985 / JE RK 13-896
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een pleeggezin. De zaak betreft de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, die verzocht om de verlenging van de plaatsing van de minderjarigen in een pleeggezin bij hun grootmoeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de rapportage van deskundigen niet op de juiste wijze is aangeleverd, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor in het geding is gekomen. De rapportage was versnipperd en niet alle partijen hadden toegang tot dezelfde informatie, wat in strijd is met de vereisten van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarigen beoordeeld, waarbij is gekeken naar hun welzijn en de zorg die zij ontvangen van hun grootouders. De ouders van de minderjarigen waren niet ter zitting verschenen, maar de grootmoeder en de moeder hebben verklaard dat de kinderen goed worden verzorgd en dat de situatie is genormaliseerd. De kinderen hebben al meer dan zes jaar bij hun grootouders gewoond en de grootouders bieden een veilige en stabiele omgeving.

Op basis van de overwegingen heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in het pleeggezin van de grootmoeder te verlengen tot 9 mei 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 28 oktober 2013
Zaak-/rekestnummer: C/10/420985 / JE RK 13-896

Beschikking in de zaak van:

de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarigen:

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum en -plaats kind 1],

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum en -plaats kind 2],
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum en -plaats kind 3],
kinderen van de met het gezag belaste ouders,
[vader kind 1 t/m 3], wonende op een bij de stichting bekend adres en
[moeder], wonende te [adres],
en

[naam kind 4], geboren op [geboortedatum en -plaats kind 4],

kind van de met het gezag belaste ouders,
[vader kind 4], wonende te [adres] en
[moeder] voornoemd.

Het verloop van de procedure

Bij beschikking van 22 april 2013 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 9 mei 2014 en is de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een vorm van pleegzorg verlengd tot 9 september 2013. De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van de stichting is een brief ingekomen, gedateerd 4 juli 2013, waarin zij het verzoek tot verlenging van de plaatsing van de minderjarigen in een vorm van pleegzorg handhaaft. Als bijlagen bij deze brief zijn gevoegd delen van verschillende versies van een rapportage van een psychodiagnostisch onderzoek (PO), uitgevoerd door het Kennis- & Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD).
Bij beschikking van 19 augustus 2013 is de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in
een vorm van pleegzorg verlengd tot 1 november 2013. De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
De zaak is na aanhouding op 19 augustus 2013 verder behandeld op 28 oktober 2013.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.M. Vrancken, voornoemd;
  • de grootmoeder, tevens pleegmoeder, [groot- en pleegmoeder];
  • de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (de stichting), vertegenwoordigd door [zittingsvertegenwoordiger 1] en [zittingsvertegenwoordiger 2];
  • de bijzondere curator van [naam kind 1], mr. A.C. van Seventer.
Als belangstellenden zijn aanwezig: de stiefvader, [stiefvader], alsmede mw. Van de Ven, werkzaam bij FlexusJeugdplein.
De vader van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3], [vader kind 1 t/m 3] en de vader van [naam kind 1],
[vader kind 4] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De oudste twee minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun meningen kenbaar te maken.

De beoordeling

De kinderrechter verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in voormelde beschikking van 22 april 2013.
De stichting heeft ter zitting gepersisteerd bij het thans nog resterende deel van het onderhavige verzoek. De rapportage van het PO is bij alle partijen bekend. Op basis van dat PO is de stichting van mening dat de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in het pleeggezin van de grootmoeder voor de duur van de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd.
De moeder heeft ter zitting mede bij monde van haar advocaat verklaard het strijden moe te zijn. De situatie is thans genormaliseerd en wat de moeder betreft dient leidend te zijn wat de kinderen graag willen. Als de kinderen bij hun grootmoeder willen wonen, vindt de moeder dat goed.
De bijzondere curator van [naam kind 1] heeft ter zitting verklaard dat [naam kind 1] bij haar grootouders wil blijven wonen maar ook, dat zij vaker contact zou willen hebben met haar moeder. [naam kind 1] heeft duidelijkheid nodig over waar zij op zal groeien.
De grootmoeder heeft ter zitting verklaard dat de minderjarigen nog steeds welkom bij haar zijn. De verstandhouding tussen haar en de moeder is veel beter geworden.
Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde overweegt de kinderrechter als volgt.
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat het beginsel van hoor en wederhoor, zoals onder meer vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vereist dat de rechter en alle partijen over dezelfde stukken beschikken.
De wijze waarop het KSCD in deze zaak heeft gerapporteerd – namelijk door het uitbrengen van afzonderlijke en op onderdelen verschillende versies van hetzelfde PO waarbij partijen grotendeels inzage is onthouden in hetgeen over een andere partij is gerapporteerd,en zonder die stukken uiteindelijk aan alle partijen te doen toekomen – staat op gespannen voet met dat beginsel van hoor en wederhoor.
Daarnaast zijn aan de kinderrechter - en ook aan partijen en de bijzondere curator, zo bleek ter zitting - slechts enkele pagina’s van die verschillende rapporten toegezonden en wel pagina 42 tot en met 47 van het rapport met betrekking tot mevrouw [groot- en pleegmoeder], de heer [stiefvader], [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4]; de pagina’s 31 tot en met 34 met betrekking tot de [vader kind 1 t/m 3],[naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 4]; de pagina’s 23 tot en met 26 met betrekking tot [vader kind 4] en [naam kind 4]. Het betreft steeds de pagina’s waarin de onderzoeksvragen zijn beantwoord en het afsluitend gesprek is weergegeven. Die onderzoeksvragen blijken in de verschillende rapporten niet steeds gelijkluidend te zijn, hetgeen logischerwijs ook geldt voor de daarop gegeven antwoorden.
Noch partijen noch de kinderrechter hebben zo kennis kunnen nemen van de wijze waarop de door het KSCD getrokken conclusies tot stand zijn gekomen, terwijl partijen bepaalde conclusies, relevant voor hun positie, zijn onthouden.
Hoewel dat niet is gesteld, hebben de stichting en het KSCD mogelijk ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen gekozen voor de thans gehanteerde werkwijze.
Zelfs als dat zo is, maakt dat het voorgaande niet anders.
In dat geval had het op de weg van de stichting dan wel het KSCD gelegen vooraf met partijen te overleggen over de wijze van onderzoek en rapportage en – op grond van dat overleg – een manier te vinden om zowel de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als het recht op hoor en wederhoor te eerbiedigen of om met toestemming van alle belanghebbenden te rapporteren op de wijze waarop dat nu is gebeurd.
Niettemin hebben de ter zitting verschenen partijen desgevraagd verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de PO-stukken aan de beslissing van de kinderrechter mede ten grondslag zullen worden gelegd.
De heren [vader kind 4] en [vader kind 1 t/m 3] hebben - nu zij niet ter zitting zijn verschenen - zich niet uitgelaten over het voorgaande en evenmin anderszins aangegeven akkoord te gaan met de door de stichting en het KSCD gevolgde werkwijze. Zij hebben zodoende geen uitdrukkelijke afstand gedaan van hun recht op hoor- en wederhoor aangaande alle, aan de kinderrechter beschikbaar gestelde, en voor hen relevante delen van de KSCD-rapporten. Hun niet-verschijnen ter zitting mag evenwel niet worden opgevat als een stilzwijgende afstand van dat recht.
Daarom zullen de KSCD-rapporten en de daarin vervatte conclusies niet ten grondslag worden gelegd aan deze beslissing.
Thans ligt de vraag voor of de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in het pleeggezin van de grootmoeder voor de duur van de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd.
De kinderen wonen inmiddels al meer dan zes jaren bij hun grootouders en ontvangen daar de zorg, aandacht en liefde die zij nodig hebben. Ook structureren de grootouders de contacten van de kinderen met moeder en de vaders.
De ter zitting verschenen partijen hebben ieder voor zich verklaard te kunnen instemmen met een voortzetting van het verblijf van de kinderen bij de grootouders. De situatie is inmiddels aanzienlijk minder gespannen dan in het verleden, waardoor het voor de kinderen veel gemakkelijker is contact te hebben met hun moeder, zonder daarbij direct een loyaliteitsconflict te ervaren. Ter zitting is ook uitgesproken dat de kinderen hun grootouders als veilige en stabiele basis mogen ervaren, van waaruit zij zich kunnen ontwikkelen, ook naar moeder toe. Dit alles is een voor de kinderen gunstige ontwikkeling, waaraan alle partijen hebben bijgedragen. Een compliment is hier op zijn plaats.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kinderrechter dan ook van oordeel dat verlenging van de duur van de machtiging tot plaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

De beslissing

Verlengt met ingang van 1 november 2013 de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een vorm van pleegzorg tot 9 mei 2014.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in bijzijn van
mr. A. Gerde, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.