Uitgaande van de stelling van gedaagden in punt 10 van hun conclusie na comparitie “Quality Planning en QPH hebben dan ook tot ver in 2008 [..] aan hun verplichtingen jegens crediteuren voldaan” mag worden aangenomen dat, indien de (indirect) bestuurder [gedaagde 1] in de eerste helft van 2008 zou hebben nagegaan welke aanspraken [eiser] op dat moment onder de Overeenkomst jegens QPH kon doen gelden, zoals van een bestuurder mag worden verwacht, QPH haar toenmalige verplichtingen zou hebben kunnen nakomen, ook die voor de in 2008 verschuldigd geworden uitkoopsom.
Het gaat dan om drie maal (2006, 2007 en 2008) de vaste uitkoopsom van € 45.378,-, derhalve € 152.387,31. De over de vaste uitkoopsom verschuldigde BTW vormt voor [eiser], een ondernemer, geen schadepost.
Vast staat dat het bestuur van QPH er niet voor heeft gezorgd dat [eiser] in 2008 werd betaald, terwijl QPH naar de stellingen van gedaagden toen wel haar andere crediteuren betaalde.
Waar [gedaagde 1] zelf de Overeenkomst namens QPH heeft ondertekend, moet hij zich ervan bewust zijn geweest dat de Overeenkomst een looptijd had tot 1 januari 2013 en gedurende die gehele looptijd verbintenissen voor QPH schiep. Nu [eiser] vanaf januari 2008 en tot in juni 2008 (via [Z]) om nakoming door QPH had gevraagd, diende [gedaagde 1] als enige (indirect) bestuurder van QPH en tevens de enige persoon die bij QPH actief was behoorlijke aandacht te schenken aan de verzoeken van [eiser] en – zolang niet vaststond dat [eiser] niets van QPH te vorderen had – ervoor te zorgen dat QPH ook jegens [eiser] haar verplichtingen nakwam, zoals QPH ook haar andere schuldeisers betaalde. Het heeft voor [gedaagde 1] zichtbaar heeft moeten zijn dat het bij QPH eind 2008 bergafwaarts ging en dat QPH in 2009 niet meer in staat zou zijn aan [eiser] het hem verschuldigde te betalen.
Derhalve behoorde [gedaagde 1] in 2008 als enige (indirect) bestuurder van QPH redelijkerwijze te begrijpen dat, doordat hij niet bewerkstelligde dat de Overeenkomst tussen QPH en [eiser] werd afgewikkeld (al dan niet door afkoop) en evenmin bewerkstelligde dat QPH haar verbintenissen onder de Overeenkomst nakwam, terwijl voor hem zichtbaar werd dat QPH haar verplichtingen later niet meer zou kunnen nakomen en geen verhaal meer zou bieden, zijn gedrag tot gevolg zou hebben dat bij [eiser] schade zou optreden.
Door zich aldus jegens [eiser] te gedragen maar intussen toe te laten dat QPH andere schuldeisers wel betaalde, treft [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt aan het ontstaan van de verhaalschade bij [eiser].
Dit gedrag van [gedaagde 1] levert een onrechtmatige daad op van hemzelf, maar eveneens van Wanu Beheer als de formele bestuurder van QPH, omdat [gedaagde 1] als bestuurder van Wanu Beheer de onrechtmatige daad pleegde.