ECLI:NL:RBROT:2013:9142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
C-11-93387 - HA ZA 11-2377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor notariële werkzaamheden in het kader van mediation

In deze zaak vorderde de naamloze vennootschap Nysingh Advocaten - Notarissen N.V. betaling van € 11.000,67 van Mayfinance C.V. en Stichting Beheer Mayflower Project voor werkzaamheden die verricht zijn door kandidaat-notaris [betrokkene 3] in het kader van een mediation. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de kosten van de notariële werkzaamheden voor de helft ten laste komen van Mayfinance en de andere helft van de andere partij bij de mediation, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gang van zaken rondom de mediation en de afspraken die daarover waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de declaratie van de notaris niet ter discussie stond, aangezien deze eerder door de bestuursrechter was beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat Mayfinance en de andere gedaagden gezamenlijk opdrachtgever waren van de notaris en dat de kosten van de werkzaamheden dus ook gezamenlijk gedragen moesten worden. De vordering van Nysingh werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de handelsrente toekende vanaf 8 juli 2010. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 9 oktober 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/93387 / HA ZA 11-2377
Vonnis van 9 oktober 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NYSINGH ADVOCATEN - NOTARISSEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. B. Veldman,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
MAYFINANCE C.V.,
gevestigd te Leerdam,
2. de naamloze vennootschap
STICHTING BEHEER MAYFLOWER PROJECT,
gevestigd te Leerdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. van Vliet.
Partijen zullen hierna Nysingh en Mayfinance genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 september 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2012 en de daarin genoemde processtukken
  • de akte houdende opmerkingen proces-verbaal zijdens Mayfinance
  • de akte zijdens Nysingh
  • de akte zijdens Mayfinance.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Mayfinance enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hierna: [beide gedaagden] c.s.) anderzijds heeft mediation plaatsgevonden. Als mediator is opgetreden professor [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), (destijds) werkzaam bij Nysingh.
2.2.
Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. hebben afgesproken dat de kosten van mediation tot een bedrag van € 25.000,00 zouden worden voldaan door Mayfinance en dat voor het meerdere ieder de helft voor zijn rekening zou nemen.
2.3.
[betrokkene 1] heeft tijdens de mediation mr. [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), senior kandidaat-notaris, eveneens werkzaam bij Nysingh, benaderd om een onderzoek te verrichten.
2.4.
[betrokkene 3] is bij twee mediationbijeenkomsten (kort) aanwezig geweest.
2.5.
Bij e-mail van 25 maart 2010 (productie 4 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) van Mayfinance het volgende geschreven - voor zover relevant - :
“Mede in vervolg op het telefoongesprek dat wij hedenochtend voerden, bevestig ik hierbij formeel de opdracht die ik van de heer [betrokkene 1] heb ontvangen om te beoordelen of “…de door participanten aan het bestuur gegeven volmachten op een correcte wijze in de besluitvorming [worden] betrokken. Dit omvat de controle van de geldigheid van de afgegeven (doorlopende) machtigingen, daaronder begrepen de gevolgen van opverlijden voor de geldigheid van die volmachten.”. De beoordeling en de daaruit volgende rapportage zal geschieden conform hetgeen hierover afgesproken is op 15 maart jongstleden. Indien de opdracht anders dient te luiden, verzoek ik u, tezamen met de anderen, een verzoek daartoe in te dienen bij de heer [betrokkene 1], aangezien hij de persoon is van wie ik in eerste instantie de opdracht heb gekregen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het honorarium dat wij in rekening brengen tijdsevenredig wordt berekend, dat wil zeggen het aantal gewerkte uren vermenigvuldigd met het uurtarief van de betreffende medewerker. Mijn uurtarief bedraagt thans € 270,00, te vermeerderen met een kantooropslag van 6% voor de bestrijding van de vaste kantoorkosten, doch exclusief verschotten en omzetbelasting. De kosten voor onze werkzaamheden worden in beginsel maandelijks bij u in rekening gebracht. Op deze opdracht zijn van toepassing onze algemene voorwaarden, welke aan deze e-mail zijn gehecht.”
2.6.
In zijn
“RAPPORTAGE ONDERZOEK VOLMACHTVERLENING”van 30 maart 2010 (productie 10 conclusie van antwoord) heeft [betrokkene 3] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“1. VRAAGSTELLING
Prof. [betrokkene 1] wendde zich in het kader van mediation namens de daarbij
betrokken partijen tot mij en vervolgens hebben bedoelde partijen mij op 15 maart 2010
verzocht antwoord te geven op de volgende vraag met betrekking tot door participanten in Mayflower Mountan Fonds (…) of Mayflower Recreational Fonds (…) en/of commanditaire vennoten in Mayfinance C.V. (…) verleende volmachten (…):
“Worden de door de participanten aan het bestuur gegeven volmachten op een correcte wijze in de besluitvorming betrokken?”
2.7.
In zijn
“NADERE RAPPORTAGE ONDERZOEK VOLMACHTVERLENING”van 6 april 2010 (productie 10 conclusie van antwoord) heeft [betrokkene 3] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“1. ACHTERGROND
In vervolg op het rapport inzake het onderzoek naar volmachtverlening met betrekking tot
het MayflowerMountain Fonds (…), het Mayflower Recreational Fonds (…) en
Mayfinance C.V. (…) de dato 30 maart 2010, hebben de bij de daarin genoemde mediation
betrokken partijen verzocht een nader rapport op te stellen, hetwelk op niet tot individuele volmachtgevers (…) herleidbare wijze opsomt welke volmachten (…) niet toereikend bleken om op correcte wijze in de besluitvorming te worden betrokken, alsmede hetgeen dient te geschieden om de gesignaleerde omissies te herstellen.”
2.8.
Bij declaratienummer 9931691 van 25 mei 2010 (productie 6 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 3] zijn eindnota ad € 10.489,80 ingediend bij Mayfinance. Dit bedrag bestaat uit: honorarium € 8.316,00, kantoortoeslag € 498,96 en BTW € 1.674,84. Relevante zinsnede in deze declaratie luidt:
“Eindnota wegens notariële werkzaamheden in verband met het bestuderen van overlegde stukken en het opstellen van rapportages met mijn bevindingen ten behoeve van een mediation.”
2.9.
In een vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2010 (productie 1 conclusie van antwoord) is Stichting Beheer Mayflower Project met [beide gedaagden] c.s. - voor zover van belang - het volgende overeengekomen:
“16. Partijen hebben kennis genomen van de uitkomst van het onderzoek dat in het kader van de onderhavige mediation en in opdracht van beide partijen is uitgevoerd door mr. [betrokkene 3], kandidaat-notaris. Diens onderzoek richtte zich op de vraag of de door participanten gegeven volmachten op een correcte wijze door het bestuur van Mayflower in de besluitvorming worden betrokken en omvatte tevens de controle van de geldigheid van de afgegeven (doorlopende) machtigingen, daaronder begrepen de gevolgen van overlijden voor de geldigheid van die volmachten.
17. Mr. [betrokkene 3] heeft twee schriftelijke rapportages aan partijen uitgebracht. In zijn tweede rapportage, gedateerd 6 april 2010, heeft hij aangegeven op welke wijze de gesignaleerde tekortkomingen dienen te worden hersteld. Teneinde dit herstel te kunnen uitvoeren hebben partijen ermee ingestemd dat mr. [betrokkene 3] aan de directeur van Mayflower de namen heeft verschaft van die commanditaire vennoten/participanten waarbij sprake is van een tekortkoming in de afgegeven machtiging.”
2.10.
Bij declaratienummer 9934189 van 24 juni 2010 (productie 7 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 3] een nieuwe eindnota ad € 11.000,67 ingediend bij Mayfinance. Dit bedrag bestaat uit: honorarium € 8.721,00, kantoortoeslag € 523,26 en BTW € 1.756,41 en is inclusief de declaratie van 25 mei 2010, omdat die nog niet was betaald. Relevante zinsnede in deze declaratie luidt:
“Eindnota wegens notariële werkzaamheden in verband met het bestuderen van overlegde stukken en het opstellen van rapportages met mijn bevindingen ten behoeve van een mediation.”
2.11.
Bij brief van 3 september 2010 (productie 2 conclusie van antwoord) heeft [betrokkene 1] aan Mayfinance het volgende geschreven:
“Helaas ben ik genoodzaakt om nogmaals terug te komen op de openstaande rekeningen inzake mijn bemoeienissen met de mediation tussen u en [beide gedaagden] c.s.
1.
Uitgangspunt is dat Mayflower zich tegenover mij schriftelijk garant heeft gesteld tot een bedrag van € 25.000,-- voor de kosten van de mediation.
2.
Ik constateer dat tot op heden een bedrag groot € 34.205,91 is gedeclareerd wegens de kosten van de mediation. Daarvan is tot 2 september nog niet betaald een bedrag groot€ 10.999,83. Ik verwijs u naar bijgaand overzicht dat op 1 september 2010 is opgemaakt.
3.
Door Mayflower is slechts een bedrag betaald van € 18.570,97. Ik verwijs u naar het overzicht.
4.
Geheel volgens afspraak is het bedrag boven € 25.000,-- voor de helft gedeclareerd bij Mayflower en voor de andere helft bij [beide gedaagden] c.s. Uit bijgaand overzicht kunt u zien dat [beide gedaagden] c.s. hun aandeel in die overschrijding, zijnde € 4.635,11, hebben voldaan na eerste toezending van de nota.
5.
Het bovengaande brengt mij tot de conclusie dat het resterende bedrag zijnde € 10.999,83 dient te worden voldaan door Mayflower. Indien dit bedrag alsnog wordt voldaan betekent dit dat Mayflower het bedrag van € 25.000,-- waarvoor zij zich garant heeft gesteld, heeft voldaan en voorts dat Mayflower de helft van het bedrag dat de € 25.000,00 te boven gaat eveneens voor haar rekening heeft genomen. Ik meen dat daarmee de gemaakte afspraken worden uitgevoerd. Ik dring er dan ook bij u ten zeerste op aan dat u ten spoedigste uitvoering geeft aan de gemaakte afspraken zodat ik niet de door u gegeven garantie hoef in te roepen langs andere weg.”
2.12.
Bij brief van 19 mei 2011 (productie 8 bij dagvaarding) heeft Nysingh Mayfinance gesommeerd om de declaratie met rente te voldoen en heeft zij aangekondigd dat zij, bij gebreke daarvan, rechtsmaatregelen zal treffen, in welk geval de (buiten)gerechtelijke kosten voor rekening van Mayfinance zullen komen.
2.13.
In de uitspraak op grond van artikel 55, tweede lid van de Wet op het notarisambt van 17 oktober 2011 (overgelegd zijdens Nysingh ten behoeve van de comparitie van partijen gehouden op 16 januari 2012) heeft de voorzitter van de Ring Arnhem op een verzoek van Mayfinance beslist
“dat er geen gronden zijn de declaratie van de notaris te heroverwegen.”
2.14.
In het besluit van 9 januari 2012 (productie 11 zijdens Mayfinance) op het door Mayfinance gemaakte bezwaar tegen voornoemde beslissing heeft de voorzitter van de Ring Arnhem beslist dat die beslissing in die zin dient te worden herroepen
“dat de nota van 24 juni 2010 voor de helft ofwel voor een bedrag van € 5.500,33 dient te worden gecrediteerd aan klager aangezien klager en [beide gedaagden] cs. beiden als opdrachtgever van de notaris dienen te worden beschouwd.”
Ten aanzien van de hoogte van de declaratie heeft de voorzitter van de Ring Arnhem het volgende geoordeeld:
“Geconcludeerd kan worden dat gelet op de aard van de opdracht de totaal aan het dossier bestede tijd van 36 uur reëel lijkt en dat, voorzover geoordeeld zou kunnen worden dat de opdracht in eerste instantie niet geheel juist was uitgevoerd, hiermee rekening is gehouden bij het vaststellen van de declaratie door 3,7 uur niet in rekening te brengen. Verder moet worden aangenomen dat door het secretariaat van het notariskantoor ook veel tijd is besteed aan GBA-recherches en dergelijke. Aangenomen mag worden dat het secretariaat per te beoordelen volmacht tussen 5 - 10 minuten tijd heeft moeten besteden aan deze recherches, hetgeen neer komt op een totale tijbesteding van 20 uur. Deze door het secretariaat bestede tijd is begrepen in het gehanteerde uurtarief van € 270,00.”
2.15.
Zoals blijkt uit de hierna te noemen uitspraak van de bestuursrechter van 24 januari 2013, heeft de voorzitter van de Ring Arnhem bij besluit van 14 februari 2012 zijn besluit van 9 januari 2012 in zoverre gewijzigd dat de beslissing dat de nota van de notaris voor de helft dient te worden gecrediteerd aan Mayfinance wordt ingetrokken.
2.16.
In haar uitspraak van 24 januari 2013 (overgelegd zijdens Nysingh als bijlage 1 bij akte) heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het door Mayfinance ingestelde beroep tegen voornoemde besluiten van 9 en 14 februari 2012 ongegrond verklaard. De bestuursrechter heeft ten aanzien van de vraag of de declaratie van de notaris geheel ten laste van Mayfinance dient te komen geoordeeld dat
“een geschil hierover geen geschil is over een rekening zoals bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wna, zoals luidend ten tijde hier van belang. Dergelijke geschillen kunnen alleen gaan over de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag en niet over het bestaan van de juridische grondslag van die vordering. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter.”
Ten aanzien van de hoogte van de declaratie heeft de bestuursrechter het volgende geoordeeld:
“Hetgeen eiseressen in beroep hebben ingebracht tegen het oordeel van verweerder over de hoogte van de declaratie, treft geen doel. De door eiseressen overgelegde e-mail van 25 maart 2010 met de opdrachtbevestiging biedt geen steun voor hun stelling dat de aan de notaris verstrekte opdracht een beperkt onderzoek betrof dat slechts enkele uren in beslag zou nemen. Voorts is geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de overgelegde declaratie en urenspecificatie, gezien de aard van de opdracht en de hoeveelheid te onderzoeken volmachten, een reëel beeld geeft van de door de notaris verrichte werkzaamheden en daarmee gemoeide tijd en dat van een overmatige urenbesteding, zoals eiseressen stellen, derhalve geen sprake is. Dat werkzaamheden tegen een lager uurtarief door assistenten hadden kunnen worden verricht, hebben eiseressen bij gebreke van een nadere concretisering van deze werkzaamheden niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiseressen menen dat voor werkzaamheden van het secretariaat van het notariskantoor een uurtarief van € 270,- in rekening is gebracht, berust dit op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Zoals ook de notaris in hoger beroep naar voren heeft gebracht, gaat het hierbij om werkzaamheden die niet (apart) in rekening worden gebracht.”

3.Het geschil

3.1.
Nysingh vordert  samengevat - hoofdelijke veroordeling van Mayfinance tot betaling van € 11.000,67 voor werkzaamheden die in opdracht en voor rekening van Mayfinance zijn verricht door [betrokkene 3], vermeerderd met (handels)rente en (buitengerechtelijke) (na)kosten.
3.2.
Mayfinance voert verweer. Volgens Mayfinance zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hierna samen: [beide gedaagden] c.s.) medeopdrachtgever, zijn de werkzaamheden verricht in het kader van de mediation tussen Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. en moeten de kosten van de door [betrokkene 3] verrichte werkzaamheden daarom op grond van de in het kader van de mediation gemaakte afspraak, voor 50% ten laste komen van [beide gedaagden] c.s.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu tegen de uitspraak van 24 januari 2013 van de bestuursrechter van deze rechtbank (2.16.) een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan (waar partijen geen gebruik van hebben gemaakt), brengt het beginsel van formele rechtskracht mee dat in de onderhavige procedure van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Dit betekent dat de hoogte van de declaratie ad € 11.000,67 niet meer ter discussie staat.
Thans is derhalve alleen nog in geschil wie als opdrachtgever van Nysingh moet worden aangemerkt en, in het verlengde daarvan, bij wie Nysingh de declaraties van [betrokkene 3] in rekening had moeten brengen.
4.2.
Ter nadere onderbouwing van haar stelling dat Mayfinance moet worden aangemerkt als (de enige) opdrachtgever en de kosten bij haar in rekening moeten worden gebracht heeft Nysingh aangevoerd dat [betrokkene 3] alleen aan Mayfinance een opdrachtbevestiging (2.5.) heeft gestuurd en dat daarin is vermeld dat de kosten bij Mayfinance in rekening worden gebracht. Mayfinance heeft daar destijds niet tegen geprotesteerd. Mayfinance heeft evenmin geprotesteerd tegen de declaratie van 25 mei 2010 (2.8.) die door Nysingh aan Mayfinance is verzonden. Mayfinance heeft Nysingh zelfs een aanvullende opdracht verstrekt. Daaruit blijkt dat ook Mayfinance zichzelf als enige opdrachtgever beschouwde.
4.3.
Met betrekking tot de vraag wie als opdrachtgever moet worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt.
Met Mayfinance is de rechtbank van oordeel dat het door [betrokkene 3] verrichte onderzoek is uitgevoerd in het kader van de mediation tussen Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. en dat zowel Mayfinance als [beide gedaagden] c.s. opdrachtgever waren van dat onderzoek. Dit blijkt uit de in de gedingstukken geschetste gang van zaken omtrent de mediation, in het bijzonder uit het volgende.
4.4.
[betrokkene 3] is tijdens de mediation door zijn kantoorgenoot [betrokkene 1], die optrad als mediator, benaderd met de vraag of hij een onderzoek wilde verrichten. [betrokkene 3] is bij twee mediationbijeenkomsten (kort) aanwezig geweest. De eerste keer was ter kennismaking. Op de tweede bijeenkomst heeft [betrokkene 3] de map met volmachten ontvangen die moesten worden onderzocht.
4.5.
Ter bevestiging van de opdracht heeft [betrokkene 3] op 25 maart 2010 een e-mail gestuurd aan [betrokkene 2] (2.5.). Uit deze e-mail kan niet worden afgeleid dat alleen Mayfinance opdrachtgever was. [betrokkene 3] schrijft in deze e-mail immers dat als de opdracht anders moet luiden dan door hem geformuleerd, hij ([betrokkene 2]) tezamen met de anderen ([beide gedaagden] c.s.) een verzoek daartoe kan indienen bij [betrokkene 1], omdat [betrokkene 1] de persoon is van wie hij de opdracht in eerste instantie heeft gekregen. Mede gezien de omstandigheid dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kantoorgenoten zijn, mocht Mayfinance erop vertrouwen dat [betrokkene 3], althans Nysingh, ervan op de hoogte was dat Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. samen Nysingh de opdracht hadden gegeven voor mediation en dat de opdracht aan [betrokkene 3] eveneens door Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. aan Nysingh was verstrekt. Dat [betrokkene 3] in deze e-mail schrijft dat de kosten van de werkzaamheden “in beginsel maandelijks bij u in rekening worden gebracht”, sluit niet uit dat deze kosten conform afspraak bij beide opdrachtgevers in rekening moesten worden gebracht. Dat [betrokkene 3] deze opdrachtbevestiging alleen heeft gestuurd aan Mayfinance, kan Mayfinance niet worden tegengeworpen.
4.6.
In de rapporten van [betrokkene 3] naar aanleiding van het onderzoek staat op het voorblad vermeld dat deze zijn opgemaakt in het kader van mediation, hetgeen wordt herhaald in de vraagstelling van het eerste rapport van 30 maart 2010 (2.6.). In dat rapport staat bovendien dat [betrokkene 1] zich tot [betrokkene 3] heeft gewend namens de bij de mediation betrokken partijen, derhalve namens Mayfinance en [beide gedaagden] c.s., en dat deze partijen (Mayfinance en [beide gedaagden] c.s.) [betrokkene 3] hebben verzocht om antwoord te geven op de vraag of
“de door de participanten aan het bestuur gegeven volmachten op een correcte wijze in de besluitvorming worden betrokken”. In de nadere rapportage van [betrokkene 3] van 6 april 2010 (2.7.) staat onder het kopje
“ACHTERGROND”eveneens dat deze nadere rapportage door [betrokkene 3] is opgesteld naar aanleiding van een verzoek daartoe van de bij de mediation betrokken partijen, dus op verzoek van Mayfinance en [beide gedaagden] c.s.
4.7.
In de declaraties die [betrokkene 3] heeft gestuurd (2.8. en 2.10.) staat dat het gaat om werkzaamheden ten behoeve van mediation.
4.8.
Tot slot blijkt uit artikel 16 van de vaststellingsovereenkomst (2.9.) dat niet alleen Mayfinance, maar ook [beide gedaagden] c.s. ervan is uitgegaan dat het door [betrokkene 3] verrichte onderzoek is uitgevoerd in opdracht van beide partijen.
4.9.
Ten aanzien van de vraag bij wie de kosten van het onderzoek in rekening moeten worden gebracht geldt het volgende.
Vast staat dat in het kader van de mediation tussen Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. met [betrokkene 1], althans Nysingh, de afspraak is gemaakt dat de kosten tot € 25.000,00 zouden worden gedeclareerd bij Mayfinance en dat het bedrag boven € 25.000,00 voor de helft zou worden gedeclareerd bij Mayflower en voor de andere helft bij [beide gedaagden] c.s. Zoals ook blijkt uit de brief van 3 september 2010 van Nysingh aan Mayfinance (2.11.) heeft Nysingh dienovereenkomstig gehandeld ten aanzien van de declaraties van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is een kantoorgenoot van [betrokkene 3]. Het onderzoek van [betrokkene 3] is uitgevoerd in het kader van voornoemde mediation. [betrokkene 3] had dan ook op de hoogte moeten, althans kunnen zijn van deze afspraak en zijn declaraties dienovereenkomstig moeten indienen.
4.10.
Op de comparitie van partijen van 16 januari 2012 heeft [betrokkene 3] verklaard dat [betrokkene 1] tegen hem zou hebben gezegd dat Mayfinance de opdrachtgever was en dat de facturen naar Mayfinance gestuurd konden worden. Ook zou [betrokkene 1] tegen hem hebben gezegd dat “de afspraken zouden vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de mediation”. [betrokkene 1] was echter geen opdrachtgever van [betrokkene 3] en dat [betrokkene 1] dit namens de opdrachtgevers - zoals hiervoor geoordeeld zijn dat Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. - zou hebben gezegd, is overigens niet gebleken. Nysingh heeft dit onvoldoende onderbouwd. Dat Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. een dergelijke - separate en afwijkende - afspraak met betrekking tot de betaling zouden hebben gemaakt, ligt ook niet in de rede, nu de opdracht is verstrekt in het kader van de mediation en aan hetzelfde kantoor (Nysingh) dat de declaraties van mediator [betrokkene 1] heeft verstuurd. In de brief van 31 december 2010 van [betrokkene 3] aan Mayfinance, waar Nysingh naar verwijst, wordt in dit kader een e-mail van 24 juni 2010 van [betrokkene 1] geciteerd die niet tot de processtukken in de onderhavige procedure behoort. Uit dit citaat kan hooguit worden afgeleid dat volgens [betrokkene 1] bij een mediationbijeenkomst is afgesproken dat [betrokkene 3] een afzonderlijke nota zou sturen voor zijn werkzaamheden, maar niet dat Mayfinance ermee akkoord was dat de afspraak omtrent de kosten die in het kader van de mediation zijn gemaakt voor deze nota niet zouden gelden. Uit het citaat blijkt alleen dat [betrokkene 1] die mening is toegedaan.
4.11.
Tegen deze achtergrond had Nysingh dan ook, toen Mayfinance niet direct na ontvangst van de opdrachtbevestiging van 25 maart 2010 of de declaratie van 25 mei 2010 reageerde, daaruit niet mogen concluderen dat Mayfinance ermee akkoord ging dat, in tegenstelling tot eerder genoemde afspraak om de kosten boven € 25.000,00 samen met [beide gedaagden] c.s. ieder voor de helft te dragen, de kosten van het onderzoek wel volledig voor haar rekening zouden komen. Mayfinance mocht erop vertrouwen dat gedeclareerd zou worden conform de afspraak die zij in het kader van de mediation met Nysingh had gemaakt.
4.12.
Overigens volgt weliswaar uit de verklaring van [betrokkene 2] op de comparitie van partijen van 16 januari 2012, dat hij de opdracht nooit zou hebben verstrekt als hij zou hebben geweten dat hem dat € 10.000,00 zou gaan kosten, dat Mayfinance opdrachtgever was, maar niet dat zij enig opdrachtgever was, zoals Nysingh heeft aangevoerd.
4.13.
Het voorgaande brengt mee - ervan uitgaande dat de door Nysingh verstuurde declaraties in het kader van de mediation tussen Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. die het bedrag van € 25.000,00 te boven zijn gegaan, door Mayfinance en [beide gedaagden] c.s. ieder voor de helft zijn voldaan - dat Mayfinance de onderhavige declaratie van € 11.000,67, ook slechts voor de helft aan Nysingh dient te voldoen. De vordering ligt derhalve tot een bedrag van € 5.500,34 voor toewijzing gereed.
4.14.
De handelsrente zal als niet betwist worden toegewezen vanaf 8 juli 2010.
4.15.
De vordering van Nysingh tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.100,07 en de “aanspraak” van Mayfinance op buitengerechtelijke kosten, zullen, daargelaten dat Mayfinance daartoe een vordering in reconventie had moeten instellen, worden afgewezen. De kosten waarvan een vergoeding wordt gevorderd moeten immers worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
4.16.
De rechtbank ziet aanleiding de kosten te compenseren als na te noemen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Mayfinance hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Nysingh te betalen een bedrag van € 5.500,34, vermeerderd met de handelsrente met ingang van 8 juli 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.
615/2477