In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het doden van zijn stiefvader. De verdachte had in de woning van zijn moeder ruzie gekregen met zijn stiefvader en hem meerdere malen met een hamer op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer drie dagen later in het ziekenhuis. De rechtbank kwalificeerde het feit als doodslag en verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf van acht jaar op. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn verklaringen over het gebeurde ongeloofwaardig waren. De verdachte had eerder bedreigende sms-berichten naar zijn moeder gestuurd, wat de context van de zaak verder compliceerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn handelen, het leven van een 54-jarige man had ontnomen, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat de ernst van het feit een aanzienlijke gevangenisstraf vereiste.