Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 juni 2013 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 6 september 2013;
2.De feiten
noordzijdevan het verkochte gedeelte van gemeld [perceel nummer] ([adres]; toevoeging rechtbank) gelegen- en in het verkochte gedeelte van gemeld kadastraal [perceel nummer] als lijdend erf, uitstekende gang.”
hebben op 2 augustus 1995 een regeling getroffen, op basis waarvan deze tweede deur is dichtgemaakt.
2 Uitgangspunten(…)
2.3
Brandcompartimentering
• De bovenwoning met trap is één brandcompartiment BC2 (
art. 2.89 lid 1,2 en 3)
art. 2.89 lid 1 en 3). De grens in de breedte wordt gevormd door de perceelgrens.Voor het pand aan den [adres]geldt navolgende indeling:
• De woning op de eerste- en tweede verdieping is één brandcompartiment BC4 (
art. 2.89 lid 1,2 en 3)
• De winkel op de begane grond is één brandcompartiment BC3 (
art. 2.89 lid 1 en 3). De grens in de breedte wordt gevormd door de perceelgrens.
art. 2.83 lid 3).
Alle brandcompartimenten zijn tevens subbrandcompartimenten (
art. 2.98 lid 1). De woningen betreffen tevens beschermde subbrandcompartimenten (
art. 2.98 lid 4).
art. 2.90 lid 1 en 2; art. 2. 100 lid 2 en 3). De brandwerendheid heeft hierbij betrekking op de scheidende functie van een scheidingsconstructie met het beoordelingscriterium vlamdichtheid betrokken op de afdichting.
art. 2.112). Voor een bijeenkomstfunctie geldt dat de maximale loopafstand binnen een subbrandcompartiment niet meer dan 60 meter mag bedragen. Verder geldt dat tenminste 2 vluchtuitgangen aanwezig moeten zijn wanneer het aantal personen in het subbrandcompartiment meer dan 225 bedraagt.
• Een deur op een vluchtroute draait bij het openen
niettegen de vluchtrichting in als meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen (
art. 6.25 lid 3)
• Een deur in een vluchtroute mag
nietafgesloten zijn wanneer zich personen in het bouwwerk bevinden (
art. 7.12 lid 1).
art. 6.26 lid 1).
3.Toets brandveiligheidOp 9 mei heeft ter plaatse van het pand aan de [adres] een inspectie plaatsgevonden. Hierbij is de gang alsmede de aangebrachte deur in de scheidingswand beschouwd. Als basis voor de toets geldt de brandcompartimentering van beide panden zoals weergegeven in de bijlage. Deze is gebaseerd op de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Ten aanzien van de brandveiligheid met betrekking tot de aangebrachte deur ((…) deur 2) geldt het volgende:• Voor de (sub)brandcompartimentering BC1 (restaurant) geldt dat de maximale loopafstand binnen het compartiment naar de hoofdentree kleiner is dan 60 meter. Het aantal personen is tijdens een maximale bezetting lager dan 225. Dit betekent dat voor het betreffende (sub)brandcompartiment BC1 geldt dat één vluchtuitgang voldoende is, in dit geval de hoofdentree van het restaurant. De aangebrachte deur 2 is dus vanuit het oogpunt van veilig vluchten niet noodzakelijk. Deze deur voldoet bovendien niet aan de eisen die gesteld worden aan deuren in vluchtroutes. De deur mag bijvoorbeeld niet tegen de vluchtrichting indraaien en er mogen zich geen obstakels in de vrije doorgang bevinden. In afbeelding 2 is te zien dat de trap naar de bovenwoning een obstakel vormt en de deur tegen de vluchtrichting indraait.
• De trap naar de bovenwoning betreft een scheidingsconstructie tussen het restaurant en de bovenwoning en dient minimaal 20 minuten brandwerend te zijn
• De houten scheidingswand waarin deur 2 is aangebracht alsmede de scheidingswand tussen het restaurant en de gang (perceelgrens) dient 20 minuten brandwerend te zijn uitgevoerd.
•De verdiepingsvloer tussen de begane grond en de eerste verdieping van beide panden dient minimaal 20 minuten brandwerend te zijn uitgevoerd.
4.ConclusieUit de bevindingen van het onderzoek blijkt het volgende:
nietnoodzakelijk. Bovendien voldoet de wandopening niet aan de gestelde eisen met betrekking tot het brandveiligheidsaspect vluchten
• De aangebrachte deur bevindt zich een brandscheiding met een WBDBO-eis van minimaal 20 minuten. Hieraan wordt
nietvoldaan. Plaatsing van de deur met kozijn leidt tot een “verzwakking” van de brandscheiding. Bovendien dient de deur zelfsluitend te zijn
• Omdat de deur geen deel uitmaakt van een vluchtroute mag deze met een sleutel worden afgesloten
(…)”
3.Het geschil
1) primair de erfdienstbaarheid op te heffen en [gedaagden] te gelasten binnen 30 dagen na betekening van het vonnis deur 1 dicht te maken, op zodanige wijze dat de doorgang niet wederom kan worden gerealiseerd zonder hak- en breekwerk, alsmede in overeenstemming met de eisen van het Bouwbesluit 2012 (waaronder die van brandveiligheid) te brengen, en te houden, dat laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van [eiseres] om hiertoe zelf op kosten van [gedaagden] over te gaan;
subsidiair:
a) [gedaagden] te gelasten binnen 30 dagen na betekening van het vonnis deur 2 dicht te maken en te houden op een wijze als omschreven onder de primaire vordering, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van [eiseres] om hiertoe zelf op kosten van [gedaagden] over te gaan;
b) [gedaagden] te verbieden om zaken en/of goederen in de gang te plaatsen en/of door bewoners/gebruikers van het pand [adres 2] te laten plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c) [gedaagden] te verbieden fietsen mee te nemen en/of door bewoners/gebruikers van het pand [adres 2] te laten meenemen van de openbare weg door de gang naar de bovenwoning in het pand aan de [adres 2] en vice versa, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2) voor recht te verklaren:
a) dat [eiseres] eigenaar is van de gang en de daaraan verbonden bevoegdheden mag uitoefenen, voor zover die niet de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmeren;
b) dat het [eiseres] vrijstaat de gang als opgang naar haar eigen woning te gebruiken en daarvoor de benodigde bouwkundige aanpassingen te (laten) realiseren;
3) [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 4.432,75;
4) [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
4.De beoordeling
Nu - zoals tussen partijen in confesso is - ten tijde van de vestiging van genoemde erfdienstbaarheid en ook, toen Hu en Yang de percelen [adres 2] en 5 in eigendom verwierven, die gang slechts werd gebruikt om het pand [adres 3] te bereiken, hebben Hu en Yang door van deze gang een “afhaalgang” te maken ten behoeve van het pand [adres 2] uitbreiding gegeven aan die erfdienstbaarheid.”
Voor zover er in het kader van de vordering tot opheffing ex artikel 5:79 BW plaats is voor een belangenafweging, overweegt de rechtbank dat dat niet betekent dat de belangen aan beide zijden even zwaar meewegen. Uit de vestiging van de erfdienstbaarheid volgt immers dat de belangen van het dienende erf in beginsel ondergeschikt zijn gemaakt aan de bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid betrokken belangen van de eigenaar van het heersende erf. Het belang van [eiseres] bij opheffing bestaat daarin, zo moet uit haar stellingen worden opgemaakt, dat zij de gang wenst te gaan gebruiken als opgang naar haar bovenwoning op de [adres]. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op hetgeen in dat verband hierna nog wordt overwogen, is dat niet een zodanig zwaarwichtig belang dat de belangen van [gedaagden] daarvoor moeten wijken.
4.16. Uit het voorgaande vloeit het volgende voort. De vordering voor recht te verklaren dat [eiseres] eigenaar is van de gang en de daaraan verbonden bevoegdheden mag uitoefenen, voor zover zij daarmee [gedaagden] niet belemmert in de uitoefening van de erfdienstbaarheid strekkende tot het gebruiken van die gang als doorgang naar de trap waarmee de woning boven het restaurant kan worden bereikt, is toewijsbaar. In het verlengde daarvan is ook de gevorderde verklaring voor recht dat het [eiseres] vrijstaat de gang als opgang naar haar eigen woning te gebruiken en de daarvoor benodigde bouwkundigen aanpassingen te (laten) verrichten toewijsbaar.
Ook de vordering [gedaagde 1] te verbieden zaken/en of goederen van welke aard dan ook te plaatsen of te laten plaatsen in de gang is toewijsbaar. Het plaatsen van zaken in de gang is immers in strijd met de onder 4.14 vastgestelde inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze waarop deze moet worden uitgeoefend. Voor zover [gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat [eiseres] bij deze vordering geen belang heeft wordt dit verworpen. Reeds uit het feit dat [eiseres] de gang ook als eigen opgang naar de bovenwoning wil gebruiken vloeit voort dat zij er belang bij heeft dat zich geen goederen van [gedaagde 1] in de gang bevinden.