In deze zaak vorderden de eisers, waaronder een besloten vennootschap, dat voor recht werd verklaard dat het terrein in eigendom toebehoort aan hen en dat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) werd veroordeeld om delen van het terrein, die in gebruik zijn genomen, leeg en ontruimd op te leveren. De rechtbank oordeelde dat HHSK ten onrechte een beroep deed op haar taakomschrijving als grondslag voor de inbreuk op het eigendomsrecht van de eisers. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijk voorschrift was dat een inbreuk op het eigendomsrecht rechtvaardigde, en dat artikel 21 van de Grondwet geen grondslag bood voor een dergelijke inbreuk. De eisers hadden gedurende bijna twintig jaar de aanwezigheid van het talud geaccepteerd zonder bezwaar te maken, wat leidde tot rechtsverwerking. De rechtbank verklaarde voor recht dat het terrein in eigendom toebehoort aan de eisers, maar wees de overige vorderingen af, waaronder de vordering tot schadevergoeding en het ontruimen van het terrein. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van HHSK. Het vonnis werd uitgesproken op 6 november 2013.