ECLI:NL:RBROT:2013:8842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
10 november 2013
Zaaknummer
CIV-413443_06112013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van dijklichaam door waterschap en inbreuk op eigendomsrecht

In deze zaak vorderden de eisers, waaronder een besloten vennootschap, dat voor recht werd verklaard dat het terrein in eigendom toebehoort aan hen en dat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) werd veroordeeld om delen van het terrein, die in gebruik zijn genomen, leeg en ontruimd op te leveren. De rechtbank oordeelde dat HHSK ten onrechte een beroep deed op haar taakomschrijving als grondslag voor de inbreuk op het eigendomsrecht van de eisers. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijk voorschrift was dat een inbreuk op het eigendomsrecht rechtvaardigde, en dat artikel 21 van de Grondwet geen grondslag bood voor een dergelijke inbreuk. De eisers hadden gedurende bijna twintig jaar de aanwezigheid van het talud geaccepteerd zonder bezwaar te maken, wat leidde tot rechtsverwerking. De rechtbank verklaarde voor recht dat het terrein in eigendom toebehoort aan de eisers, maar wees de overige vorderingen af, waaronder de vordering tot schadevergoeding en het ontruimen van het terrein. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van HHSK. Het vonnis werd uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/413443 / HA ZA 12-1034
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4],
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP V. SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en HHSK genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 april 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juni 2013 alsmede de daarop betrekking hebbende brief van HHSK.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Naar aanleiding van het verzoek om correctie van HHSK zal de rechtbank in het proces-verbaal van de gehouden comparitie HHSK lezen waar HHRS staat.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is gevestigd respectievelijk woont aan de [adres] te [woonplaats] en is eigenaar van gronden aldaar (hierna: het terrein). De erfgrens ter plaatse van de [adres] ligt in het midden van de zich op de [adres] bevindende weg.
Op het terrein rust blijkens kadastrale gegevens een publiekrechtelijke beperking.
2.2.
Gedeeltelijk op het terrein zijn door of namens HHSK eind 1992 en begin 1993 dijkversterkingswerkzaamheden (hierna: de werkzaamheden) uitgevoerd. Deze hebben onder meer tot gevolg gehad dat een deel van het aanvankelijk vlakke terrein uit talud is gaan bestaan.
2.3.
Ingevolge artikel 2, lid 2 sub a en d van het aanhangsel behorende bij de Keur (hierna: de Keur) van het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard (een rechtsvoorganger van HHSK) - verkort en zakelijk weergegeven - omvat de taak van het waterschap onder meer de zorg voor de instandhouding in voortdurend waterkerende toestand van de [adres] en het onderhoud van wegen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - zakelijk weergeven - dat voor recht wordt verklaard dat het terrein in eigendom behoort aan [eisers] en dat HHSK wordt veroordeeld om binnen één jaar na betekening van het vonnis de in gebruik genomen delen van het terrein, na inmeting daarvan door het kadaster leeg en ontruimd aan [eisers] op te leveren, met machtiging voor [eisers] om dit zelf te bewerkstelligen op kosten van HHSK, althans HHSK te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
HHSK voert verweer. HHSK erkent dat [eisers] eigenaar is van het terrein, maar betwist een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eisers]. Zij heeft een deel van het terrein in 1992 kortstondig gebruikt, maar daarna niet meer. [eisers] kan thans ongehinderd en vrij gebruik maken van het terrein. Bedoeld kortstondig gebruik vond plaats ter behartiging van de aan HHSK opgedragen publieke taak als beheerder van de [adres], waardoor dit gebruik gerechtvaardigd werd, althans door [eisers] geduld moest worden. Voorts beroept HHSK zich op verjaring en rechtsverwerking.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering voor recht te verklaren dat het terrein in eigendom aan [eisers] behoort zal worden toegewezen, nu partijen daarover niet van mening verschillen.
4.2.
Het gevorderde leeg en ontruimd opleveren van het terrein is onzorgvuldig geformuleerd. Vast staat immers dat de erfgrens van het terrein ter plaatse van de [adres] in het midden van de zich daarop bevindende weg loopt, zodat deze vordering zou neerkomen op het verwijderen van een belangrijk deel van die dijk. Nu tussen partijen in confesso is dat [eisers] met zijn vordering beoogt te bewerkstelligen dat het in 1992/1993 aangebrachte talud wordt verwijderd, dan wel dat voor het aanwezig zijn daarvan schadevergoeding wordt betaald, zal de rechtbank de vordering zo lezen dat deze betreft het leeg en ontruimd opleveren van het deel van het terrein dat vóór 1992 nog niet als talud was ingericht. Er is geen aanwijzing dat HHSK de vordering anders heeft begrepen.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van HHSK betreft haar beroep op het bepaalde in artikel 3:303 BW. Zij stelt dat [eisers] ongehinderd en vrij van gebruik door HHSK over het terrein kan beschikken. Die stelling is echter onbegrijpelijk, nu tussen partijen vast staat - en ter comparitie nog eens nadrukkelijk namens HHSK is bevestigd - dat een deel van het aanvankelijk vlakke terrein thans als talud fungeert. Voor zover HHSK zich op het standpunt zou willen stellen dat het voor de bedrijfsuitoefening op het terrein niet uitmaakt of dat terrein vlak dan wel hellend is, had zij dat standpunt nader dienen te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan wordt dit verweer verworpen.
4.4.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of sprake is van een onrechtmatige situatie die kan leiden tot het op de voet van het bepaalde in artikel 3:296 BW toewijzen van de gevorderde ontruiming. HHSK heeft dit betwist door te verwijzen naar haar publieke taak om zorg te dragen voor een deugdelijke dijk zoals neergelegd in artikel 21 Grondwet en in de Keur.
4.5.
Artikel 21 Grondwet, luidende: “De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.” moet worden gekwalificeerd als een sociaal grondrecht dat is bedoeld om de aanspraak van burgers op bedoelde zorg in algemene termen vast te leggen. Een grondslag voor een inbreuk op een eigendomsrecht kan hierin niet worden gevonden.
4.6.
De Keur geeft blijkens de onder 2.3 genoemde bepalingen een omschrijving van een taak van (de rechtsvoorganger van) HHSK. Dat de werkzaamheden waarbij het onderhavige talud is aangelegd in het kader van de uitoefening van die taak hebben plaatsgevonden is door [eisers] niet bestreden. Wel stelt [eisers] zich op het standpunt dat deze taakomschrijving geen recht verschaft om inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht. HHSK heeft in reactie daarop gesteld dat als zij haar publiekrechtelijke taak uitoefent, dit niet onrechtmatig kan zijn. Deze zeer verstrekkende stelling heeft HHSK niet onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om HHSK hierin te volgen.
4.7.
Zowel uit artikel 5:1 BW als uit artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM (“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom.
Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en
onder de voorwaarden voorzien in de wet en de algemene beginselen van internationaal recht.”) vloeit voort dat een inbreuk op een eigendomsrecht slechts toegelaten is indien deze (onder meer) gebaseerd is op een wettelijk voorschrift. Een algemene taakomschrijving van een publiekrechtelijke rechtspersoon is onvoldoende om als zodanig wettelijk voorschrift te kwalificeren.
HHSK heeft voorts verklaard dat waterschappen tegenwoordig in kwesties als de onderhavige kiezen voor onteigening Zij heeft echter niet duidelijk kunnen maken of sprake is van een grens tussen inbreuken op eigendomsrecht op grond van haar taakomschrijving en dergelijke inbreuken waarbij zij overgaat tot onteigening, en, zo ja, waar die grens dan zou liggen.
4.8.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat door toedoen van (een rechtsvoorgangster van) HHSK thans sprake is van een onrechtmatige situatie op het terrein van [eisers].
4.9.
Gezien het algemene belang dat ook volgens [eisers] met deze situatie wordt gediend, is sprake van zwaarwegende maatschappelijke belangen op grond waarvan deze situatie door [eisers] moet worden geduld. [eisers] heeft laten blijken hiervoor begrip te hebben zich te kunnen vinden in veroordeling van HHSK tot betaling van schadevergoeding. De vordering tot het leeg en ontruimd opleveren van het terrein wordt derhalve afgewezen.
4.10.
HHSK heeft zich er op beroepen dat de schadevordering verjaard is. Daarbij miskent zij echter dat in dit geval geen sprake is van een rechtsvordering tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 3:310, eerste lid BW maar van een vordering om iets te doen als bedoeld in artikel 3:296, eerste lid BW. Er is geen rechtsregel die ertoe noopt om in een geval als het onderhavige, waarin deze vordering in verband met de uitzonderingsregel van artikel 6:168 BW wordt gemodificeerd in een schadevordering, de in beginsel aan deze vordering verbonden verjaringstermijn van 20 jaren te reduceren tot 5 jaren.
4.11.
HHSK stelt dat [eisers] zijn rechten heeft verwerkt door zich te gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het twee decennia later geldend maken van zijn recht. [eisers] stelt dat hij passief noch actief de indruk heeft gewekt dat hij zou instemmen met de situatie.
4.12.
Uitgangspunt dient te zijn dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn, indien de [eisers] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (Hoge Raad 7 juni 1991, NJ 1991/708). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij HHSK het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eisers] zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij HHSK in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval [eisers] zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken (Hoge Raad, 29 september 1995, NJ 1996, 89 en Hoge Raad 24 april 1998, NJ 1998, 621).
4.13.
In het onderhavige geval doen zich een bijzondere omstandigheden in voormelde zin voor. Dit betreft de situatie dat [eisers] bijna twintig jaar lang de aanwezigheid van het talud heeft geaccepteerd zonder daar op enigerlei wijze bezwaar tegen te hebben gemaakt of een vergoeding in geld of anderszins te hebben verlangd. Dit klemt te meer nu [eisers] uitdrukkelijk heeft verklaard dat die situatie zich nu nog steeds zou voordoen, ware het niet dat hij inmiddels met HHSK in een onteigeningsprocedure met betrekking tot een ander deel van het terrein is beland, en HHSK hem in die procedure zijns inziens onvoldoende tegemoet komt. Deze beweegreden, gezien tegen de achtergrond van omschreven situatie, maakt dat het geldend maken van zijn recht door [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarmee onverenigbaar is. De vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, wordt derhalve eveneens afgewezen.
4.14.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De uit te spreken verklaring voor recht betreft een punt dat in wezen niet tussen partijen in geschil was. De kosten aan de zijde van HHSK worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat €
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.479,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het terrein in eigendom toebehoort aan [eisers],
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van HHSK tot op heden begroot op € 1.479,00,
5.4.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
[427/1974]