In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2013, gaat het om een geschil tussen de curator van het faillissement van Admitel B.V. en ABN AMRO Bank N.V. De curator vordert betaling van een bedrag van € 43.738,54, dat door Jumbo Supermarkten B.V. is voldaan op openstaande vorderingen van Admitel B.V. na de faillietverklaring. De curator stelt dat de vorderingen van Admitel B.V. op Jumbo niet onder het pandrecht van ABN AMRO vallen, omdat Jumbo een verpandingsverbod heeft bedongen in haar algemene voorwaarden. ABN AMRO betwist dit en stelt dat het verpandingsverbod alleen een obligatoire werking heeft, waardoor de curator geen beroep kan doen op de goederenrechtelijke werking van het verbod.
De rechtbank oordeelt dat het verpandingsverbod goederenrechtelijke werking heeft, wat betekent dat de vorderingen van Admitel B.V. op Jumbo niet onder het pandrecht van ABN AMRO vallen. Dit houdt in dat de door ABN AMRO beoogde verpanding ongeldig is en dat de opbrengst van de vorderingen in de boedel valt. De rechtbank wijst erop dat de ongeldigheid van de verpanding van rechtswege optreedt en dat er geen beroep op hoeft te worden gedaan. De rechtbank concludeert dat ABN AMRO ten onrechte de bedragen die Jumbo heeft betaald, heeft verrekend met haar vordering op Admitel B.V.
De rechtbank veroordeelt ABN AMRO tot betaling van het gevorderde bedrag aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente, en legt ABN AMRO de proceskosten op. Dit vonnis benadrukt de betekenis van verpandingsverboden in faillissementssituaties en de bescherming die deze bieden aan schuldenaren.