In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vordering van de curator in het faillissement van de besloten vennootschap Eemhaven tegen ABN AMRO Bank N.V. De curator vordert een terugbetaling van € 641.000,98, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de stelling dat bepaalde vorderingen van Eemhaven op derden niet onder het pandrecht van ABN AMRO vallen vanwege verpandingsverboden in de algemene voorwaarden van die derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Eemhaven, samen met aan haar gelieerde vennootschappen, een kredietfaciliteit had bij ABN AMRO en dat er een stil pandrecht was gevestigd op de vorderingen van Eemhaven. Na het faillissement van Eemhaven zijn vorderingen overgedragen aan Nimbus B.V., waarbij ABN AMRO afstand heeft gedaan van haar pandrecht op die vorderingen, maar met de voorwaarde dat bij verpandingsverboden een terugbetaling aan de boedel zou plaatsvinden.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de verpandingsverboden in de algemene voorwaarden van Odfjell, Stork en Cofely goederenrechtelijke werking hebben. De curator stelde dat deze verboden goederenrechtelijke werking hebben, terwijl ABN AMRO betoogde dat de verboden alleen obligatoire werking hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verpandingsverboden inderdaad goederenrechtelijke werking hebben, wat betekent dat de beoogde verpanding door ABN AMRO ongeldig is. De rechtbank heeft de curator in het gelijk gesteld en ABN AMRO veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.