ECLI:NL:RBROT:2013:8700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
10/730354-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer als verweer bij doodslag na steekincident in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte had op 5 december 2012 in zijn woning in Rotterdam met een keukenmes in de borst van het slachtoffer gestoken, nadat het slachtoffer, gewapend met een kapmes, dreigend op hem afkwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een noodweersituatie, waarbij de verdachte zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De officier van justitie had vrijspraak van moord geëist en bewezenverklaring van doodslag, met een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij niet had gevlucht, aangezien de situatie levensbedreigend was. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde moord en doodslag, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen en dat zijn handelen proportioneel was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/730354-12
Datum uitspraak: 5 november 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting verblijvende
op een bij Justitie bekend geheim adres,
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 22 oktober 2013.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in dagvaarding
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage I maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. B. van Unnik heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
- bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

PARTIELE VRIJSPRAAK MOORD

De impliciet primair ten laste gelegde moord is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van de ten laste gelegde moord dient te worden vrijgesproken. Nu dat zowel door de officier van justitie is gevorderd als ook is bepleit door de raadsman, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks05 december 2012 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten
rade, althansopzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht
) (met
)een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de borst,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Beroep op noodweer
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld - kort zakelijk weergegeven - dat er geen noodweersituatie was, zodat een beroep op noodweer de verdachte niet toekomt.
De verdachte heeft een mes uit de keuken gehaald terwijl hij op dat moment via de trap naar buiten had kunnen en moeten vluchten. Vervolgens is de verdachte de confrontatie aangegaan, weliswaar op het moment dat het slachtoffer met een opgeheven machete boven zijn hoofd stond, maar nog voordat hij zelf daadwerkelijk werd aangevallen. Ook toen had de verdachte er nog vandoor kunnen gaan. Tot slot heeft de verdachte de meest dodelijke vorm van confrontatie gekozen door met een mes in de hartstreek van het slachtoffer te steken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld - kort zakelijk weergegeven - dat de verdachte zich bevond in een noodweersituatie en hij zich, door te steken met een mes in de borst van het slachtoffer, heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte hoefde voorafgaande aan de confrontatie met het slachtoffer niet zijn woning uit te vluchten. Het was ook niet de verdachte die een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer had geïnitieerd.
Het slachtoffer was de agressor en toen de aanval eenmaal door hem was ingezet, was het huis uitvluchten geen reële optie voor de verdachte. De verdachte dient daarom ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van het volgende uit.
De verdachte en het latere slachtoffer,[slachtoffer], bewoonden twee naast elkaar gelegen kamers op de tweede etage van de woning,[adres]. Tussen hen bestonden al gedurende enige tijd onderlinge spanningen op persoonlijk vlak.
Zo heeft blijkens de verklaring van de verdachte genoemde [slachtoffer] enkele dagen voor het fatale steekincident, te weten op 1 december 2012, de verdachte in de gezamenlijke keuken gedreigd zijn kop er af te hakken, hij hield daarbij een kapmes/machete achter zijn rug. De verdachte heeft even later op de kamer van [slachtoffer] dat mes ook zien liggen op de salontafel.
De verdachte meldde de bedreiging telefonisch aan de huiseigenaar, de heer [getuige 1], en vroeg hem diens bemiddeling.
[getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte hem verteld had dat hij bang was om neergestoken te worden door[slachtoffer]. [getuige 1] heeft inderdaad een bemiddelingspoging gedaan, hij vond [slachtoffer] tijdens het gesprek opgefokt. Toen [getuige 1] het pand weer verliet, had hij niet het gevoel dat ‘het gedonder’ klaar was.
Verschillende getuigen hebben verklaard dat in de nacht van 4 op 5 december 2012, kort voor en rond half twee, door [slachtoffer] veroorzaakte geluidshinder vooraf ging aan het fatale steekincident. De getuigen hadden de indruk dat[slachtoffer] aan het provoceren was. [slachtoffer] had op de gang op de tweede etage herrie veroorzaakt door hoorbaar geagiteerd heen en weer te lopen, met deuren te gooien en in de Antilliaanse taal te schelden. Op dat moment lag de verdachte in bed.
Uit de verklaringen van de getuigen[getuige 2] en[getuige 3] komt naar voren dat de verdachte en de getuigen [getuige 2] en[getuige 3] op een gegeven moment naar[slachtoffer] op de gang van de tweede etage zijn gegaan.
De verdachte heeft verklaard pas zijn kamer uit te zijn gekomen nadat hij hoorde dat er ook anderen op de gang waren, dit om verdere escalatie tussen hem en [slachtoffer] te voorkomen.
Er ontstond vervolgens tussen de verdachte en[slachtoffer] een woordenwisseling. De verdachte wilde namelijk verder slapen en wilde daarom dat[slachtoffer] ophield met deze herrie.[getuige 2] en[getuige 3] trachtten de ruzie nog te sussen. [slachtoffer] liep hierop naar zijn kamer waarna de verdachte naar de keuken is gelopen en daar een mes van het aanrecht heeft gepakt om zich te beschermen. Dit omdat hij - naar zijn zeggen wist - dat [slachtoffer] zijn kapmes ging halen uit zijn kamer nu hij dat drie dagen eerder ook had gedaan.
De verdachte heeft het mes vervolgens achter zijn rug in zijn broeksband gestoken, omdat hij niet wilde dat het [slachtoffer] zou zien dat hij een mes had gepakt, en de situatie daardoor mogelijk zou kunnen escaleren. De verdachte liep terug naar de gang en wachtte daar af ter hoogte van de trap naar de derde etage.
[slachtoffer] is kort hierna zijn kamer uitgekomen. Hij had in zijn rechterhand een machete van ongeveer 35 of 40 centimeter vast en liep daarmee de gang in richting[getuige 2], de verdachte en [getuige 3].[getuige 2] is op hem afgelopen, riep “niet doen” en wilde hem tegenhouden maar[slachtoffer] duwde hem opzij tegen de muur aan. [slachtoffer] liep verder de gang in met de opgeheven machete boven zijn hoofd in de richting van de verdachte en[getuige 3]. De verdachte heeft toen het mes uit zijn broeksband gepakt.
Getuige[getuige 3] heeft geprobeerd de verdachte tegen te houden, maar hij maakte zich los van de achter hem staande[getuige 3] en zei tegen hem: “nee die blijft bij mij. Ik moet mijzelf beschermen. Deze gaat met mij mee”. Dit vindt bevestiging in verdachtes verklaring. Zo verklaarde de verdachte: “nee, die blijft bij mij. Ik moet mezelf verdedigen tegen[slachtoffer] met het kapmes”.
[slachtoffer] kwam door de smalle gang met de machete opgeheven boven zijn hoofd op de verdachte af, zij ontmoetten elkaar ter hoogte van de trap naar beneden. Op het moment dat[slachtoffer] een kapbeweging maakte met de machete, stak de verdachte met zijn mes[slachtoffer] in de linkerborst waardoor[slachtoffer] korte tijd later overleden is.
Uit het gedane technisch onderzoek is aannemelijk geworden dat het kapmes/de machete van [slachtoffer] de verdachte heeft geraakt nu bij hem een ellipsvormige snijwond op zijn hoofd is geconstateerd van ongeveer 5 cm waarbij de hoofdhuid licht is gescalpeerd onder de scherpe verwonding waarbij de vorm van deze verwonding overeenkomsten vertoont met de onregelmatigheden in het beschadigde snijvlak van de machete van [slachtoffer].
Noodweersituatie en proportionaliteit:
Gelet op het gevoerde verweer dient in deze zaak de vraag te worden beantwoord of de aan de verdachte verweten gedraging geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. In het kader van de beantwoording van die vraag dient te worden getoetst of er een zinvol alternatief voorhanden was waarvan het gebruik redelijkerwijs van de verdachte mocht worden gevergd (subsidiariteitseis). Tevens dient de gedraging te worden getoetst aan de proportionaliteitseis, dat wil zeggen dat de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding mag staan tot de aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de zojuist gestelde vraag positief dient te worden beantwoord en dat het beroep op noodweer slaagt.
Het slachtoffer moet als agressor worden gezien nu hij - na eerdere provocaties van zijn kant die avond/nacht - de aanval inzette door in de smalle gang met een kapmes/machete in opgeheven hand doelbewust en dreigend op de verdachte af te komen onderwijl de tussen hen in staande getuige[getuige 2] tegen de muur wegduwend.
Er was voor de verdachte op dat moment sprake van een levensbedreigende situatie waarin de verdachte zich heeft verdedigd tegen deze onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door het slachtoffer met een keukenmes te steken in de borst.
Subsidiariteitstoets:
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de verdachte zich op enig moment had kunnen en moeten onttrekken aan de escalerende situatie (toen het latere slachtoffer naar zijn kamer liep) dan wel aan de latere onmiddellijk dreigende aanranding (toen het slachtoffer met een opgeheven machete boven zijn hoofd op de verdachte af kwam) bijvoorbeeld door het huis via de trap naar beneden te ontvluchten.
Van de verdachte mocht in redelijkheid niet worden gevergd dat hij zijn eigen woning midden in de nacht zou verlaten na de ruzie met slachtoffer in de gang, door de trap naar beneden te nemen. Op het moment dat het slachtoffer even naar zijn kamer liep (om zijn kapmes te pakken, zoals alras bleek) was er nog geen sprake van een gewelddadige confrontatie.
De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat de verdachte zich in zijn woning kon onttrekken op het moment van de bovengenoemde ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door het slachtoffer.
De gang bood hiervoor geen bewegingsruimte, de keukendeur kon niet worden afgesloten,
de trap naar de derde etage kwam uit op een afgesloten ruimte en bood geen reële vluchtroute. De vluchtmogelijkheid naar verdachtes kamer, of naar de kamer van medebewoner[getuige 2] was door de positie van het slachtoffer in de gang voor de verdachte geen alternatief om de confrontatie met het slachtoffer te vermijden. Immers dan had de verdachte eerst langs het slachtoffer moeten lopen.
Ook vormde het nemen van de trap naar beneden - waarbij de verdachte dus ook nog eens zijn rug zou moeten keren naar zijn agressor, hetgeen hem extra kwetsbaar zou maken - een zinvol alternatief nu dat geen enkele garantie bood dat het latere slachtoffer hem daarheen niet zou achtervolgen.
Het handelen van de verdachte was noodzakelijk en doorstaat daarom de subsidiariteitstoets.
Proportionaliteitstoets
Het door de verdachte gebruikte verdedigingsmiddel van het steken met een keukenmes staat niet in onredelijke verhouding tot de onmiddellijk dreigende aanranding met een kapmes/machete. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft gestoken in de borst van het slachtoffer en derhalve in een vitaal deel van het lichaam maakt niet dat het handelen van de verdachte disproportioneel was.
Het handelen van de verdachte was tevens geboden en doorstaat dus tevens de proportionaliteitstoets.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zal het beroep op noodweer worden gehonoreerd.
Het bewezen verklaarde levert dus geen strafbaar feit op en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en R. in het Veld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2013.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 5 november 2013

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 05 december 2012 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, (met kracht) (met) een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de borst, althans het lichaam van die[slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer]is overleden;
(Art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)