ECLI:NL:RBROT:2013:8579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
ROT 12/2322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van exploitatievergunningen op basis van Wet Bibob en zakelijk samenwerkingsverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van exploitatievergunningen voor drie horecagelegenheden en een seksinrichting, die eerder waren verleend aan eisers. De burgemeester van Rotterdam had op 8 februari 2012 de vergunningen ingetrokken op basis van het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat ernstige twijfels had over de integriteit van de eisers in verband met een zakelijk samenwerkingsverband met een persoon die betrokken was bij strafbare feiten. Eisers, die de vergunningen betwistten, voerden aan dat zij niet in een zakelijk samenwerkingsverband stonden met deze persoon en dat de intrekking van de vergunningen hen onevenredig hard trof.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich op het advies van het LBB mocht baseren, mits dit advies zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de eisers bij strafbare feiten en dat er een zakelijk samenwerkingsverband bestond. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was, omdat er ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank verwierp ook het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij dit niet met concrete gegevens konden onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/2322

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen

[eiser 1], te [Woonplaats eiser 1] en

[eiser 2], te [Woonplaats eiser 2]
eisers,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S. de Wit.

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 8 februari 2012 (de primaire besluiten) heeft verweerder de op 4 oktober 2010 verleende exploitatievergunningen voor horeca-inrichting ‘Bar Le Jardin’, gevestigd aan de Van Vollenhovenstraat 26A te Rotterdam, horeca-inrichting ‘Maritime Rouge’, gevestigd aan de Scheepstimmermanslaan 5B te Rotterdam, en seksinrichting ‘HotelDeBotelKamerverhuur’, gevestigd aan de Van Vollenhovenstraat 26B te Rotterdam ingetrokken.
Bij besluit van 3 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2012 heeft verweerder de op de zaak betrekkende stukken aan de rechtbank doen toekomen. Ten aanzien van de stukken 18-20 (het Bibob-advies), met uitzondering van de hoofdstukken 5 en 6, heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 16 september 2013 heeft de rechter-commissaris op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat beperking van de kennisneming van het Bibob-advies niet gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft een afschrift van het Bibob-advies aan eisers doen toekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Namens eisers is verschenen [eiser 1] ([eiser 1]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bar Le Jardin is sinds 12 juni 1997 gevestigd aan de Van Vollenhovenstraat 26A te Rotterdam als vennootschap onder firma. Sinds 1 januari 2001 zijn [eiser 1] en [eiser 2] ([eiser 2]) de vennoten van de onderneming. De bedrijfsomschrijving van de onderneming luidt: “café/bar”.
Maritime Rouge is een nevenvestiging van de op 5 maart 2003 opgerichte besloten vennootschap Bermuda Triangle B.V. , gevestigd in het pand Scheepstimmermanlaan 5A te Rotterdam, waarvan [eiser 1] bestuurder en enig aandeelhouder is. De bedrijfsomschrijving luidt: “restaurantbedrijf, paaldansshows”.
HotelDeBotel Kamerverhuur is op 1 februari 2001 gevestigd aan de Van Vollenhovenstraat 26B te Rotterdam onder de naam Kamerverhuur Must en wordt sinds die datum gedreven als eenmanszaak voor rekening van [eiser 1]. Per 8 januari 2008 is de handelsnaam gewijzigd in HotelDeBotel. De bedrijfsomschrijving luidt: “kamerverhuurbedrijf”. Het pand aan de Van Vollenhovenstraat 26A en 26B te Rotterdam behoort in eigendom toe aan [naam], geboren te[plaats] op [datum] ([naam]).
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) van 19 april 2011 en de aanvullingen daarop van 16 november 2011 en 23 november 2011 ten grondslag gelegd. Het LBB is van mening dat er ernstig gevaar bestaat dat de beschikkingen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Bibob) en om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Bibob). Het voorgaande is gebaseerd op het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eisers en [naam]. Ten aanzien van [naam] blijkt uit het Bibob-advies dat hij structureel zijn betalingsverplichtingen jegens de Belastingdienst niet nakomt en handelt in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en voorts dat hij is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte en wegens het tewerkstellen van prostituees zonder tewerkstellingsvergunning. Ook wordt ten aanzien van [naam] een aanzienlijk aantal verdachte transacties vermeld en een veelvoud aan politiemutaties. Veel van deze (strafbare) feiten hangen samen met de activiteiten, waarvoor aan eisers exploitatievergunningen zijn verleend.
3.
Eisers hebben aangevoerd dat zij niet in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot [naam]. Volgens eisers biedt het Bibob-rapport daarvoor onvoldoende grondslag en worden zij onevenredig hard getroffen door de intrekking van de vergunningen. Eisers hebben voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2910), mag het bestuursorgaan in beginsel op een advies van het LBB afgaan. Het moet zich er wel van vergewissen dat het advies en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en uitgevoerd en de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval, indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden, in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
5.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam] betrokken is bij strafbare feiten en dat sprake is van voldoende samenhang tussen die strafbare feiten en de activiteiten waarvoor de exploitatievergunningen zijn verleend.
De rechtbank stelt voorts vast dat de intrekking van de exploitatievergunningen is gebaseerd op het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eisers en [naam]. Op grond van het aanvullend advies van het LBB van 16 november 2011 dienen de feiten en omstandigheden zoals vermeld in het advies van 19 april 2011 met betrekking tot vermoedens dat eisers zelf gehandeld hebben in strijd met de AWR buiten beschouwing te blijven.
6.
De rechtbank is van oordeel dat de in het advies van het LBB en in de aanvullingen daarop genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eisers en [naam]. Hetgeen eisers hebben aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het advies voldoende concrete aanwijzingen bevat dat [naam] als financier van de ondernemingen van eisers kan worden aangemerkt. De rechtbank acht de substantiële verlaging van de huurprijs alsmede de kwijtschelding van een huurachterstand van
€ 100.000,-- niet behorend bij een normale zakelijke overeenkomst. Indien daarvan wel sprake was had het voor de hand gelegen dat [naam] bij een oplopende huurachterstand op zoek zou zijn gegaan naar een andere huurder. De verklaring van [eiser 1] ter zitting dat [naam] het pand niet aan een ander wilde verhuren en dat hij [eiser 1] als huurder niet wilde kwijtraken vormt eveneens een aanwijzing dat geen sprake was van een normale verhuurder/huurderrelatie. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat [naam] de panden niet aan een derde had kunnen verhuren, eventueel met een andere bestemming, bijvoorbeeld die van kantoorpand. Verder acht de rechtbank van belang dat de speelautomaten bij Maritime Rouge en Bar Le Jardin zijn geplaatst door M-automaten te Pijnacker en dat er in 2008 en 2009 met betrekking tot deze automaten een schuld van € 20.000,00 openstond. Ter zitting heeft [eiser 1] verklaard dat hij geld uit de speelautomaten gebruikte om exploitatietekorten aan te zuiveren. Ook dit wijst op een niet normale verhuurder/huurderrelatie. Dat M-automaten niet geëxploiteerd wordt door [naam] maar door diens zoon, doet daar niet aan af, gelet op de tussen deze beiden bestaande familierelatie.
7.
Gelet op het aantal, de duur en de aard van de in het advies ten aanzien van [naam] vermelde strafbare feiten, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er vanwege het tussen eisers en [naam] bestaande zakelijke samenwerkingsverband, ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Tegen deze achtergrond bezien kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onevenredigheid tussen de belangen, die zijn gediend met de intrekking van de exploitatievergunningen en de nadelige gevolgen daarvan voor eisers.
8.
Eisers hebben hun beroep op het gelijkheidsbeginsel niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat hun stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met dit beginsel geen doel treft.
9.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder de exploitatievergunningen heeft mogen intrekken.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.