ECLI:NL:RBROT:2013:8579
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van exploitatievergunningen op basis van Wet Bibob en zakelijk samenwerkingsverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van exploitatievergunningen voor drie horecagelegenheden en een seksinrichting, die eerder waren verleend aan eisers. De burgemeester van Rotterdam had op 8 februari 2012 de vergunningen ingetrokken op basis van het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat ernstige twijfels had over de integriteit van de eisers in verband met een zakelijk samenwerkingsverband met een persoon die betrokken was bij strafbare feiten. Eisers, die de vergunningen betwistten, voerden aan dat zij niet in een zakelijk samenwerkingsverband stonden met deze persoon en dat de intrekking van de vergunningen hen onevenredig hard trof.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich op het advies van het LBB mocht baseren, mits dit advies zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de eisers bij strafbare feiten en dat er een zakelijk samenwerkingsverband bestond. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was, omdat er ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank verwierp ook het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij dit niet met concrete gegevens konden onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.