ECLI:NL:RBROT:2013:8426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
C-10-385282_27022013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bevrachter en stuwadoor voor schade aan scheepsruim bij lossing

In deze zaak vorderden eiseressen, EFM Onderlinge Schepenverzekering U.A. en [eiseres 1], schadevergoeding van de gedaagden, European Bulk Services (E.B.S.) B.V. en Transito Bevrachting B.V., wegens schade aan de ruimvloeren van binnenschepen tijdens de lossing van pakketschroot op 23/24 december 2009. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de aansprakelijkheid van E.B.S. en Transito moest worden beoordeeld aan de hand van de geldende vervoerovereenkomst en de relevante wetgeving, waaronder de IVTB 1999 en de CMNI. Eiseressen stelden dat de schade was ontstaan door onzorgvuldig handelen van E.B.S. bij de lossing, waarbij een te zware poliepgrijper was gebruikt. E.B.S. betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de schade niet onrechtmatig was, maar inherent aan de gebruikelijke lossingsmethoden. De rechtbank droeg eiseressen op bewijs te leveren van hun vorderingen, waaronder de schade en de onrechtmatigheid van het handelen van E.B.S. Tevens werd de bewijslevering door Transito aan de rechtbank uitgesteld. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de bewijslevering was afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team Haven & Handel
Vonnis van 27 februari 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/385282 / HA ZA 11-1819 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te Werkendam,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
EFM ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd te Meppel,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M. Kalkwiek,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPEAN BULK SERVICES (E.B.S.) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. E.A. Bik,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSITO BEVRACHTING B.V.,
gedaagde,
advocaat mr. N.J. Margetson,
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres 1]”, “EFM”, “EBS” en “Transito”.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 4 januari 2012.
1.2.
Ingevolge dat tussenvonnis is op 9 februari 2012 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Ter comparitie heeft EBS haar vordering in het incident ingetrokken. [eiseres 1] noch EFM heeft aanspraak gemaakt op proceskostenvergoeding in het incident.
1.3.
Daarna hebben partijen vonnis gevraagd.

2.De vorderingen en de verweren

2.1.
[eiseres 1] en EFM vorderen – kort gezegd – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis EBS en Transito als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen om te betalen aan EFM € 12.250,- en € 2.543,37 en aan [eiseres 1] € 26.378,37, een en ander vermeerderd met wettelijke (handels)rente, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van EBS en Transito in de proceskosten.
2.2.
[eiseres 1] en EFM voeren daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan.
  • a) In december 2009 heeft [eiseres 1], ingevolge een overeenkomst van goederenvervoer in de vorm van reisbevrachting, vastgelegd in een op 16 december 2009 gedateerd “Charter”, in opdracht van Transito met het duwstel bestaande uit de binnenschepen [X]” en [X II]” ladingen pakketschroot vervoerd van Born naar Rotterdam-Botlek ter aflevering bij EBS aan de Laurenshaven. Op de overeenkomst zijn van toepassing de IVTB 1999 en de CMNI.
  • b) EBS heeft de ladingen pakketschroot op 23 december 2009 gelost aanvankelijk met gebruikmaking van een kraan met een (te) grote en zware poliepgrijper. Bij de lossingwerkzaamheden zijn de punten van de grote poliepgrijper herhaaldelijk op de ruimvloeren van de beide schepen gestoten waardoor 85 inzettingen (hierna: deukjes) in de ruimvloeren zijn ontstaan. EBS heeft de lossing voltooid met gebruikmaking van een lichtere grijper, waarbij geen beschadiging van de schepen is ontstaan.
  • c) EBS is voor de schade aan de ruimvloeren aansprakelijk, omdat de schade is ontstaan doordat EBS, althans haar personeel, een te zware poliepgrijper heeft gebruikt, ook bij het lossen van de onderste lagen van de ladingen, en deze telkens met open poliepen en veel kracht op de ruimvloeren heeft laten neerkomen. Nadat [eiseres 1] over de beschadigingen had geklaagd, heeft EBS een lichtere poliepgrijper ingezet en heeft zij de ruimvloeren niet meer beschadigd. Ook daaruit blijkt dat EBS, althans haar personeel, eerst op onzorgvuldige, derhalve onrechtmatige wijze de lossing heeft verricht.
  • d) Om de volgende redenen is Transito naast EBS aansprakelijk voor de bij de lossing ontstane schade.
( i) Ingevolge de overeenkomst komt de lossing bij EBS voor rekening en risico van de bevrachter, dan wel afzender Transito en diende deze er voor te zorgen dat EBS de ladingen pakketschroot zonder beschadiging van de schepen zou lossen.
(ii) Dat volgt ook uit artikel 6.4 IVTB 1999, hetzij rechtstreeks uit de bewoordingen van die bepaling, hetzij uit de versie van de IVTB van 2010, omdat in artikel 7.6 van die versie uitdrukkelijk is bepaald dat de afzender/bevrachter voor schade aan het schip bij de lossing aansprakelijk is. Artikel 6.4 IVTB 1999 dient te worden uitgelegd in het licht van dat artikel 7.6.
(iii) Transito is als afzender, dan wel bevrachter ingevolge de artikelen 6 lid 4 CMNI en 8 lid 2 CMNI aansprakelijk voor schade bij lossing, zodat Transito ook voor de bij de uitvoering verrichte schadeveroorzakende gedragingen van EBS aansprakelijk is.
(iv) Voorts is Transito als bevrachter, dan wel afzender ingevolgde de artikelen 8:913 en 8:929 BW aansprakelijk, omdat met “behandeling” in de zin van artikel 8:913 lid 1 BW onder meer de lossing van de lading wordt bedoeld. De uitzondering “behalve voor zover” doet zich niet voor omdat [Y] namens [eiseres 1] tijdens lossing telefonisch aan Transito heeft medegedeeld dat EBS de lossing te ruw uitvoerde en dat daardoor schade aan de schepen ontstond, maar Transito er niet voor heeft gezorgd dat de lossing vervolgens wel zorgvuldig werd verricht.
( v) EBS valt voorts aan te merken als uitvoeringshulp van Transito in de zin van artikel 6:76 BW, zodat Transito ook daarom voor de bij de uitvoering verrichte schadeveroorzakende gedragingen van EBS aansprakelijk is.
(vi) Anders dan Transito aanvoert, behelst de clausule in het Charter “Eventuele schade bij het […] lossen rechtstreeks met de stuwadoor of ontvanger regelen” geen uitsluiting van aansprakelijkheid van Transito als bevrachter, dan wel afzender. In ieder geval heeft die clausule niet de strekking ernstige schade zoals de onderhavige uit te sluiten, maar slechts lichte schade die bij de lossing is ontstaan.
( e) De bij de lossing ontstane schade aan de ruimvloeren van de beide schepen beloopt € 28.750,-. Van dat bedrag heeft EFM € 12.250,- aan [eiseres 1] krachtens verzekeringsovereenkomst vergoed en is daarom tot dat bedrag in de rechten van [eiseres 1] gesubrogeerd. [eiseres 1] heeft wegens de reparatie van de schade, die vijf werkdagen kostte, bedrijfsschade geleden. [eiseres 1] begroot die schade op basis van het “Nederlands wettelijk liggeld” op € 1.517,10 per werkdag, derhalve op € 7.585,-. EFM heeft expertisekosten gemaakt ten bedrage van € 2.543,37.
( f) Eiseressen maken aanspraak op de wettelijke handelsrente over de in (e) genoemde bedragen vanaf 23 december 2009, de dag waarop de schade is ontstaan. Voorts maken eiseressen aanspraak op buitengerechtelijke kosten, te begroten volgens Rapport Voorwerk II en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
2.3.
De zelfstandige conclusies van EBS en Transito strekken tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseressen in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
2.4.
EBS betwist dat zij uit onrechtmatige daad aansprakelijk is en voert – samengavat weergegeven – het volgende aan.
  • a) EBS betwist dat de gestelde deukjes bij de lossing op 23 december 2009 zijn ontstaan. EBS betwist dat vanwege [eiseres 1] tijdens de lossing is geklaagd over de zwaarte van de poliepgrijper of de wijze van lossing. Bij EBS is een intern incidentenregistratieformulier opgesteld, waarin geen melding is gemaakt van enige klacht vanwege [eiseres 1]. EBS heeft evenmin van Transito enige klacht over de (wijze van) lossing ontvangen. Pas na enige tijd hebben eiseressen gesteld dat schade aan de ruimvloeren was ontstaan. Omdat [eiseres 1] vóór de reis van Born naar Rotterdam-Botlek al eerder ladingen met de [X]” en [X II]” had vervoerd, kunnen de deukjes ook bij (een van) die gelegenheden zijn ontstaan.
  • b) EBS heeft een voor het lossen van de partijen pakketschroot geëigende en gebruikelijke poliepgrijper ingezet. De ladingen van het duwstel [X]”-[X II]” zijn eerst boord-boord gelost in het zeeschip “Arklow Ranger” met behulp van de brugkraan “MAN 2”, waaraan een poliepgrijper met een gewicht van maximaal 14,2 ton hangt. Dat gewicht is niet te zwaar voor het lossen van binnenschepen als de [X]” en [X II]”. Vervolgens is het duwstel verhaald naar kraan “D”, waaraan een kleinere en lichtere grijper hangt, waarmee de rest van de lading op de wal is gelost.
  • c) EBS betwist dat zij bij de onderhavige lossing de grijper met (te veel) kracht op de ruimvloeren heeft laten neerdalen of te snel heeft gewerkt, dan wel anderszins onzorgvuldig te werk is gegaan.
  • d) Voor zover de gestelde deukjes bij de onderhavige lossing zijn ontstaan, is sprake van bij normale grijperlossing onvermijdelijke en daarom niet onrechtmatige beschadigingen. De gestelde deukjes zijn klein en vormen louter cosmetische onvolkomenheden vormen.
  • e) Indien geoordeeld wordt dat EBS door met een zware poliepgrijper te werken op een onveilige wijze de schepen loste, was ingevolge artikel 8:898 in samenhang met artikel 8:929 lid 2 BW de schipper van de van de [X]” en [X II]”, [Y], verplicht in te grijpen. Dat heeft schipper [Y] niet gedaan. Daarom valt in dat geval de schade geheel, althans ten dele aan het verzuim vanwege [eiseres 1] toe te rekenen.
  • f) EBS voerde de onderhavige lossing uit in opdracht van [Z] (hierna: MBT). Op de rechtsverhouding tussen EBS en MBT zijn de algemene voorwaarden van EBS van toepassing.
In artikel 1.4 van de algemene voorwaarden is bepaald dat de wederpartij van EBS – in dit geval: MBT – verplicht is erop toe te zien dat alle derden die direct of indirect betrokken zijn ten behoeve van de opdrachtgever – MBT – op de hoogte worden gesteld van de algemene voorwaarden. EBS betwist dat Transito aan [eiseres 1] opdracht heeft gegeven. MBT heeft aan [eiseres 1] opdracht gegeven om met het duwstel [X]”-[X II]” naar EBS te gaan voor de lossing van de ladingen pakketschroot. Het ligt dan ook in de rede dat MBT [eiseres 1] op de hoogte heeft gesteld van de algemene voorwaarden van EBS.
In de algemene voorwaarden van EBS is bepaald dat zij slechts voor schade aansprakelijk is indien de schade is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van EBS zelf. Wegens de bekendheid van [eiseres 1] met de algemene voorwaarden komt EBS ook jegens [eiseres 1] beroep toe op deze uitsluiting van aansprakelijkheid. Van opzet of bewuste roekeloosheid van EBS zelf is geen sprake; dat is ook niet gesteld door eiseressen.
  • g) EBS betwist de gestelde omvang van de schade. Volgens EBS zijn de herstelkosten beperkt tot € 1.690,-. EBS betwist dat [eiseres 1] bedrijfsschade heeft geleden, omdat het herstel niet dadelijk nodig was en heeft kunnen worden uitgevoerd gedurende een normale garantie- of onderhoudsbeurt van de schepen. Voorts betwist EBS dat [eiseres 1] daadwerkelijk schade heeft geleden ter hoogte van het gevorderde “Nederlands wettelijke liggeld” en dat die maatstaf niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen EBS en [eiseres 1].
  • h) EBS betwist de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat [eiseres 1] voor rechtsbijstand is verzekerd bij ARAG en ARAG klaarblijkelijk voor [eiseres 1] optreedt.
  • i) EBS betwist dat EFM door subrogatie in de rechten van [eiseres 1] is getreden.
2.5.
EBS heeft een op artikel 843a Rv gegronde vordering ingesteld, maar deze bij comparitie van partijen ingetrokken.
Transito
2.6.
Transito betwist dat zij aansprakelijk is en voert – samengavat weergegeven – het volgende aan.
  • a) Transito betwist bij gebrek aan wetenschap dat bij de lossing op 23/24 december 2009 schade aan de ruimvloeren van het duwstel [X]”-[X II]” is ontstaan. De gestelde schade kan evengoed bij een eerder vervoer van partijen schroot zijn ontstaan.
  • b) Tussen [eiseres 1] en Transito geldt inderdaad de gestelde vervoerovereenkomst, in de vorm van reisbevrachting, waaronder Transito de afzender dan wel de bevrachter is. Op de reisbevrachting zijn de CMNI, de IVTB 1999 en aanvullend Nederlands recht van toepassing.
  • c) Anders dan eiseressen betogen, brengt de overeenkomst van reisbevrachting, noch artikel 6 of 8 CMNI, noch artikel 8:929 BW een verplichting mee voor de afzender/bevrachter ten aanzien van (schade bij) lossing. Artikel 8:913 BW schept evenmin zodanige verplichting voor de afzender/bevrachter. Transito had geen verplichting tot lossing van de [X]” en de [X II]”. EBS kan daarom niet als uitvoeringshulp van Transito worden aangemerkt.
  • d) Transito betwist dat zij ingevolge de IVTB 1999 aansprakelijk is voor bij de lossing ontstane schade. Op grond van §9 lid 1 IVTB 1999 had [eiseres 1] de mogelijkheid en behoorde [eiseres 1], indien zij meende dat EBS de partijen pakketschroot ondeugdelijk loste, om de lossing te stoppen en zelf tot lossing en opslag van de lading over te gaan.
  • e) Transito heeft aan [eiseres 1] slechts medegedeeld dat de partijen pakketschroot bij EBS zouden moeten worden afgeleverd. EBS trad niet op in opdracht van Transito. Transito heeft aan [eiseres 1] niet medegedeeld in wiens opdracht EBS zou handelen; Transito wist dat ook niet. Tussen Transito en EBS bestaat geen rechtsverhouding. Ook daarom kan EBS niet als hulppersoon van Transito worden aangemerkt.
  • f) De charterclausule “Eventuele schade bij het … lossen rechtstreeks met de stuwadoor of ontvanger regelen” vormt een in de binnenvaart gebruikelijke uitsluiting van aansprakelijkheid van de bevrachter voor elke vorm van schade aan het schip, ook voor schade als de in de dagvaarding gestelde schade.
  • g) Door de schepen te vervrachten voor het vervoer van partijen schroot heeft [eiseres 1] het risico aanvaard dat bij lossing, die gebruikelijk met behulp van poliepgrijpers wordt uitgevoerd, deukjes en krassen van niet meer dan 10 mm diep in de ruimvloeren zouden ontstaan. Het leeuwendeel van de gestelde deukjes valt binnen die aanvaarde marge. Dergelijke geringe beschadigingen zijn onvermijdelijk bij mechanische lossing als de onderhavige. Het ontstaan van dergelijke geringe beschadigingen levert geen onrechtmatige daad van de stuwadoor op.
  • h) Transito betwist dat EBS op onzorgvuldige wijze heeft gelost. Transito betwist dat er een zorgvuldigheidsnorm geldt op grond waarvan EBS de lossing niet met de gebruikte, zware poliepgrijper had mogen uitvoeren. Transito betwist dat de deukjes zijn ontstaan doordat EBS de poliepgrijper met (te) veel kracht op de ruimvloeren heeft laten neerkomen. Weliswaar is tijdens de lossing vanwege [eiseres 1] naar Transito opgebeld en geklaagd over een ruwe wijze van lossing, maar Transito heeft daarop telefonisch contact opgenomen met EBS en deze gevraagd voorzichtiger te lossen. Transito heeft daarmee alles gedaan wat in haar vermogen lag.
( j) Indien geoordeeld wordt dat EBS (door met een zware poliepgrijper te werken) op een onveilige wijze de schepen loste, dan wel schade aan de schepen berokkende, rustte ingevolge artikel 8:898 in samenhang met artikel 8:929 lid 2 BW op [eiseres 1] de verplichting in te grijpen. Door dat na te laten is de schade mede aan de eigen schuld van [eiseres 1] toe te rekenen.
  • i) Transito betwist de schadeomvang. Omdat de [X]” en de [X II]” ondanks de gestelde deukjes konden blijven varen en geëxploiteerd worden, behoefden die schepen voor het hertstel daarvan niet uit exploitatie te worden genomen. Daarom heeft [eiseres 1] geen bedrijfsschade behoeven te lijden.
  • j) Transito erkent weliswaar dat EFM de cascoverzekeraar is van [eiseres 1], maar betwist dat EFM onder de verzekeringsovereenkomst aan [eiseres 1] heeft betaald en daardoor in de rechten van [eiseres 1] is getreden.
  • k) Transito betwist de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat [eiseres 1] voor rechtsbijstand is verzekerd bij ARAG en ARAG klaarblijkelijk voor [eiseres 1] optreedt.
  • l) Transito maakt bezwaar tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat Transito en restitutierisico vreest.
verhinderdata van beide partijen en hun raadslieden voor de komende drie maanden.

3.De beoordeling

3.1.
Eiseressen vorderen vergoeding van door hen gestelde schade wegens 85 deukjes met bijkomende schade stellende dat die schade bij lossing van het duwstel [X]”-[X II]” door EBS op 23/24 december 2009 is ontstaan.
Eiseressen spreken EBS aan op grond van een fout van haar personeel, dan wel een onrechtmatige daad en Transito op grond van de bevrachtingsovereenkomst tussen [eiseres 1] en deze.
Vorderingsrecht EFM3.2. Gedaagden betwisten het vorderingsrecht van EFM. EBS betwist zowel de gestelde verzekering tussen EFM en [eiseres 1] als de gestelde betaling door EFM aan [eiseres 1] krachtens die verzekering; Transito betwist alleen zodanige betaling.
Omdat EFM zelfstandig vorderingen heeft ingesteld tot betaling van € 12.250,- en € 2.543,37, een en ander met nevenvorderingen, stellende dat zij krachtens verzekeringsovereenkomst met [eiseres 1] door betaling van die bedragen in de rechten van [eiseres 1] is getreden tot het beloop van die bedragen, draagt EFM ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de gestelde verzekeringsovereenkomst en de gestelde betalingen.
3.3.
Het vorderingsrecht van EFM is niet aangetoond met productie 27 van eiseressen, omdat die productie – anders dan eiseressen stellen in punt 4.3 van hun Akte aanvulling rechtsgrond en overlegging producties – bestaat uit drie facturen van EFM voor expertisekosten, telkens van 8 augustus 2011 en voor het bedrag van € 2.543,37, en uit twee ingevulde formulieren “Detailinformatie specificatie” waarin twee betalingen (van € 7.000,- en € 5.250,-) worden beschreven.
Facturen van EFM – om maar te zwijgen van de factuur van EFM aan [eiseres 1] voor expertisekosten – tonen een verzekeringsovereenkomst noch betaling daaronder door de verzekeraar EFM aan de verzekerde [eiseres 1] aan.
Nu gesteld noch gebleken is dat de formulieren “Detailinformatie specificatie” afkomstig zijn van de bank waarbij EFM of [eiseres 1] een rekening-courant aanhoudt, kunnen die formulieren niet worden geduid als een bewijs van betaling.
Een begin van bewijs van de gestelde verzekeringsovereenkomst ligt niet voor.
Het te leveren bewijs kan bij geschrift worden geleverd. De rechtbank zal EFM dat bewijs opdragen.
Schade ontstaan bij lossing door EBS op 23/24 december 2009
3.4.
EBS en Transito betwisten gemotiveerd dat bij de lossing van de [X]” en de [X II]” door EBS op 23/24 december 2009 85 deukjes in de ruimvloeren zijn ontstaan.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv dragen eiseressen de bewijslast van het gestelde ontstaan van die 85 (of minder) deukjes bij die lossing.
De rechtbank zal hen dat bewijs opdragen.
Onrechtmatige daad EBS
3.5.
Eiseressen leggen aan haar vorderingen tegen EBS een gestelde onrechtmatige daad (wegens een fout van een of meer werknemers) van EBS ten grondslag.
3.6.
Eiseressen verwijten EBS klaarblijkelijk niet dat deze met behulp van een poliepgrijper de ladingen pakketschroot heeft gelost.
Gedaagden voeren aan dat de gestelde 85 deukjes slechts cosmetische onvolkomenheden zijn en dat dergelijke deukjes inherent zijn aan machinale lossing van pakketschroot met behulp van poliepgrijpers.
De enkele omstandigheid dat de poliepgrijper van EBS de ruimvloer van de binnenschepen tijdens het lossen van de ladingen heeft geraakt en dat daardoor schade aan het schip is ontstaan, zonder meer, levert geen inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres 1] op, evenmin een anderszins onrechtmatige daad van EBS jegens [eiseres 1]. Om tot een onrechtmatige daad te kunnen concluderen is vereist dat het schadebrengende feit (hier: het gestelde contact tussen de poliepgrijper en de ruimvloeren) zijn oorzaak vindt in een onrechtmatige gedraging, zoals het niet in acht nemen van de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zodanige fout of onrechtmatige gedraging van een of meer werknemers van EBS wordt ingevolge art. 6:170 lid 1 BW toegerekend aan diens werkgever EBS. Kennelijk doelen eiseressen daarop als juridische grondslag van hun vorderingen.
3.7.
Kort gezegd verwijten eiseressen (het personeel van) EBS (a) het gebruik van een te zware poliepgrijper en (b) het met (te) grote kracht laten neerkomen van de poliepgrijper met open poliepen op de ruimvloeren van de beide binnenschepen.
3.8.
Nu hier – onbetwist – sprake is van gebruikelijke, machinale lossing van ladingen pakketschroot uit binnenschepen met gebruikmaking van een poliepgrijper, levert de gestelde fout van personeel van EBS eerst dan een onrechtmatige daad op indien het personeel niet met de bij machinale lossing redelijkerwijs van hem te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan (vgl.: Hoge Raad 6 maart 1953, NJ 1953, 791 – “[NP]”).
Van zodanig onzorgvuldig gedrag kan sprake zijn indien – zoals door eiseressen wordt gesteld – (a) het personeel van EBS een voor de lossing van de binnenschepen te zware poliepgrijper heeft ingezet – de rechtbank begrijpt uit de stellingen van EB Sem de door EBS overgelegde foto’s dat deze beschikt over diverse poliepgrijpers – en/of (b) indien de kraanmachinist van EBS de poliepgrijper met open poliepen met meer kracht dan bij machinale lossing gebruikelijk heeft laten neerkomen op de ruimvloeren van de beide binnenschepen.
De gedaagden betwisten gemotiveerd dat het personeel van EBS niet met de bij machinale lossing redelijkerwijs van hem te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan.
Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv dragen [eiseres 1] en EFM de bewijslast van de toedracht van de door hen gestelde fouten van het personeel van EBS, alsmede van de onrechtmatigheid daarvan in het licht van de maatstaf van genoemd arrest.
De rechtbank zal [eiseres 1] en EFM zodanig bewijs opdragen.
Exoneratiebedingen EBS
3.9.
EBS beroept zich op de haar aansprakelijkheid uitsluitende of beperkende bepalingen in haar algemene voorwaarden, stellende dat die van toepassing zijn tussen haar en haar opdrachtgever MBT. MBT dient ingevolge artikel 1.4 van de algemene voorwaarden van EBS haar wederpartij die bij de werkzaamheden van EBS is betrokken op de hoogte te stellen van de algemene voorwaarden. Aldus heeft MBT haar opdrachtnemer [eiseres 1] van de algemene voorwaarden van EBS in kennis gesteld. Daarom en omdat [eiseres 1] zich met de [X]” en de [X II]” voor de lossing van de ladingen pakketschroot naar EBS is gekomen, kan EBS zich ook jegens [eiseres 1] op de exoneratiebedingen beroepen. Aldus betoogt EBS.
Eiseressen voeren aan dat en waarom de exoneratiebedingen van EBS niet jegens hen kunnen worden ingeroepen.
3.10.
Tussen eiseressen en EBS is niet in geschil dat tussen [eiseres 1] en EBS geen contractuele rechtsverhouding bestaat, waarop de algemene voorwaarden van EBS van toepassing zouden kunnen zijn. Waar algemene voorwaarden in beginsel slechts van toepassing zijn op overeenkomsten, gelden de algemene voorwaarden van EBS in beginsel niet op de rechtsverhouding tussen EBS en [eiseres 1].
3.11.
EBS stelt weliswaar dat MBT de opdrachtgever is van [eiseres 1], maar heeft die stelling niet onderbouwd of gedocumenteerd.
Eiseressen stellen, onder overlegging van de betreffende Charter, dat [eiseres 1] de betreffende reis met de [X]” en de [X II]” had vervracht aan Transito. In de zaak tussen eiseressen en Transito erkent Transito die bevrachting. Weliswaar regardeert die erkenning door Transito EBS niet rechtstreeks, maar gelet op de overgelegde Charter en die erkenning lag het op de weg van EBS om haar betwisting, dat de bevrachtingsovereenkomst tussen [eiseres 1] en Transito is gesloten en haar stelling dat [eiseres 1] in opdracht van MBT met de binnenschepen beladen met pakketschroot naar EBS was gekomen, met bescheiden, althans met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Dat heeft EBS niet gedaan. Daarmee heeft EBS niet voldaan aan haar stelplicht, waartoe ook behoort het gemotiveerd reageren op een gemotiveerde en gedocumenteerde weerlegging van een stelling. Waar EBS niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is geen plaats om EBS toe te laten tot het bewijs van haar blote stelling dat [eiseres 1] in opdracht van MBT met het beladen duwstel [X]”-[X II]” naar EBS is gekomen. Aan die stelling gaat de rechtbank daarom voorbij.
Daaruit volgt dat een contractuele rechtsverhouding tussen MBT en [eiseres 1] niet aannemelijk is geworden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat MBT geen op de algemene voorwaarden van EBS gegronde verplichting had om [eiseres 1] in kennis te stellen van die algemene voorwaarden. Mogelijk bestaat tussen Transito en MBT een contractuele rechtsverhouding, maar daarover heeft geen van partijen een voldoende duidelijk standpunt ingenomen, zodat de rechtbank daaraan niet toekomt. Indien er tussen EBS en [eiseres 1] al een keten van contracten bestaat, liggen tussen hen ten minste twee zelfstandige contractanten.
3.12.
De enkele omstandigheid dat [eiseres 1] met het beladen duwstel [X]”-“[X II]” naar EBS is gekomen ter lossing van de ladingen pakketschroot, kan het oordeel dat [eiseres 1] daarom aan de algemene voorwaarden van EBS gebonden is geraakt niet dragen.
Nu bijzondere omstandigheden op grond waarvan [eiseres 1] onder de gegeven omstandigheden de algemene voorwaarden van EBS tegen zich zou moeten laten gelden gesteld noch gebleken zijn, komt de rechtbank tot de conclusie dat EBS jegens [eiseres 1] geen beroep kan doen op de haar aansprakelijkheid uitsluitende of beperkende bepalingen in haar algemene voorwaarden.
Voor zover EFM in de rechten van [eiseres 1] is getreden, geldt ten aanzien van EFM hetzelfde oordeel.
Aansprakelijkheid Transito
3.13.
Tussen eiseressen en Transito is niet in geschil dat [eiseres 1] en Transito in december 2009 een overeenkomst van goederenvervoer in de vorm van reisbevrachting hebben gesloten en vastgelegd in de op 16 december 2009 gedateerde Charter, met betrekking tot het vervoer van de ladingen pakketschroot van Born naar Rotterdam-Botlek met het duwstel [X]”-[X II]” en dat op die overeenkomst van toepassing de IVTB 1999 en de CMNI.
3.14.
Het op 1 oktober 2006 voor Nederland in werking getreden Verdrag inzake de Overeenkomst Voor het vervoer van goederen over de binnenwateren van 22 juni 2001 (Trb. 2001, 124; hierna: CMNI) is ingevolge artikel 2 lid 1 van toepassing “op iedere vervoerovereenkomst waarbij de laadhaven of plaats van inontvangstneming en loshaven of plaats van aflevering zijn gelegen in twee verschillende Staten waarvan er ten minste één Partij is bij dit Verdrag”. Nu de onderhavige vervoerovereenkomst transport van Born naar Rotterdam-Botlek, beide plaatsen gelegen in Nederland, behelst is de CMNI niet rechtstreeks van toepassing.
Ingevolge de verklaring van Nederland afgelegd bij toetreding tot de CMNI, op basis van artikel 31 aanhef en onder a CMNI, en het daarop gebaseerde artikel 8:889 BW kunnen partijen de CMNI ook van toepassing verklaring op binnenlands vervoer. Gelet op de bewoordingen in artikel 8:889 BW “Partijen kunnen overeenkomen dat in afwijking van de afdelingen 1 en 2 alsmede in afwijking van de afdeling 1 van titel 20 de bepalingen van” de CMNI van toepassing zijn, impliceert de keuze voor de CMNI de in dat artikel genoemde afwijkingen van het Nederlandse recht.
Ingevolge artikel 29 lid CMNI is Nederlands recht aanvullend van toepassing.
3.15
Niet is in geschil dat Transito dient te worden aangemerkt als afzender in de zin van de artikelen 1, 6 en 8 CMNI.
Ingevolge artikel 3 lid 2 en artikel 6 lid 4 CMNI vinden inontvangstneming en aflevering van de goederen plaats aan boord van het schip en moet de afzender voor de belading zorg dragen. Op grond daarvan behoeft de vervoerder ten aanzien van de aflevering niet meer te doen de geadresseerde/ontvanger (door de luikenkap open te leggen) de gelegenheid te bieden de goederen zelf uit het schip te lossen.
De CMNI bevat geen bepaling op grond waarvan de afzender verplicht is voor de lossing van de goederen te zorgen of daarvoor verantwoordelijk is. Echter, evenmin bevat de CMNI een bepaling waaruit volgt dat de afzender niet aansprakelijk is voor schade aan het schip die bij de aflevering of lossing van de goederen is ontstaan.
Artikel 6 lid 4 CMNI – waarop eiseressen beroep doen – verplicht, zoals gezegd, de afzender de goederen te laden, te stuwen en vast te zetten, maar bevat geen verantwoordelijkheid voor de afzender ten aanzien van de aflevering of lossing daarvan. Op grond van artikel 8 CMNI – waarop eiseressen zich ook beroepen – is de afzender aansprakelijk voor schaden en kosten die voor de vervoerder ontstaan als gevolg van niet-naleving van de verplichtingen van de afzender ingevolge de artikelen 6 en 7 CMNI, maar die artikelen bevatten geen verplichtingen of verantwoordelijkheden van de afzender ten aanzien van de aflevering of de lossing van de goederen.
Gesteld noch gebleken is dat Transito als geadresseerde dient te worden aangemerkt of als de partij om aflevering van de goederen in Rotterdam-Botlek heeft verzocht als bedoeld in de CMNI.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat de bepalingen van de CMNI de vordering van eiseressen niet kunnen dragen.
3.16.
Zoals gezegd, is Nederlands intern recht aanvullend van toepassing.
Ingevolge het eerste lid van artikel 8:892 BW dient als reisbevrachting in de zin van afdeling 2 van titel 10 van Boek 8 BW, dat wil zeggen: in de zin van de artikelen 8:889-961 BW, te worden aangemerkt de overeenkomst van goederenvervoer, waarbij de vervoerder zich verbindt tot vervoer aan boord van een schip, dat hij daartoe, anders dan bij wijze van rompbevrachting, geheel of gedeeltelijk ter beschikking stelt van de afzender. Verder bepaalt het vierde lid van artikel 8:892 BW dat onder “vervrachter” in de genoemde afdeling is te verstaan de in het eerste lid van artikel 8:892 BW genoemde vervoerder en onder “bevrachter” de aldaar genoemde afzender.
Toegepast op de onderhavige zaak betekent dat dat Transito als bevrachter en afzender moet worden aangemerkt.
Op grond van artikel 8:913 lid 1 BW is de afzender verplicht de vervoerder onder meer die schade te vergoeden, die de behandeling van de ten vervoer meegegeven goederen de vervoerder berokkenen, behalve voor zover deze schade is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig afzender van de ten vervoer ontvangen zaken niet heeft kunnen vermijden en waarvan zulk een afzender de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
Net als de CMNI gaat het Nederlandse recht ervan uit dat de vervoerder niet voor de aflevering of lossing van de goederen verantwoordelijk is.
Eiseressen baseren hun vordering tot vergoeding van gestelde cascoschade op de stelling dat deze is ontstaan tijdens de lossingswerkzaamheden door EBS. Het gaat dus – volgens de stellingen van eiseressen – om de vervoerder [eiseres 1] berokkende schade ontstaan bij de behandeling van de zaken (de ladingen pakketschroot) die deze ten vervoer ontving.
Gegeven de regel van artikel 8:913 lid 1 BW komt zodanige schade – indien die komt vast te staan – in beginsel voor rekening van Transito als afzender c.q. bevrachter.
De rechtbank leest het in rov. 2.6 onder (g) samengevatte verweer van Transito mede als een beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid vervat aan het slot van artikel 8:913 lid 1 BW. Blijkt, zoals Transito betoogt, sprake te zijn van schade niet te vermijden valt bij de gebruikelijke, machinale lossing van ladingen pakketschroot uit binnenschepen met gebruikmaking van een poliepgrijper, ook indien het personeel van EBS met de bij machinale lossing redelijkerwijs te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan, dan is Transito daarvoor niet aansprakelijk. De bewijslast dat van zodanige onvermijdelijke schade sprake is ligt, ingevolgde hoofdregel van artikel 150 Rb, bij Transito die zich op de uitzonderingsbepaling beroept.
De rechtbank zal de beslissing (bewijsopdracht) tot nader order aanhouden.
3.17
Hangende de bewijslevering door eiseressen zal de rechtbank elke verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank,
in het incident:
verstaat dat de vordering is ingetrokken;
in de hoofdzaak:
1. draagt EFM op bij geschrift te bewijzen dat zij ingevolge een verzekeringovereenkomst met [eiseres 1] cascoschade ten bedrag van € 12.250,- en expertisekosten ten bedrage van € 2.543,37 heeft vergoed;
2. draagt eiseressen op te bewijzen dat bij de lossing van de [X]” en de [X II]” door EBS op 23/24 december 2009 85 (of minder) deukjes in de ruimvloeren van die schepen zijn ontstaan;
3. draagt eiseressen op te bewijzen (a) dat de onder 2 bedoelde schade is ontstaan doordat (b) (het personeel van) EBS bij de lossing niet een voor machinale lossing van pakketschroot uit binnenschepen gebruikelijke, maar een te zware poliepgrijper heeft ingezet en/of de kraanmachinist van EBS de poliepgrijper met open poliepen met meer kracht dan bij machinale lossing gebruikelijk heeft laten neerkomen op de ruimvloeren van de beide binnenschepen;
4. bepaalt dat voor zover eiseressen ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde bewijsopdrachten bewijs wil leveren door doen horen van getuigen:
( a) deze getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. W.P. Sprenger; en
( b) eiseressen binnen vier weken schriftelijk aan de rechtbank opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen, hun verhinderdata en de verhinderdata van alle partijen en hun raadslieden in de maanden
mei tot en met juli 2013, opdat aan de hand daarvan dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
5. houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013. 1928