In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die thans gedetineerd is. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. Ö. Saki, op 26 juni 2013. De wraking was gericht tegen de rechter-commissaris die op 21 juni 2013 een beslissing had genomen om de verdachte in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechter had immers al op 21 juni 2013 een beslissing genomen, waardoor hij niet langer als behandelend rechter kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek tijdig moet worden ingediend, voordat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd. Aangezien het verzoek pas op 26 juni 2013 werd ingediend, werd het als niet tijdig beschouwd. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de rechters A.J.P. van Essen, L.A.C. van Nifterick en P. Vrolijk, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Jallal.