ECLI:NL:RBROT:2013:8203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
C-10-397799 - HA ZA 12-251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationaal privaatrechtelijke geschil tussen Centraal Beheer Achmea c.s. en OOCL Benelux c.s.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een bevoegdheidsincident in een internationaal privaatrechtelijk geschil. De eiseressen, Centraal Beheer Achmea N.V., FrieslandCampina Cheese & Butter B.V. en FrieslandCampina Nederland Holding B.V., vorderden betaling van openstaande facturen van de gedaagden, OOCL Benelux N.V. en Orient Overseas Container Line Limited (OOCL Ltd). De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen tegen OOCL Ltd, aangezien deze gedaagde gevestigd was in Hongkong en niet onder de Nederlandse rechtsmacht viel.

De rechtbank overwoog dat de eiseressen hun vorderingen tegen OOCL Benelux konden baseren op de forumkeuze in de Master Agreement, die een exclusieve bevoegdheid aan de rechtbank in Rotterdam toekende. Echter, voor de vordering tegen OOCL Ltd was er geen rechtsmacht op basis van deze forumkeuze, omdat OOCL Ltd geen partij was bij de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de bevoegdheid om de vordering tegen OOCL Ltd te behandelen, omdat de vorderingen tegen de verschillende gedaagden niet op dezelfde feitelijke situatie waren gebaseerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tegen OOCL Ltd, maar wees de incidentele vordering van OOCL Benelux c.s. voor het overige af. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. De rechtbank beval een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling, met een zitting gepland op 9 december 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/397799 / HA ZA 12-251
Vonnis van 23 oktober 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
CENTRAAL BEHEER ACHMEA N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRIESLANDCAMPINA CHEESE & BUTTER B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRIESLANDCAMPINA NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. M. Spanjaart,
tegen
1. de vennootschap naar vreemd recht (in de dagvaarding aangeduid als “de naamloze vennootschap”)
OOCL BENELUX N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België (in de dagvaarding aangeduid als gevestigd te Rotterdam),
2. de vennootschap naar vreemd recht
ORIENT OVERSEAS CONTAINER LINE LIMITED,
gevestigd te Hongkong, China,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt.
Partijen zullen hierna gezamenlijk Centraal Beheer Achmea c.s. respectievelijk OOCL Benelux c.s. genoemd worden. Eiseressen in de hoofdzaak/verweersters in het bevoegdheidsincident zullen hierna respectievelijk Centraal Beheer, FrieslandCampina Cheese & Butter en FrieslandCampina Nederland Holding genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak/eiseressen in het bevoegdheidsincident zullen hierna respectievelijk OOCL Benelux en OOCL Ltd genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 december 2011, met veertien producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de exceptie van onbevoegdheid, met 12 producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • de pleidooien van 14 oktober 2013 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van Centraal Beheer Achmea c.s. en OOCL Benelux c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Centraal Beheer Achmea c.s. vorderen dat deze rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad OOCL Benelux c.s. zal veroordelen tot betaling aan Centraal Beheer Achmea c.s. van € 93.952,83 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke handelsrente hierover vanaf 15 mei 2010, althans vanaf de dag van de eerste aansprakelijkstelling, althans vanaf de dag van de dagvaarding, met veroordeling van OOCL Benelux c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis.

3.Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
OOCL Benelux c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vordering van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Ltd, met veroordeling van Centraal Beheer Achmea c.s. in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Op de stellingen van partijen zal hieronder worden ingegaan voor zover relevant.

4.De beoordeling

in het bevoegdheidsincident

Inleiding
4.1.
Aangezien de eiseressen in de onderhavige hoofdzaak woonplaats hebben in Nederland maar de gedaagden niet, is sprake van een internationaal geval. Nu sprake is van burgerlijke of handelszaken en de vorderingen in de hoofdzaak ingesteld zijn na de inwerkingtreding voor Nederland van deze verordening, is de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) materieel respectievelijk temporeel van toepassing. Uitsluitend wat betreft gedaagde OOCL Benelux is de EEX-Vo ook formeel toepasselijk, aangezien OOCL Benelux woonplaats heeft op het grondgebied van een EU-lidstaat. Wat betreft gedaagde OOCL Ltd dient de internationale bevoegdheid van deze rechtbank beoordeeld te worden aan de hand van de regels van commuun Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht van de artikelen 1-14 Rv, aangezien in zoverre een verdrag of een EU-verordening toepassing mist (zie art. 1 Rv).
4.2.
Ten aanzien van de vorderingen tegen OOCL Benelux kan deze rechtbank geen bevoegdheid ontlenen aan de hoofdregel van de EEX-Vo, die inhoudt dat de gerechten van de lidstaat rechtsmacht hebben waar de gedaagde zijn woonplaats heeft. Evenwel is deze rechtbank, naar niet in geschil is, gelet op het bepaalde in artikel 23 EEX-Vo bevoegd op grond van de in artikel 14 lid 2 van de Agreement for Sea Transport (prod. 1 van Centraal Beheer Achmea c.s.) (hierna: de Master Agreement) neergelegde forumkeuze:
“Any dispute ensuing from or related to this Agreement shall exclusively be settled by the competent judge in Rotterdam, the Netherlands.”
4.3.
Aan de orde is de vraag of deze rechtbank internationaal bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Ltd. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Bevoegdheid van deze rechtbank op grond van de forumkeuze in de Master Agreement (art. 8 Rv)?
4.4.
In artikel 8 lid 1 Rv is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat bij overeenkomst een Nederlandse of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is.
4.5.
Het beding waarop Centraal Beheer Achmea c.s. de bevoegdheid van deze rechtbank baseren om kennis te nemen van de vorderingen tegen OOCL Ltd is, zo is de rechtbank gebleken, de hierboven in rov. 4.2 genoemde forumkeuze in artikel 14 lid 2 van de Master Agreement.
Niet in geschil is dat OOCL Ltd geen partij is (geworden) bij deze door FrieslandCampina Holding enerzijds en OOCL Benelux anderzijds gesloten overeenkomst. Niettemin zijn Centraal Beheer Achmea c.s. van opvatting dat OOCL Ltd gebonden is aan deze forumkeuze. Hieraan leggen zij het volgende ten grondslag. In de Master Agreement is met OOCL Benelux overeengekomen dat OOCL Benelux andere partijen mocht inschakelen voor de uitvoer van de overeenkomst en dat alle uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen voor de rechtbank Rotterdam dienen te worden beslecht. FrieslandCampina mocht er derhalve op vertrouwen dat deze, uit deze overeenkomst voortvloeiende schade, door de rechtbank Rotterdam zou worden beslecht. Daarnaast geldt, aldus Centraal Beheer Achmea c.s., dat OOCL Ltd OOCL Benelux als agent heeft laten optreden, kennelijk met de wetenschap van en voor rekening en risico van de principaal. Hierdoor mocht FrieslandCampina er gerechtvaardigd op vertrouwen dat OOCL Ltd zich aan de forumkeuze zou conformeren.
OOCL Benelux c.s. betwisten - samengevat - dat deze rechtbank ten aanzien van de vorderingen tegen OOCL Ltd bevoegdheid kan ontlenen aan genoemde forumkeuze in de Master Agreement.
4.6.
De hier aan de orde zijnde discussie betreft een grensoverschrijdende casus, reeds omdat niet alle partijen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben. Allereerst moet derhalve worden onderzocht welk recht van toepassing is. Voor zover het hier om vragen van (onmiddellijke) vertegenwoordiging gaat, volgt de verwijzingsregel uit het Haags Vertegenwoordigingsverdrag van 14 maart 1978 (
Trb.1987, 138). Het gaat hier om de verhouding tussen de (door Centraal Beheer Achmea c.s. gestelde) vertegenwoordigde, OOCL Ltd, en de derde, FrieslandCampina. Ingevolge de hoofdregel van lid 1 van artikel 11 van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag is op die vertegenwoordigingsverhouding het recht van toepassing van het land van het kantoor van de (gestelde) vertegenwoordiger op het tijdstip dat die vertegenwoordiger handelde (lees ook: zou hebben gehandeld). Zie ook lid 2, aanhef en sub a, van dit artikel. Uit het door OOCL Benelux c.s. als productie 12 in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister blijkt dat OOCL Benelux tot 1 mei 2011 kantoor hield in Rotterdam. Nu de onderhavige kwestie zich voordeed in 2010, betekent een en ander dan ook dat in zoverre Nederlands recht van toepassing is.
4.7.
Dat OOCL Benelux beschikte over een volmacht van OOCL Ltd om in naam van OOCL Ltd op te treden is gesteld noch gebleken. Verder hebben Centraal Beheer Achmea c.s. niet aan hun stelplicht voldaan waar het gaat om een verklaring of gedraging van OOCL Ltd op grond waarvan FrieslandCampina redelijkerwijs had mogen aannemen dat een toereikende volmacht door OOCL Ltd aan OOCL Benelux was verleend (art. 3:61 lid 2 BW). Van een rechtsgeldige onmiddellijke vertegenwoordiging door OOCL Benelux van OOCL Ltd is dan ook geen sprake.
4.8.
Het voorgaande betekent dat een grond voor gebondenheid van OOCL Ltd aan genoemde forumkeuze in de Master Agreement ontbreekt. Deze forumkeuze kan derhalve geen basis vormen voor de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen OOCL Ltd.
Bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 Rv (pluraliteit van gedaagden)?
4.9.
Artikel 7 lid 1 Rv luidt als volgt:
Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
4.10.
In tegenstelling tot de vergelijkbare bevoegdheidsbepaling van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo, kent artikel 7 lid 1 Rv niet de voorwaarde dat ten minste één gedaagde woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van het aangezochte gerecht, maar is voldoende dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van een van de gedaagden. Aan dit vereiste van artikel 7 lid 1 Rv is voldaan, nu deze rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van gedaagde OOCL Benelux, zoals hierboven is overwogen in rov. 4.2. Blijft over de vraag of is voldaan aan genoemd samenhangvereiste tussen enerzijds de vorderingen tegen OOCL Ltd en anderzijds de vorderingen tegen OOCL Benelux. Volgens Centraal Beheer Achmea c.s. is aan dit vereiste voldaan, volgens OOCL Benelux c.s. is dat niet het geval. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
4.11.
Met het in artikel 7 lid 1 Rv genoemde vereiste dat een zodanige samenhang tussen de onderscheiden gedaagden dient te bestaan dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen heeft de wetgever aansluiting gezocht bij het in het arrest van het HvJEG van 27 september 1988, NJ 1990, 425 (Kalfelis/Bank Schröder) geformuleerde vereiste dat sprake moet zijn van vorderingen die in geval van afzonderlijke berechting zouden kunnen leiden tot onverenigbare uitspraken. Zie MvT, Parl. Gesch. Herz, Rv, p. 108. Dit vereiste, dat nog geen deel uitmaakte van de tekst van het ten tijde van dit arrest geldende artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Verdrag, is gecodificeerd in het thans geldende artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo, welke bepaling als volgt luidt:
Deze persoon kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Europese Unie) betreffende (huidig) artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo kan het volgende worden ontleend. De bevoegdheid van de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de ‘verweerder’ zijn woonplaats heeft is het algemene beginsel en slechts bij wijze van uitzondering op dit beginsel voorziet de EEX-Vo in bijzondere bevoegdheidsregels voor limitatief opgesomde gevallen waarin de ‘verweerder’, al naar gelang het geval, kan of moet worden opgeroepen voor de rechter van een andere lidstaat. Aan de bijzondere bevoegdheidsregels moet een restrictieve/enge/beperkte uitlegging worden gegeven. De bevoegdheidsregels moeten een hoge mate van voorspelbaarheid vertonen.
Wat het doel ervan betreft strekt de bevoegdheidsregel van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo er overeenkomstig de overwegingen 12 en 15 van de considerans van deze verordening in de eerste plaats toe een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, parallel lopende processen zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen dat beslissingen worden gegeven die onverenigbaar zouden kunnen zijn indien de zaken gescheiden zouden worden beslist (HvJEU 1 december 2011, NJ 2013, 66 (Painer)).
Een noodzakelijke voorwaarde voor bevoegdheid op grond van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo is dat er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of dit het geval is. Daarbij dient hij rekening te houden met alle noodzakelijke elementen uit het dossier, waartoe hij in voorkomend geval, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de bij hem ingestelde vorderingen in de beschouwing zal moeten betrekken (HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80 (Freeport); HvJEG 1 december 2011, NJ 2013, 66 (Painer)).
Beslissingen kunnen niet reeds tegenstrijdig worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil. Voor tegenstrijdigheid is vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (HvJEG 13 juli 2006, NJ 2008, 76 (Roche/Primus); HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80 (Freeport); HvJEU 12 juli 2012, NJ 2013, 67 (Solvay)). Het gegeven dat tegen meerdere ‘verweerders’ gerichte vorderingen een verschillende rechtsgrondslag hebben, behoeft echter niet aan de toepassing van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo in de weg te staan, mits voor de verweerders voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar een medeverweerder woonplaats had. Dit geldt temeer in zaken waarin de nationale bepalingen waarop de tegen de diverse verweerders ingediende vorderingen zijn gebaseerd in hoofdzaak identiek zijn. Bij de beoordeling van het gevaar voor onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting kan van belang zijn of de verweerders onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld bij de hun verweten gedragingen. Zie laatstelijk HvJEU 1 december 2011, NJ 2013, 66 (Painer).
4.12.
Ten aanzien van de vraag of de vordering tegen OOCL Benelux enerzijds en de vordering tegen OOCL Ltd anderzijds gebaseerd is op eenzelfde situatie rechtens overweegt de rechtbank als volgt.
Centraal Beheer Achmea c.s. baseren hun vordering tegen OOCL Benelux op de Master Agreement, die, als gezegd, is aangegaan met OOCL Benelux. OOCL Benelux zou toerekenbaar tekort zijn geschoten in enkele van haar in deze overeenkomst neergelegde verplichtingen. De grondslag van de vordering tegen OOCL Benelux is dus geheel van contractuele aard.
Wat betreft hun (subsidiaire) vordering tegen OOCL Ltd stellen Centraal Beheer Achmea c.s. zich op het standpunt - zo is de rechtbank ook nog tijdens de pleidooien gebleken - dat het hier een vordering betreft die oorspronkelijk toebehoorde aan Cargill Japan Limited (hierna: Cargill), de consignee en derdecognossementhouder van het door OOCL Ltd uitgegeven cognossement (prod. 14 van Centraal Beheer Achmea c.s.), en die vervolgens door Cargill is gecedeerd aan FrieslandCampina (Cheese & Butter). Deze vordering, zo volgt uit de stellingen van Centraal Beheer Achmea c.s. alsmede uit de overeenkomst tot cessie/cessieakte (prod. 13 van Centraal Beheer Achmea c.s.), strekt tot veroordeling van OOCL Ltd tot het vergoeden van schade en gemaakte kosten als gevolg van de door de te hoge temperatuur van de containers beschadigde lading.
De vordering tegen OOCL Ltd is een vordering uit cognossement, waarop in ieder geval een internationale regeling als de Hague (Visby) Rules van toepassing is. Daartegenover staat de vordering tegen OOCL Benelux, die gebaseerd is op Nederlands contractenrecht.
De conclusie luidt dan ook dat hier niet alleen sprake is van vorderingen met een verschillende rechtsgrondslag maar dat ook overigens geen sprake is van eenzelfde situatie rechtens als bedoeld in genoemde rechtspraak van het HvJEG(EU).
4.13.
Voor de kans op onverenigbare beslissingen als bedoeld in genoemde rechtspraak van het HvJEG(EU) is, als gezegd, eenzelfde feitelijke situatie vereist. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
Als gezegd, de vordering van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Ltd behoorde oorspronkelijk toe aan Cargill en is door Cargill gecedeerd aan FrieslandCampina (Cheese & Butter). Hier staat tegenover dat de vordering van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Benelux geen vordering is die zij door cessie hebben verkregen maar een vordering is die van het begin af aan toebehoorde aan FrieslandCampina (Cheese & Butter). Echter, anders dan OOCL Benelux c.s. lijken te menen, is dit verschil tussen beide vorderingen op zichzelf genomen niet van belang voor de vraag of de vordering tegen OOCL Ltd enerzijds en de vordering tegen OOCL Benelux anderzijds gebaseerd zijn op eenzelfde feitelijke situatie als bedoeld in de hierboven in rov. 4.11 vermelde rechtspraak van het HvJEU(EG). Wél moet bedacht worden dat voor toewijzing van de vordering tegen OOCL Ltd aansprakelijkheid moet komen vast te staan van OOCL Ltd jegens Cargill, niet jegens Centraal Beheer Achmea c.s., althans FrieslandCampina.
4.15.
Centraal Beheer Achmea c.s. baseren hun vordering tegen OOCL Benelux op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van artikel 2 lid 2 van de Master Agreement, welke contractsbepaling als volgt luidt:
“Physical carrier [OOCL Benelux;
Rechtbank) is responsible for all temperatures controlled sea container transports and standard (dry) sea container movements from port to agreed final destination ports/points on behalf of FrieslandCampina Bill of Lading instructions.”
OOCL Benelux zou namelijk, aldus Centraal Beheer Achmea c.s., zich niet hebben gehouden aan de instructie die FrieslandCampina tot tweemaal toe aan OOCL Benelux heeft gegeven, namelijk in de booking request van 27 april 2010 en in de Bill of Lading-instructie van 14 mei 2010, om de container op -18˚C te vervoeren.
Niet in geschil is dat OOCL Benelux het aan haar opgedragen vervoer van de zeecontainers met voedingsmiddelen, waaronder zuivelproducten, niet zelf heeft uitgevoerd maar heeft uitbesteed heeft aan OOCL Ltd en dat OOCL Ltd de feitelijke vervoerder is geweest. Dit verschil in hoedanigheid tussen OOCL Benelux en OOCL Ltd geeft aanleiding tot een dienovereenkomstig verschillende invulling van hun verplichting tot het vervoeren van de lading op de temperatuur die is opgedragen. Als louter contractuele vervoerder was OOCL Benelux er slechts toe gehouden genoemde instructie om de container op -18˚C te vervoeren door te geven aan OOCL Ltd, althans erop toe te zien dat OOCL Ltd de container op deze temperatuur zou vervoeren. Daarentegen was OOCL Ltd, de feitelijk vervoerder, (uiteindelijk) gehouden tot het daadwerkelijk instellen van de container op -18ºC. Dit alles betekent dat voor de beoordeling van aansprakelijkheid van OOCL Benelux ten dele andere feiten vast dienen te komen staan dan voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van OOCL Ltd.
4.16.
Ten aanzien van het uit genoemde rechtspraak van het HvJEG(EU) volgende voorzienbaarheidvereiste overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 7 lid 1 Rv kent, in tegenstelling tot artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo, niet het vereiste dat ten minste één gedaagde woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van het aangezochte gerecht. Voldoende is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van ten minste één gedaagde. Anders gezegd, voor de toepassing van artikel 7 lid 1 Rv is niet vereist dat het aangezochte gerecht het natuurlijke forum is ten aanzien van ten minste één gedaagde. Aangezien OOCL Benelux geen woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank wat betreft OOCL Benelux niet het natuurlijke forum. Gesteld noch gebleken is dat OOCL Ltd, toen zij werd ingeschakeld door OOCL Benelux, wetenschap had van de Master Agreement die OOCL Benelux was aangegaan met FrieslandCampina, laat staan dat zij op de hoogte was van de in artikel 14 lid 2 daarvan opgenomen forumkeuze voor deze rechtbank. Niet kan dan ook gezegd worden dat het voor OOCL Ltd voorzienbaar was dat zij zou kunnen worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter vanwege de rechtsmacht die de Nederlandse rechter heeft ten aanzien van OOCL Benelux als gevolg van deze forumkeuze.
4.17.
De conclusie luidt dat het bepaalde in artikel 7 lid 1 Rv geen grond vormt voor bevoegdheid (rechtsmacht) van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen OOCL Ltd. Uit het bovenstaande volgt immers dat geen sprake is van eenzelfde situatie rechtens en feitelijk, terwijl geenszins voldaan is aan genoemd voorzienbaarheidvereiste.
Bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 6, aanhef en sub e, Rv (onrechtmatige daad)?
4.18.
Artikel 6, aanhef en sub e, Rv luidt als volgt:
De Nederlandse rechter heeft eveneens rechtsmacht in zaken betreffende:
[..]
e. verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
4.19.
De primaire grondslag van de vordering van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Ltd is - zoals bij pleidooi toegelicht - een onrechtmatige daad, de subsidiaire is
- samengevat - van contractuele aard. Voor zover Centraal Beheer Achmea c.s. aan hun vordering tegen OOCL Ltd ook nog
bailmentten grondslag hebben gelegd, geldt dat deze grondslag door Centraal Beheer Achmea c.s. volstrekt niet feitelijk en juridisch is uitgewerkt, zodat de rechtbank niet in staat is haar bevoegdheid op deze eventuele grondslag te baseren.
4.20.
De bepaling van artikel 6, aanhef en sub e, Rv is ontleend aan artikel 5, aanhef en sub 3, EEX-Verdrag en artikel 5, aanhef en sub 3, EVEX-Verdrag 1988 (nu artikel 5, aanhef en sub 3, EEX-Vo en artikel 5, aanhef en sub 3, EVEX-Verdrag 2007). De uitleg die het HvJEU(EG) in zijn rechtspraak heeft gegeven aan deze bepalingen vormt voor de wetgever een belangrijk richtsnoer bij de uitleg van artikel 6, aanhef en sub e, Rv (MvT, Herz. Rv, p. 105).
4.21.
Onder de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan valt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG(EU) zowel de plaats van handeling (zgn.
Handlungsort) als de plaats van schadelijke inwerking (zgn.
Erfolgsort).
4.22.
Naar Centraal Beheer Achmea c.s. onbetwist hebben gesteld, zodat dit is vast komen te staan, is de temperatuur van de containers in Nederland onjuist ingesteld en is de boter in Nederland in deze te warme containers geladen. Het
Handlungsortis dus gelegen in Nederland.
4.23.
De Nederlandse rechter heeft derhalve rechtsmacht heeft op grond van artikel 6, aanhef en sub e, Rv ten aanzien van de vordering tegen OOCL Ltd voor zover deze is gebaseerd op een onrechtmatige daad. De relatieve bevoegdheid volgt in ieder geval uit artikel 102 Rv, waarin, vergelijkbaar met artikel 6, aanhef en sub e, Rv, is bepaald dat in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd is de rechter van de plaats waar “het schadebrengende feit” zich heeft voorgedaan, welk begrip op dezelfde wijze dient te worden verstaan als in artikel 6, aanhef en sub e, Rv.
Bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 6, aanhef en sub a, Rv (verbintenissen uit overeenkomst)?
4.24.
Niet (langer) is tussen partijen in geschil dat de rechtbank aan deze bevoegdheidsregel geen bevoegdheid wat betreft de vorderingen tegen OOCL Ltd kan ontlenen, waarbij de rechtbank zich aansluit.
Bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 9, aanhef en sub c, Rv (forum necessitatis)?
4.25.
Artikel 9, aanhef en sub c, Rv luidt als volgt:
Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 2 tot en met 8 rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien:
[..]
c. een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
Het lag op de weg van Centraal Beheer Achmea c.s. te stellen waarom het onaanvaardbaar zou zijn van hen te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter buiten Nederland zouden onderwerpen. Aan deze stelplicht hebben Centraal Beheer Achmea c.s. evenwel volstrekt niet voldaan, zodat de rechtbank aan deze bevoegdheidsregel van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht geen bevoegdheid (rechtsmacht) kan ontlenen wat betreft de vorderingen tegen OOCL Ltd.
De rechtbank is slechts gedeeltelijk bevoegd kennis te nemen van de vordering tegen OOCL Ltd
4.26.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtsmacht(bevoegdheid) van deze rechtbank ophoudt zodra zij toekomt aan beoordeling van de vordering tegen OOCL Ltd aan de hand van een andere rechtsgrond dan een onrechtmatige daad.
Proceskosten
4.27.
Aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.28.
De rechtbank zal een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven en inlichtingen te verkrijgen.
4.29.
Partijen dienen er rekening mee te houden dat in de periode tot vier weken vóór de zitting per brief door de rechtbank kenbaar wordt gemaakt wat de onderwerpen zullen zijn waarover de rechtbank wenst te worden voorgelicht en welke stukken nodig zijn.
4.30.
Alle stukken waarop een partij zich ter terechtzitting wenst te beroepen dienen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank –
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518– en aan de wederpartij te worden toegezonden.
4.31.
In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering van Centraal Beheer Achmea c.s. tegen OOCL Ltd voor zover deze vordering niet is gebaseerd op een onrechtmatige daad van OOCL Ltd;
wijst de incidentele vordering van OOCL Benelux c.s. voor het overige af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. P.C. Santema in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 op
maandag 9 december 2013van 09:00 tot 11:00 uur,
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -
sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de vier maanden volgend op het uitstelverzoek,
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.
901/32