ECLI:NL:RBROT:2013:8148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
10/765004-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in verkeerszaak na ongeval met vrachtauto en bromfietser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2010 betrokken was bij een verkeersongeval met een vrachtauto en een bromfietser. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van de dood van de bromfietser door onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2013, waar de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt betrekking had op het veroorzaken van de dood van de bromfietser door onvoorzichtig rijden, en het subsidiaire verwijt op het veroorzaken van gevaar voor het verkeer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het afslaan naar rechts met een zwaar voertuig een risicovolle handeling is, maar dat het enkele afslaan naar rechts niet automatisch als gevaarlijk of potentieel gevaarlijk kan worden aangemerkt. De rechtbank kon op basis van de beschikbare stukken en de verklaringen ter terechtzitting niet vaststellen of de verdachte een verkeersfout had gemaakt die hem kon worden verweten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte niet of onvoldoende in zijn spiegels had gekeken of dat hij het slachtoffer had kunnen zien. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen onderzoek was gedaan naar de verlichting van de bromfiets ten tijde van het ongeval.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit en heeft hij ook vrijspraak gekregen van het subsidiaire verwijt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet met zekerheid kon worden vastgesteld, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de hem ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 3
parketnummer: 10/820012-11 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna: verdachte.
Raadsman mr. J.C. Hardam, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2013, waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 11 oktober 2010 te [plaats] met zijn vrachtauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of onzorgvuldig te rijden, waardoor een ander de dood heeft gevonden;
Subsidiair: op 11 oktober 2010 te[plaats]met zijn vrachtauto gevaar/hinder voor het overig verkeer heeft veroorzaakt waardoor een ander ten val is gekomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd van het primair aan verdachte tenlastegelegde feit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt, namelijk dat verdachte niet goed heeft gekeken, maar acht deze fout niet aanmerkelijk in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het aan verdachte subsidiair tenlastegelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat er ten aanzien van verdachte geen sprake is van afwezigheid van alle schuld, maar dat verdachte het slachtoffer op de bromfiets op had moeten merken en voor had moeten laten gaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de manoeuvres van verdachte met zijn vrachtwagen, het mogelijk is geweest dat hij het slachtoffer niet heeft kunnen waarnemen. Hij heeft er daarbij op gewezen dat het slachtoffer vermoedelijk snelheid heeft gemaakt toen verdachte met de vrachtwagen uitweek naar links teneinde goed uit te kunnen komen voor de bocht naar rechts, het zogenoemde ‘ophalen’. Volgens de raadsman heeft verdachte een fout gemaakt die iedereen wel eens maakt, de zogenoemde “onbewuste schuld”. Zijn standpunt is dat dit te weinig is voor een veroordeling ex artikel 6 van de WVW. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het slachtoffer bloot is gesteld aan de Klebsiella-bacterie, welke bacterie ook bij het slachtoffer is aangetroffen. Het is niet ondenkbaar dat deze bacterie de oorzaak is geweest van haar overlijden. Nu het kweekmateriaal vernietigd is, omdat het kabinet van de rechter-commissaris volgens de raadsman te lang heeft gewacht voor er tot onderzoek is overgegaan, kan nooit meer vastgesteld worden of het slachtoffer aan de Klebsiella-bacterie is overleden. Daarmee blijft het onduidelijk of er causaal verband is tussen het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte geen gevaar heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de WVW. Verdachte heeft alles gedaan wat van hem verwacht kon worden en niet valt uit te sluiten dat het ongeval veroorzaakt is door ondoordacht en/of onvoorzichtig rijgedrag van het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen schuld als bedoeld in artikel 6 WVW draagt aan het ongeval. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is van belang of verdachte gevaarzettend gedrag heeft vertoond. Voor die juridische beoordeling komt het aan op het gedrag van verdachte en moet geabstraheerd worden van de gevolgen die dat gedrag met zich heeft gebracht, hoe erg die gevolgen ook kunnen zijn en in dit geval ook daadwerkelijk zijn geweest.
Vast staat dat verdachte zijn vrachtwagen naar rechts heeft gestuurd en daarbij de bromfietser niet heeft opgemerkt. Het afslaan naar rechts met een (zwaar) voertuig is in zijn algemeenheid een risicovolle handeling, in het bijzonder voor het rechtdoorgaande verkeer op diezelfde weg. Het enkele naar rechts afslaan is daarmee echter nog geen handeling als bedoeld in artikel 5 WVW, die als gevaarlijk of potentieel gevaarlijk kan worden aangemerkt. Daarvoor is van belang of verdachte zich onder de gegeven omstandigheden van deze manoevre had behoren te onthouden. In dit concrete geval gaat het om de vraag of verdachte zich er voldoende van heeft vergewist dat hij met het afslaan geen andere verkeersdeelnemers in gevaar zou brengen en meer specifiek of hij het slachtoffer had kunnen en moeten zien.
Verdachte heeft samengevat verklaard dat hij in zijn spiegels heeft gekeken en geen verkeer heeft waargenomen. Hij heeft zijn richtingaanwijzer aangezet naar rechts en op het moment dat hij naar rechts indraaide hoorde hij een doffe klap. Daarop is hij direct gestopt, uitgestapt en zag hij aan de rechterzijde een bromfietser half onder zijn vrachtauto liggen. Verdachte heeft verklaard dat het voor hem een raadsel is waar de bromfietser vandaan is gekomen.
Naar de feitelijke toedracht van het ongeval is onderzoek gedaan. Uit de Verkeersongevallenanalyse van de politie, het rapport van het NFI en de presentatie ter terechtzitting van deskundige Van Noort volgen zes scenario’s betreffende de wijze van ontwikkeling van het ongeval. Op basis van het dossier kan de rechtbank geen enkel scenario met zekerheid uitsluiten, maar hooguit spreken in termen van waarschijnlijkheid. De rechtbank kan niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen of verdachte niet of onvoldoende in zijn rechterspiegel heeft gekeken voorafgaand aan en tijdens de manoeuvre naar rechts en of, zo verdachte al dan niet gekeken heeft, hij het latere slachtoffer op de bromfiets in zijn spiegels heeft
kunnenzien, gelet op de verschillende dode hoeken van de spiegels en de duur waarop de bromfietser in die spiegels al dan niet zichtbaar zou zijn geweest. De rechtbank heeft voorts in haar overwegingen betrokken dat in de rapportages van zowel het NFI als de politie er van is uitgegaan dat het ten tijde van het ongeval reeds licht was. Dit terwijl zowel de verdachte als de getuige anders hebben verklaard. Gelet op de datum en tijdstip van het ongeval moet naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan worden van de juistheid van de door verdachte en de getuige afgelegde verklaring en moet worden aangenomen dat het donker of in ieder geval schemerachtig was. De rechtbank stelt voorts vast dat geen onderzoek is gedaan naar de vraag of de bromfiets ten tijde van het ongeval verlichting voerde.
De feitelijke toedracht van het ongeval valt door de rechtbank op basis van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht kortom niet vast te stellen. Daarom valt evenmin vast te stellen of verdachte een hem verwijtbare verkeersfout in de zin van artikel 5 WVW heeft gemaakt en zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Nooijen, voorzitter, mr. P. Putters en mr. K. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. den Besten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 te[plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bingerden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, vanaf genoemde weg naar rechts is gaan afslaan (naar een parkeerterrein) en/of daarbij een bromfietser, die zich rechts naast het door hem bestuurde voertuig bevond, niet heeft opgemerkt en/of die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser, als gevolg waarvan die bromfietser ten val is gekomen,
waardoor die bromfietser, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
(artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Bingerden, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
vanaf genoemde weg naar rechts is gaan afslaan (naar een parkeerterrein) en/of daarbij een bromfietser, die zich rechts naast het door hem bestuurde voertuig bevond, niet heeft opgemerkt en/of die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser, als gevolg waarvan die bromfietser ten val is gekomen.
(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994)