ECLI:NL:RBROT:2013:8001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
C/10/414716 / HA ZA 12-1096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht door amateurtheatergezelschap en schadevergoeding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2013, gaat het om een geschil tussen de STICHTING BREDERO en de STICHTING DRIJFZAND. Bredero, vertegenwoordigd door mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, vorderde schadevergoeding van Drijfzand, dat werd bijgestaan door mr. J.E. Kloosterboer, wegens inbreuk op auteursrechten van toneelstukken die Drijfzand zonder toestemming had opgevoerd. De rechtbank oordeelde dat Drijfzand inbreuk had gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden van de toneelstukken 'Prettige Feestdagen' en 'Kattenmoeras'. Drijfzand had geen licentie aangevraagd en had de facturen van Bredero voor de opvoeringsrechten niet betaald. Na een sommatie had Drijfzand uiteindelijk onder protest betaald, maar de rechtbank oordeelde dat Drijfzand niet aansprakelijk was voor een hogere schadevergoeding dan het bedrag dat zij al had betaald. De rechtbank verklaarde dat Drijfzand schade had veroorzaakt aan de rechthebbenden en dat zij deze schade moest vergoeden. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414716 / HA ZA 12-1096
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING BREDERO,
gevestigd te Hoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING DRIJFZAND,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.E. Kloosterboer te Breda.
Partijen zullen hierna ‘Bredero’ en ‘Drijfzand’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 augustus 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Bredero heeft op de rolzitting van 3 juli 2013 op grond van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij akte haar eis verminderd.

2.De feiten

2.1.
Drijfzand is een amateurtheatergezelschap.
2.2.
Drijfzand heeft in december 2011 in het Wijktheater Musica in Rotterdam het toneelstuk ‘
Prettige Feestdagen’ – een Nederlandse vertaling van het Engelstalige toneelstuk ‘
Season’s Greetings’ van de Britse toneelschrijver [persoon 1] – opgevoerd. Het betrof zeven voorstellingen op respectievelijk 2, 3, 4, 9, 10, 16 en 17 december 2011.
2.3 Op 29 november 2011 heeft Bredero aan Drijfzand een factuur (met [factuurnummer 1]) gezonden betreffende de opvoeringsrechten voor deze toneelvoorstellingen ten bedrage van in totaal € 989,38. Op de factuur staat vermeld dat door betaling van het factuurbedrag toestemming zou worden verkregen om het toneelstuk op te voeren.
2.4
In maart/april 2012 heeft de Drijfzand in het Wijktheater Musica in Rotterdam
vijf voorstellingen van het toneelstuk ‘
Kattenmoeras’ – een Nederlandse vertaling van het Engelstalige toneelstuk ‘By the Bog of Cats’ van de Ierse toneelschrijfster [persoon 2] – opgevoerd. Het betrof vijf voorstellingen op respectievelijk 23, 24, 30, 31 maart en 1 april 2012.
2.5 Op 25 februari 2012 heeft Bredero aan Drijfzand een factuur (met [factuurnummer 2]) gezonden betreffende de opvoeringsrechten voor deze toneelvoorstellingen ten bedrage van in totaal € 835,00. Ook op deze factuur staat vermeld dat na ontvangst van de betaling een vergunning tot opvoering zou worden verleend.
2.6
Drijfzand heeft op geen van beide facturen en de daarna verstuurde betalings-herinneringen gereageerd en beide facturen van Bredero onbetaald gelaten.
2.7 Op 24 augustus 2012 heeft de raadsvrouwe van Bredero aan Drijfzand een sommatie gestuurd, waarin aan Drijfzand een laatste mogelijkheid tot betaling werd geboden om een juridische procedure te voorkomen.
2.8
Drijfzand heeft op 10 januari 2013, dus na het uitbrengen van de dagvaarding (op 10 december 2012), het totale bedrag van voormelde twee facturen ad € 1.838,23 – zij het onder protest – aan Bredero voldaan.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

in conventie

3.1 .
Bredero vordert in conventie – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken ‘
Prettige Feestdagen’ en ‘
Kattenmoeras’;
- te oordelen dat Drijfzand Bredero en rechthebbenden schade heeft berokkend en dat Drijfzand hierdoor verplicht is om aan Bredero en rechthebbenden een schadevergoeding te betalen van in totaal € 3.137,86, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- met veroordeling van Drijfzand in de proceskosten ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.1.1.
Bredero stelt dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van respectievelijk [persoon 1] (schrijver van “
Season’s Greetings”), [persoon 3] (vertaler ‘
Prettige Feestdagen’), alsmede [persoon 2] (schrijver ‘
By the Bog of Cats’) en [persoon 4] (vertaler ‘
Kattenmoeras’) door zonder daarvoor toestemming van de rechthebbenden te hebben verkregen om de toneelstukken ‘
Prettige Feestdagen’ en ‘
Kattenmoeras’ op te voeren.
3.1.2. Bredero voert voorts aan dat Drijfzand vanwege die inbreuk aan haar en de rechthebbenden schade heeft toegebracht en een schadevergoeding verschuldigd is.
Zij vordert deze schade (en de gevorderde schadevergoeding), die gelijk is aan de licentievergoeding die gewoonlijk voor de opvoeringslicentie zou zijn gevraagd, verhoogd met een boeteopslag, incassokosten en wettelijke rente.
Bredero geeft aan dat de licentievergoeding voor de opvoeringen van ‘
Prettige Feestdagen’ € 989,38 bedraagt en voor de opvoeringen van ‘
Kattenmoeras’ € 835,-- en deze bedragen heeft zij ook aan Drijfzand gefactureerd. Ten aanzien van de boeteopslag stelt Bredero dat zij
in haar algemene voorwaarden een opslag tot 100% hanteert als de opvoering plaats heeft voor het aanvragen en verkrijgen van een vergunning, maar dat zij bereid is de boeteopslag te matigen en uit coulance slechts een verhoging van 50% van Drijfzand te vorderen:
dit betekent een bedrag aan boeteopslag van € 494,69 voor ‘
Prettige Feestdagen’ en
€ 417,50 voor ‘
Kattenmoeras’. Daarnaast stelt Bredero dat zij aanzienlijke buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, nu Drijfzand diverse keren is gesommeerd tot betaling. Deze incassokosten bedragen 15% van de licentievergoeding, dat wil zeggen een bedrag van € 148,35 voor ‘
Prettige Feestdagen’ en een bedrag van € 125,25 voor ‘
Kattenmoeras’. Ook is Drijfzand volgens Bredero de wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen.
3.2.
Drijfzand heeft in conventie verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.3. Bredero heeft vervolgens - na de comparitie van partijen - op de rolzitting van
3 juli 2013 bij akte haar vordering gewijzigd. Bredero vordert thans – in de akte vermindering van eis, kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken ‘
Prettige Feestdagen’ en ‘
Kattenmoeras’;
- te oordelen dat Drijfzand Bredero en rechthebbenden schade heeft berokkend en dat Drijfzand hierdoor verplicht is om aan Bredero en rechthebbenden een schadevergoeding te betalen van € 3.137,86, althans subsidiair een bedrag van € 1.838,23, althans meer subsidiair een bedrag van € 1.747,18, althans meer subsidiair een zodanig bedrag als redelijk wordt geacht;
- met veroordeling van Drijfzand in de proceskosten ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.1.
Bredero heeft in deze akte vermindering eis aangegeven dat, rekening houdend met een zaal met meer dan 100 zitplaatsen, de schadevergoeding voor de beide opvoeringen in totaal € 1.747,18 bedraagt. Ter nadere onderbouwing voert Bredero aan dat Drijfzand voor de voorstellingen
‘Prettige Feestdagen’een vergoeding van in totaal € 983,42 (€ 906,50 + wettelijke rente tot en met 10 januari 2013) is verschuldigd en voor de voorstellingen van
‘Kattenmoeras’een bedrag van in totaal € 763,76 (€ 717,50 + wettelijke rente tot en met 10 januari 2013).
Bredero erkent dat Drijfzand op 10 januari 2013 een bedrag van € 1.838,23 aan haar heeft voldaan.
in reconventie
3.4.
Drijfzand vordert in reconventie – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Bredero tot betaling van een bedrag van € 1.202,68, vermeerderd met rente en kosten.
3.4.1. Drijfzand stelt dat het bedrag, dat Bredero aan opvoeringsrechten int, buitenportioneel is en dat moet worden aangehaakt bij de richtlijnen van de Stichting Theater N.V. (hierna ook ‘STNV’), waarin is bepaald dat een amateurtoneelgezelschap maximaal 10% van de behaalde recette als opvoeringsrechten zou moeten betalen.
Drijfzand stelt dat de werkelijk behaalde recette is: voor de voorstelling ‘
Prettige Feestdagen’ € 3.822,00 en voor de voorstelling ‘
Kattenmoeras’ € 2.395,00.
Gelet op voormelde richtlijnen van de STNV (het maximale percentage van 10%), had Bredero volgens Drijfzand voor de opvoeringsrechten van de onderhavige toneelstukken dus slechts maximaal een bedrag van € 621,70 mogen vorderen. Drijfzand stelt op grond van het vorenstaande dat zij in aanmerking komt voor restitutie van de door haar deels te veel betaalde licentievergoeding aan Bredero wegens onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW en dat voor het door haar aan Bredero te veel betaalde bedrag van (€ 1.824,38 minus
€ 621,70 =) € 1.202,68 geen rechtsgrond bestaat.
3.5.
Bredero heeft in reconventie verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie van Bredero en de reconventionele vorderingen van Drijfzand, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
Bredero vordert primair een verklaring voor recht dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden van de toneelstukken
‘Prettige Feestdagen’en
‘Kattenmoeras’.
4.3.
Door Drijfzand is (ter comparitie) erkend dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden van de toneelstukken
‘Prettige Feestdagen’en
‘Kattenmoeras’, omdat zij niet voorafgaand aan de opvoeringen van deze toneelstukken heeft geïnformeerd of een opvoeringslicentie voor de betreffende toneelstukken was vereist en geen opvoeringslicentie heeft aangevraagd, maar desondanks de beide toneelstukken heeft opgevoerd.
Drijfzand betwist echter dat Bredero zich kan beroepen op het auteursrecht van de verschillende rechthebbenden.
4.4.
Dit verweer faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat de makers (schrijvers, vertalers) de auteursrechten op hun werk (gedeeltelijk) laten exploiteren door een derde, zoals een uitgever of een agent, en dat die uitgever of agent voor de licentieverlening voor Nederlandstalige opvoeringen vervolgens met exclusieve agenten in de Benelux werkt.
Een dergelijke licentieverlening houdt in het algemeen in de verbintenisrechtelijke toestemming die de auteursrechthebbende aan een derde (in casu Bredero) kan verlenen om ten aanzien van het werk de handelingen te verrichten die ex artikel 1 Auteurswet exclusief aan de auteursrechthebbende zijn voorbehouden (openbaar maken en verveelvoudigen).
De licentiegever blijft overigens houder van het auteursrecht. Tot de belangrijkste voorwaarden waaronder een licentie wordt verleend, behoren doorgaans de betaling van een vergoeding door de licentienemer (i.c. Bredero) en een omschrijving van de handelingen die de licentienemer ten aanzien van werk mag verrichten. Voor de licentieovereenkomst gelden geen vormvereisten en een licentie kan dus ook impliciet worden verleend.
Bredero heeft - onweersproken - gesteld dat zij optreedt als agent voor een groot aantal toneelschrijvers, toneelvertalers en uitgevers en dat zij exclusief agent is voor het verstrekken van opvoeringslicenties voor toneelstukken aan amateurtheatergezelschappen voor onder andere Auteursrechtbureau ALMO BVBA (hierna “ALMO”), de exclusief agent voor de Benelux voor een groot aantal uitgevers, waaronder The Agency, aan welke organisatie [persoon 2] de auteursrechten op haar toneelstuk in beheer heeft gegeven,
en De Toneelcentrale, de exclusief agent van [persoon 1] voor de Benelux.
Door Drijfzand zijn in het geding gebracht de verklaringen van respectievelijk
[persoon 2] en [persoon 1], welke verklaringen aan haar door Bredero zijn verstuurd na het uitbrengen van de dagvaarding. In deze verklaringen bevestigen zowel [persoon 2] als [persoon 1] dat Bredero de (hen toekomende) auteursrechten in rechte mag afdwingen:
“… you can enforce my author rights in the Dutch court. I hereby confirm that you may act on my behalf.”. Uit het vorenstaande volgt dat Bredero vertegenwoordigingsbevoegd is ten aanzien van de auteursrechten van [persoon 2] en [persoon 1] en dat Bredero derhalve Drijfzand vanwege inbreuk op de hen toekomende auteursrechten in rechte kan en mag betrekken.
Nu Bredero bevoegd is de rechthebbenden te vertegenwoordigen en door Drijfzand is erkend dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van de rechthebbenden, ligt de primaire vordering van Bredero voor toewijzing gereed.
4.5.
Drijfzand heeft voorts de door Bredero - die anders dan bijvoorbeeld BUMA/STEMRA geen wettelijke grondslag heeft - aan haar vordering ten grondslag gelegde bevoegdheid om de vorderingen te incasseren betwist.
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie blijkt dat Drijfzand Bredero meermalen heeft verzocht inzichtelijk te maken dat zij incassobevoegd is. Vastgesteld wordt dat Drijfzand de gevraagde licentievergoedingen aan Bredero (onder protest) heeft betaald, nadat Bredero had aangetoond – weliswaar pas bij dagvaarding en na het toesturen van voormelde verklaringen – incassobevoegd te zijn. Drijfzand heeft haar verweer ter comparitie niet langer gehandhaafd, zodat het er voor moet worden gehouden dat Bredero bevoegd is tot het incasseren van de licentievergoedingen namens de rechthebbenden.
4.6.
Drijfzand heeft in dit verband nog aangevoerd dat met enige regelmaat meerdere incassobureaus vergoedingen claimen met betrekking tot hetzelfde theaterstuk en dat niet duidelijk is of de vergoedingen daadwerkelijk bij de rechthebbenden terecht komen.
Drijfzand heeft deze stelling echter niet feitelijk onderbouwd, zodat deze stelling wordt gepasseerd.
4.7.
Drijfzand stelt voorts dat haar onduidelijk was aan wie betaling moest geschieden en geeft aan dat zij er belang bij heeft deugdelijk bewijs te kunnen verlangen, zodat zij aan de juiste partij kan betalen.
De rechtbank begrijpt het verweer van Drijfzand aldus dat zij een beroep doet op opschorting van haar betalingsverplichting, nu zij twijfelt aan wie de betaling moet geschieden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Niet in geschil is dat Bredero pas na dagvaarding voormelde verklaringen van de auteursrechthebbenden aan Drijfzand heeft doen toekomen. Hieruit volgt dat tot op dat moment haar incassobevoegdheid op redelijke gronden door Drijfzand in twijfel kon worden getrokken. Onweersproken is dat Drijfzand een bedrag voor opvoeringsrechten had gereserveerd en niet onwelwillend tegenover betaling van deze vergoedingen stond, zodat het er voor moet worden gehouden dat Drijfzand te goeder trouw heeft gehandeld.
Het tegendeel is overigens gesteld noch gebleken.
In het licht van deze feiten en omstandigheden komt aan Drijfzand de bevoegdheid tot opschorting van de nakoming van de verplichting tot betaling van de licentievergoedingen toe, nu Drijfzand op redelijke gronden twijfelde aan wie betaling moest geschieden.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat Drijfzand jegens Bredero geen tekortkoming heeft gepleegd. Wel kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat Drijfzand, voor wat betreft de periode dat zij de betaling heeft opgeschort, over het bedrag van de vergoeding rente is verschuldigd. Hierop zal bij de verdere beoordeling worden teruggekomen.
4.8.
Bredero vordert in deze procedure een schadevergoeding van Drijfzand wegens inbreuk op het auteursrecht van verschillende rechthebbenden, welke gelijk is aan de licentievergoeding die gewoonlijk verschuldigd is indien een opvoeringslicentie zou zijn aangevraagd. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de door Bredero gevorderde licentievergoeding.
4.9 Zoals hiervoor is aangegeven, heeft Bredero bij akte haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij thans bij de berekening van de licentievergoeding rekening heeft gehouden met een zaalgrootte van ongeveer 100 zitplaatsen.
De rechtbank verstaat deze gewijzigde vordering van Bredero aldus, dat zij alleen nog het meer subsidiair gevorderde ad € 1.747,18 heeft beoogd.
4.10.
Bredero heeft ter comparitie een nadere toelichting gegeven op de door haar aan Drijfzand in rekening gebrachte tarieven en de wijze van berekening. Zij heeft in dit verband – onweersproken – aangegeven dat de tarieven per auteur kunnen verschillen, waardoor de tarieven per voorstelling kunnen verschillen.
Deze toelichting is door Drijfzand niet weersproken. Het verweer van Drijfzand dat Bredero het bedrag dat de auteursrechthebbende vraagt met een factor 3 heeft verhoogd, faalt in het licht van het vorenstaande. De enkele verwijzing naar de door haar overgelegde
e-mailcorrespondentie (productie 8 bij cva) is voorts onvoldoende, nu gesteld noch gebleken is dat Drijfzand hieraan enige rechten kan ontlenen.
4.11.
Drijfzand voert nog aan dat het gebruikelijk is dat, wanneer door een amateurtoneelgezelschap een vergoeding voor auteursrechten moet worden betaald, dit bedrag wordt berekend aan de hand van de behaalde recette. Drijfzand verwijst in dit verband naar de richtlijnen van de Stichting Theater N.V. (hierna ook ‘STNV’), waarin zou zijn aangegeven dat een amateurtoneelgezelschap maximaal 10% van de behaalde recette als opvoeringsrechten zou moeten betalen.
Drijfzand vordert op grond van deze richtlijnen vervolgens in reconventie matiging van de licentievergoedingen tot een bedrag van in totaal € 621,70 (€ 382,20 voor de voorstelling ‘
Prettige Feestdagen’ (10% van € 3.822,00) en € 239,50 voor de voorstelling ‘
Kattenmoeras’ (10% van € 2.395,00) en restitutie van het gedeelte van de door haar reeds betaalde vergoeding aan Bredero ter hoogte van € 1.202,68 wegens onverschuldigde betaling, nu daarvoor geen rechtsgrond bestaat.
Bredero heeft deze stellingen van Drijfzand gemotiveerd betwist.
Gelet op de betwisting door Bredero had het op de weg van Drijfzand gelegen haar stellingen op dit punt nader feitelijk te onderbouwen. Van Drijfzand had mogen verwacht dat zij deze richtlijnen van STNV in het geding zou hebben gebracht, alsmede nadere stukken ter onderbouwing van het door haar gestelde percentage van maximaal 10% van de behaalde recette dan wel nadere stukken waaruit blijkt dat normaliter een dergelijke vergoeding wordt berekend. De door haar overgelegde exploitatieoverzichten van de door haar opgevoerde voorstellingen (productie 9 cva) zijn hiertoe onvoldoende.
Nu Drijfzand haar stellingen op dit punt niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd, is geen plaats voor bewijslevering. Het verweer van Drijfzand in conventie en haar vordering in reconventie liggen derhalve voor afwijzing gereed, nu de feitelijke grondslag ontbreekt.
4.12.
Het door Bredero thans – na vermindering van eis – berekende tarief per voorstelling bedraagt € 129,50 voor het toneelstuk
‘Prettige Feestdagen’en € 143,50 voor het toneelstuk
‘Kattenmoeras’, rekening houdend met een zaalgrootte van ongeveer 100 zitplaatsen. Gelet op hetgeen hievoor is overwogen, komt deze vordering de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. Hieruit volgt dat Drijfzand voor beide voorstellingen een licentievergoeding is verschuldigd aan Bredero van in totaal € 1.624,-- (7 x € 129,50 =
€ 906,50 plus 5 x € 143,50 = € 717,50), zodat dit bedrag in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
4.13. Bredero vordert voorts de wettelijke rente tot en met 10 januari 2013 over voormelde bedragen ten bedrage van respectievelijk € 76,92 en 46,26 (in totaal een bedrag van € 123,18). Drijfzand heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Nu uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat Drijfzand, voor wat betreft de periode dat zij de betaling terecht heeft opgeschort, over het bedrag van de vergoeding rente is verschuldigd, ligt ook deze vordering in beginsel voor toewijzing gereed.
4.14. Vaststaat dat Drijfzand aan Bredero op 10 januari 2013 de eerder door Bredero aan haar gefactureerde licentievergoedingen van in totaal € 1.838,23 heeft voldaan.
Nu enige grondslag voor een hogere vergoeding dan het door Bredero bij akte verminderde bedrag van € 1.747,18 ontbreekt, moet het er voor worden gehouden dat Drijfzand een bedrag van (€ 1.838,23 minus € 1.747,18 =) € 91,05 onverschuldigd heeft voldaan aan Bredero.
Uit het vorenstaande volgt dat Bredero dit bedrag van € 91.05 aan Drijfzand dient terug te betalen.
4.15.
Nu geconcludeerd wordt dat Bredero bevoegd is ten behoeve van de auteursrechthebbenden de licentievergoeding te incasseren en dat Drijfzand deze licentievergoeding aan Bredero heeft voldaan en gesteld noch gebleken is dat aan Bredero schade is veroorzaakt, zal dit onderdeel van de vordering van Bredero derhalve als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd worden afgewezen.
4.16.
Voor zover Bredero niet heeft beoogd haar vordering te beperken tot het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 1.747,18, wordt geconcludeerd dat geen grond aanwezig voor de door Bredero (aanvankelijk) gevorderde boeteopslag, nu Drijfzand jegens Bredero geen tekortkoming heeft gepleegd en terecht de betaling van de door Bredero aan haar verzonden facturen heeft opgeschort.
Ten overvloede wordt in dit verband nog opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst, waarin de algemene voorwaarden van Bredero zijn overeengekomen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de algemene voorwaarden van Bredero toepassing missen, zodat de door Bredero op grond van haar algemene voorwaarden gevorderde boeteopslag wordt afgewezen.
4.17.
Ditzelfde lot treft de door Bredero (aanvankelijk) gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu de verklaringen ter onderbouwing van de gestelde incassobevoegdheid betreffende de door Bredero aan Drijfzand verzonden facturen, welke verklaringen voor Drijfzand aanleiding vormden om tot betaling over te gaan, eerst na dagvaarding aan Drijfzand zijn toegezonden, terwijl Drijfzand daar reeds eerder – onweersproken – om had verzocht, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot toewijzing van buitengerechtelijke kosten met betrekking tot deze facturen.
4.18.
Beide partijen vorderen over en weer, in conventie en in reconventie, veroordeling in de proceskosten ex artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Drijfzand voert in dit verband nog aan dat Bredero nodeloos is overgegaan tot het entameren van deze procedure en vordert ook in conventie veroordeling van Bredero in de proceskosten ex artikel 1019h Rv.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.19.
Tot nodeloos veroorzaakte kosten kunnen onder meer kosten worden gerekend die zijn ontstaan door een onredelijke houding van de wederpartij en kosten die een partij heeft moeten maken terwijl een procedure overbodig is gevoerd.
Vastgesteld wordt dat Drijfzand terecht de betaling van de facturen van Bredero heeft opgeschort wegens onduidelijkheid over de positie van Bredero, die Bredero eerder kon ophelderen, en dat Drijfzand vervolgens direct heeft betaald nadat Bredero duidelijkheid had verschaft. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten nodeloos door Bredero zijn veroorzaakt. Bredero heeft ter comparitie nog aangegeven dat haar procesbelang mede is gelegen in de door haar gevorderde verklaring voor recht dat door Drijfzand inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu deze procedure overbodig is gevoerd in die zin dat de uitkomst daarvan bij voorbaat vaststond gelet op de erkenning van Drijfzand.
Het vorenstaande betekent dat de proceskosten aan de zijde van Drijfzand in conventie in beginsel voor rekening van Bredero dienen te komen.
Omdat in rov. 4.11. is overwogen – kort samengevat – dat de vorderingen van Drijfzand in reconventie zullen worden afgewezen als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, dient Drijfzand in beginsel als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van Bredero in reconventie.
In artikel 1019h Rv is de proceskostenveroordeling in artikel 1019h Rv, tegenover zowel eiser als gedaagde, een middel om maatschappelijk gedrag te beïnvloeden, waarbij de rechter naar bevind van zaken zal moeten handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten zijn. De toelichting op 1019h Rv gaat er van uit dat de mate van verwijt wordt vertaald in de hoogte van de proceskostenveroordeling. De billijkheid vormt slechts een correctief waardoor deze bijzondere regeling terzijde gesteld kan worden.
In aanmerking nemende de grote verwevenheid tussen de wederzijdse vorderingen, ziet de rechtbank aanleiding om in het licht van al het vorenstaande de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken ‘
Prettige Feestdagen’ en ‘
Kattenmoeras’;
5.2.
bepaalt dat Drijfzand aan de rechthebbenden schade heeft veroorzaakt en dat Drijfzand deze schade aan de rechthebbenden dient te vergoeden;
5.3.
veroordeelt Bredero tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Drijfzand te betalen een bedrag van € 91,05 (zegge: eenennegentig euro en vijf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
209 / 1885