ECLI:NL:RBROT:2013:7761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
CIV-410376_28082013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vervoerovereenkomst en de gevolgen voor de betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen PostNL Pakketten Benelux B.V. en verschillende gedaagden, waaronder Unlimited Sports Group B.V., Aktiesport B.V. en Perry Sport B.V. De zaak betreft een ontbinding van een vervoerovereenkomst die in april 2010 was gesloten tussen PostNL en de gedaagden. PostNL vorderde betaling van uitstaande facturen en een ontbindingsvergoeding na de ontbinding van de overeenkomst per 17 augustus 2012, als gevolg van betalingsachterstanden van de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden de overeenkomst hebben ontkend en betwist dat er overeenstemming bestond over de tarieven voor stc-vervoer. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding van de overeenkomst door PostNL geldig was, maar dat PostNL geen nakoming van de contractuele betalingsverbintenis meer kon vorderen. In plaats daarvan kwam PostNL een ontbindingsvergoeding toe, die gelijk is aan de waarde van de prestaties die zij had geleverd. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere uitlatingen over de waarde in het economisch verkeer van de door PostNL verrichte bestellingen en de tarieven die gebruikelijk waren in de markt. De beslissing over de vorderingen van PostNL is aangehouden totdat partijen hun standpunten verder konden onderbouwen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/410376 / HA ZA 12-889 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSTNL PAKKETTEN BENELUX B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
advocaat: mr. M.H.L. van Dijkman te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNLIMITED SPORTS GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKTIESPORT B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERRY SPORT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. B. van Zelst te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als “PostNL” en “USG”, “Aktiesport” en “Perry Sport”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
PostNL heeft gedaagden bij gelijkluidende exploten van 30 en 31 augustus 2012 gedagvaard voor deze rechtbank en gevorderd als in die exploten omschreven, onder overlegging van twaalf producties.
1.2.
Gedaagden hebben de vorderingen bestreden bij conclusie van antwoord en daarbij zeven producties overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 6 februari 2013 een comparitie van partijen gelast.
1.4.
Bij op 2 april 2013 toegezonden Akte toelichting ten behoeve van comparitie van partijen tevens akte wijziging eis heeft PostNL haar vorderingen vermeerderd en daarbij vijftien producties in het geding gebracht.
1.5.
Gedaagden hebben daarop gereageerd bij Akte na tussenvonnis en daarbij een productie in het geding gebracht.
1.6.
Op 22 april 2013 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Daarbij zijn de onder 1.4 en 1.5 genoemde processtukken in het geding gebracht. Voorts heeft PostNL bij comparitie met instemming van gedaagden haar vordering bij Akte wijziging eis verder vermeerderd met de proceskosten verbonden aan een uit krachte van een verlofbeschikking van 6 december 2012 op 7 december 2012 gelegd conservatoir derdenbeslag. Verder heeft PostNL haar vordering verminderd wegens een door gedaagden gedane betaling.
1.7.
Zoals ter comparitie afgesproken, hebben partijen na afloop van de comparitie de volgende stukken gewisseld:
- bij brief van 6 mei 2013 heeft de advocaat van gedaagden overgelegd de brief van PostNL Holding B.V. aan USG van 10 augustus 2012 en op die brief commentaar geleverd;
- bij brief van 21 mei 2013 heeft de advocaat van PostNL op de brief van 6 mei 2013 gereageerd en als productie 29 overgelegd een e-mailbericht van USG aan PostNL van 15 augustus 2012;
- bij brief van 27 mei 2013 heeft de advocaat van gedaagden op de brief van 21 mei 2013 gereageerd.
1.8.
Partijen hebben vonnis gevraagd. De rechtbank heeft de datum voor uitspraak nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De rechtbank merkt de volgende feiten – voor zover voor dit vonnis van belang – als tussen partijen vaststaand aan, omdat deze enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel onvoldoende (gemotiveerd) betwist zijn, dan wel blijken uit niet betwiste inhoud van producties waarop beroep is gedaan.
2.1.
Aktiesport en Perry Sport zijn dochtermaatschappijen van USG.
2.2.
PostNL (en PostNL Cargo Service B.V., die in feite niet betrokken is bij die overeenkomst en geen belang heeft bij deze zaak) en USG, daarbij mede handelende ten behoeve van Aktiesport en Perry Sport, hebben in april 2010 een raam-vervoerovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een document van 8 april 2010 (hierna: de Overeenkomst), overgelegd als productie 3 bij dagvaarding.
2.3.
De Overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2010 en was op 16 augustus 2010 nog in werking.
2.4.
De Overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
“1. [PostNL] draagt zorg voor het vervoer van het overeengekomen verlaadpakket als opgenomen in het bij deze vervoersovereenkomst behorende onderdeel “Uw gegevens en verzendprofiel”. [..]
3. Het vervoer geschiedt overeenkomstig de bepalingen van deze vervoersovereenkomst en de bijbehorende bijlagen 1 t/m 5. Partijen zijn overeengekomen dat [PostNL] gedurende de contractsperiode als vermeld in artikel 4 exclusief het vervoer zal uitvoeren voor het in deze overeenkomst vastgelegde pakketten volume. [..]
6. Op deze vervoersovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Goederenvervoer van [PostNL] (AVG, laatste versie) en de [PostNL] Betalingsvoorwaarden voor op rekening verrichte diensten (laatste versie) van toepassing. Respectievelijk bijlage 3 en 4 van deze vervoersovereenkomst. [..]
Door ondertekening van deze overeenkomst verklaart USG kennis te hebben genomen van deze voorwaarden en deze te hebben aanvaard. [..]
15. Indien de door USG in onderdeel “uw gegevens en verzendprofiel” bij deze vervoersovereenkomst opgegeven aantallen niet worden gehaald of anderszins het verzendprofiel wijzigt, dan behoudt [PostNL] zich het recht voor om op basis van de feitelijke gegevens, na overleg met USG, de tarieven met terugwerkende kracht aan te passen.”.
De bijlage “Uw gegevens en verzendprofiel” bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Verzendprofiel
Deze vervoersovereenkomst is gebaseerd op de volgende, door USG verstrekte gegevens die gelden per kalenderjaar:
Pakketzendingen Nederland
[..]
Percentage zakelijke bestemmingen 10%
Percentage consumenten bestemmingen 90%
Afhaalservice Plus Nederland
Totaal aantal zendingen 250
Totaal aantal colli 250”.
De in die bijlage bedoelde “Pakketzendingen Nederland” betreffen het vervoer van het centrale magazijn van gedaagden naar hun klanten en “Afhaalservice Plus Nederland” dat van retourzendingen van klanten van gedaagden naar hun magazijnen.
In de Overeenkomst of de bijlagen is geen regeling getroffen voor zendingen vanaf de winkels van gedaagden naar hun afnemers (“shop to customer”; hierna: stc-vervoer).
2.5.
Aktiesport en Perry Sport hebben vanaf omstreeks oktober 2011 aan PostNL opdrachten verstrekt om zaken te vervoeren vanaf hun winkels naar hun afnemers (stc-vervoer).
2.6.
PostNL heeft de in de Overeenkomst geregelde tarieven met ingang van 1 januari 2012 naar beneden bijgesteld.
2.7.
Bij brieven van 23 juli 2012 heeft PostNL Aktiesport en Perry Sport aangemaand om uitstaande betalingen te voldoen.
2.8.
PostNL heeft de Overeenkomst per 17 augustus 2012 ontbonden.

3.De vordering

3.1.
PostNL vordert na vermeerderingen en verminderingen van eis – kort gezegd – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- Aktiesport zal veroordelen tot betaling van € 98. 077,36 te vermeerderen met rente;
- Perry Sport zal veroordelen tot betaling van € 105.297,45 te vermeerderen met rente;
- gedaagden als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen tot betaling van € 4.000,- te vermeerderen met rente;
- gedaagden als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen in de proceskosten, de kosten van het beslag van 7 december 2012 zoals beschreven in het proces-verbaal van comparitie en de nakosten daaronder begrepen, met bepaling dat de proceskosten binnen veertien dagen betaald moeten worden en dat bij gebreke daarvan de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2.
PostNL stelt daartoe – samengevat weergegeven – het volgende.
3.2.1
PostNL vordert veroordeling tot betaling van haar bij Aktiesport en Perry Sport uitstaande facturen, die in hoofdsom per saldo € 203.374,81 belopen. Die hoofdsom betreft € 85.198,24 aan opdrachten om als “Afhaalopdracht Plus” en “Afgehaalde zending Afhaalservice Plus” stc-vervoer te verrichten en voor het overige brief- en andere bestellingen die niet in de Overeenkomst zijn geregeld en waarover geen van gedaagden ooit heeft geklaagd.
3.2.2
Vanaf augustus 2011 is tussen partijen overlegd over de opzet van stc-vervoer vanaf de winkels van Aktiesport en Perry Sport naar klanten. Daarop heeft betrekking het e-mailbericht van PostNL aan USG van 23 augustus 2011 (eerste bladzijde van productie 12 van PostNL).
Bij een bespreking in oktober 2011 op het kantoor van Studio 23, een opdrachtnemer van USG met betrekking tot it-diensten, is tussen [persoon 1] van PostNL en [persoon 2] van USG en [persoon 3] van Perry Sport afgesproken dat PostNL vanaf november 2011 stc-vervoer zou gaan uitvoeren op basis van de tarieven voor Afhaalservice Plus als bedoeld in bijlage bij de Overeenkomst “Uw gegevens en verzendprofiel”.
In oktober 2011 is een test van stc-vervoer uitgevoerd. PostNL heeft die aan gedaagden in rekening gebracht.
Vanaf november 2011 is stc-vervoer uitgevoerd. Aktiesport en Perry Sport bestelden stc-vervoer elektronisch bij PostNL waarbij zij aangaven dat het om Afhaalservice Plus ging. Productie 13 vormt een uitdraai van dergelijke bestellingen van Aktiesport en Perry Sport uit 2012 waarop is vermeld “Afhaalservice”. Ook bij de bestellingen voor stc-vervoer in november 2011 konden Aktiesport en Perry Sport in hun eigen systeem zien dat zij onder de noemer Afhaalservice Plus boekten.
Vanaf november 2011 heeft PostNL de bij Afhaalservice Plus behorende tarieven in rekening gebracht. De in november 2011 verrichtte transporten werden in december 2011 gefactureerd, die van december 2011 in januari 2012, enzovoort. Op die facturen stonden telkens “Afhaalopdracht Plus” en “Afgehaalde zending Afhaalservice Plus” en de bijbehorende tarieven vermeld.
In de brief van PostNL aan USG gedateerd 29 november 2011, maar afgegeven medio januari 2012 (productie 6 van PostNL), zijn die tarieven naar beneden bijgesteld, zoals ze vanaf 1 januari 2012 gingen gelden. In die brief wordt naar stc-vervoer verwezen met de woorden “Gezien de verwachte groei in Afhaalservice Plus naar > 5.000 colli per jaar is het tarief per opdracht verlaagd met ruim 25% naar € 3,52 per opdracht. De kosten voor het te collecteren pakket zijn in lijn gebracht met de staffeltrede (> 100.000 colli) voor het pakket tarief aangevuld met € 0,40 standaard verzekering.”. De genoemde “verwachte groei” zat enerzijds in een vergroting van het verkoopvolume van gedaagden en anderzijds in een wijziging van het vervoer vanaf het centrale magazijn van gedaagden naar stc-vervoer.
Gedaagden hebben die facturen zonder opmerkingen betaald tot in mei 2012.
In gesprekken die [persoon 1] van PostNL voerde met medewerkers van USG in de periode november 2011 tot en met januari 2012 lieten dezen hem steeds weten toepassing van het Afhaalservice Plus-tarief voor stc-vervoer te aanvaarden. Vanaf voorjaar 2012 ging de nieuwe man bij USG, [persoon 4], vragen stellen over de hoogte van het tarief. Maar ook hij wist dat voor stc-vervoer het tarief voor Afhaalservice Plus gold, zoals blijkt uit zijn e-mailbericht van 3 april 2012 (zevende bladzijde van productie 12 en productie 14 van PostNL). Pas vanaf mei 2012 is USG het tarief gaan aanvechten met de stelling dat daarover tussen partijen geen overeenstemming bestond. De oudste factuur die gedaagden onbetaald hebben gelaten is een factuur van 2 mei 2012.
3.2.3
Ingevolge de Betalingsvoorwaarden PostNL, die via artikel 6 van de Overeenkomst van toepassing zijn, vervalt het recht van gedaagden om over een factuur te klagen na drie maanden na de factuurdatum. Daarom kunnen alleen de klachten van gedaagden over facturen vanaf maart 2012 in aanmerking worden genomen. De oudere facturen staan vast.
Gedaagden zijn ook gebonden aan het verbod van verrekening opgenomen in de Betalingsvoorwaarden PostNL. Gedaagden kunnen hun vordering tot terugbetaling van door hen als te veel betaald bestempelde bedragen dan ook niet verrekenen met de vorderingen van PostNL.
3.2.4
Gedaagden zijn zonder meer verplicht om de kosten te betalen van brief- en andere bestellingen die niet in de Overeenkomst zijn geregeld en waarover geen van gedaagden ooit heeft geklaagd.
3.2.5
Post NL heeft onder de Overeenkomst gepresteerd tot 12 juli 2012. Eerst heeft PostNL haar werkzaamheden opgeschort wegens de betalingsachterstanden. Vervolgens heeft PostNL de Overeenkomst ontbonden bij schrijven van 10 augustus 2012. Voor zover de vorderingen wegens de ontbinding per 17 augustus 2012 niet op basis van de Overeenkomst dan wel de facturen toewijsbaar zijn, komt PostNL een ontbindingsvergoeding toe die gelijk is aan de contractuele verbintenis van gedaagden. Die contractuele verbintenis vormt immers de waarde die de prestatie van PostNL had in het economische verkeer.
3.3.
PostNL maakt ingevolge artikel 6 Betalingsvoorwaarden PostNL aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de uitstaande facturen, althans vanaf de dag van dagvaarding.
3.4.
PostNL maakt aanspraak op vergoeding van € 4.000,- aan buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW wegens correspondentie, besprekingen en andere werkzaamheden ter incasso van haar vorderingen. Die werkzaamheden omvatten niet de instructie van de onderhavige zaak.
3.5.
PostNL heeft met verlof van 6 december 2012 op 7 december 2012 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van Perry Sport. PostNL vordert bij de proceskosten de kosten betreffende het beslag.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagden voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusies strekken tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van PostNL in de proceskosten, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
4.2.
Daartoe voeren gedaagden – samengevat weergegeven – het volgende aan.
4.2.1
Gedaagden betwisten nog iets aan PostNL verschuldigd te zijn. Gedaagden hebben inmiddels evenveel aan PostNL betaald als het bedrag van de niet-betwiste posten op alle facturen van PostNL, vermeerderd met een bedrag van € 3,76 per pakket stc-vervoer. PostNL heeft te veel in rekening gebracht ter zake van stc-vervoer. Gedaagden hebben het ter zake van stc-vervoer te veel betaalde verrekend met hetgeen zij ter zake van ander vervoer (zoals brief- en andere bestellingen) verschuldigd waren. Het beroep van PostNL op een verrekenverbod en een vervaltermijn t.a.v. de klachtplicht in de Betalingsvoorwaarden PostNL gaat niet op, omdat die voorwaarden niet zijn overeengekomen voor stc-vervoer.
4.2.2
De waarde van stc-vervoer is € 3,76 per pakket. Dat bedrag hebben gedaagden betaald.
4.2.3
Gedaagden betwisten dat de Overeenkomst in stc-vervoer voorzag en dat stc-vervoer in het kader van de Overeenkomst (nader) is overeengekomen.
Gedaagden betwisten dat tussen partijen op enig moment is gesproken over voor stc-vervoer geldende tarieven, a fortiori dat daarover overeenstemming is bereikt. Gedaagden zijn er van uitgegaan dat op stc-vervoer het voor Pakketzendingen Nederland geldende tarief van toepassing was.
Gedaagden betwisten dat is afgesproken dat op stc-vervoer de in de Overeenkomst genoemde tarieven voor Afhaalservice Plus van toepassing zijn, dat daarover is gesproken en dat grond bestaat voor die toepassing.
Gedaagden betwisten voorts dat zij bij bestelling van stc-vervoer “Afhaalservice Plus” of “Afhaalservice” aanvinkten. In de apparatuur van gedaagden was niet te zien dat PostNL dergelijke bestellingen vanaf november 2011 boekte als Afhaalservice Plus. Weliswaar was tussen USG en PostNL besproken dat voor stc-vervoer het “it-deurtje” van Afhaalservice Plus-zendingen van de software van PostNL “Parcelware” zou worden gebruikt, maar dat betreft slechts een it-matige benadering en geen contractuele.
4.2.4
De vordering tot betaling van uitstaande facturen onder een overeenkomst tussen PostNL en (een of meer van de) gedaagden is niet toewijsbaar, omdat PostNL bij brief aan USG van 10 augustus 2012 alle op die datum geldende overeenkomsten met gedaagden per 17 augustus 2012 heeft ontbonden. Daarmee werd ook de Overeenkomst ontbonden, zodat PostNL geen beroep meer toekomt op de bepalingen daarvan of van de daarin van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. Daarom komt PostNL hooguit een ontbindingsvergoeding toe.
Omdat de door PostNL in 2011 en 2012 in rekening gebrachte tarieven boven het marktgemiddelde lagen, is een ontbindingsvergoeding geringer dan het bedrag van de vordering van PostNL.

5.De beoordeling

5.1.
Tegen de eisvermeerderingen hebben gedaagden geen bezwaar gemaakt. Nu de eisvermeerderingen naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank op de gewijzigde vorderingen recht doen.
5.2.1
PostNL vordert primair nakoming van de verbintenissen van gedaagden onder de Overeenkomst, waaronder PostNL mede verstaat de verbintenissen van gedaagden ten aanzien van stc-vervoer, en van andere opdrachten tot vervoer.
Het meest verstrekkende verweer vormt het verweer dat nakoming niet meer verlangd kan worden omdat PostNL bij brief van 10 augustus 2012 alle overeenkomsten tussen partijen, waaronder de Overeenkomst, heeft ontbonden.
5.2.2
Dat verweer treft doel.
Tussen partijen is (sedert de briefwisseling van 6 tot en met 27 mei 2013) niet langer in geschil dat PostNL bij brief aan USG van 10 augustus 2012 “in verband met het verzuim van betaling aangaande een totaalbedrag van [bedrag] per 17 augustus a.s. de thans nog geldende overeenkomsten tussen USG c.q. de aan haar verbonden ondernemingen (met name Aktie Sport B.V. en Perry Sport B.V.) en PostNL” per 17 augustus 2012 heeft ontbonden. Partijen zijn het erover eens dat daaronder ook vallen de Overeenkomst, de overeenkomsten tussen partijen waaronder PostNL brief- en andere bestellingen die niet in de Overeenkomst zijn geregeld heeft verricht en de opdrachten tot stc-vervoer, daargelaten of laatstbedoelde opdrachten al dan niet onder het verband van de Overeenkomst zijn gegeven.
Uit de e-mail van gedaagden aan PostNL van 15 augustus 2012 (productie 29 van PostNL) en de processuele opstelling van gedaagden volgt dat gedaagden het feit van de ontbinding hebben aanvaard.
5.2.3
Uit de aangehaalde bewoordingen van de brief van 10 augustus 2012 blijkt dat het hier gaat om ontbinding als bedoeld in artikel 6:265 e.v. BW. In een geval als het onderhavige bevrijdt de ontbinding partijen van de nog niet nagekomen verbintenissen. Voor zover de ene partij vóór de ontbinding al had gepresteerd en de wederpartij de daartegenover staande prestatie nog niet had geleverd, ontstaat door de ontbinding een verplichting voor de wederpartij tot vergoeding van de waarde van die prestatie op het tijdstip van ontvangst van die prestatie (artikel 6:271 en 6:272 BW). Nu gesteld noch gebleken is dat de prestaties van PostNL niet aan de opdrachten van gedaagden hebben beantwoord, wordt met die waarde bedoeld de waarde die normaliter in het economisch verkeer aan de prestatie wordt toegekend ten tijde van de ontvangst van de prestatie (zie Parl. Gesch. Boek 6 BW, blz. 1030-1031).
5.2.4
Buiten kijf is dat PostNL op het tijdstip van de ontbinding, derhalve op 17 augustus 2012, diverse besteldiensten in opdracht van een of meer van de gedaagden had verricht. Voor zover PostNL voor die besteldiensten nog geen betaling had ontvangen – zoals PostNL stelt, maar gedaagden betwisten – kan PostNL door de ontbinding geen nakoming van de contractuele betalingsverbintenis van gedaagden meer vorderen, doch slechts de hiervoor bedoelde ontbindingsvergoeding.
5.2.5
Daarom komt de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
5.3.
Subsidiair vordert PostNL de hiervoor bedoelde ontbindingsvergoeding. Gedaagden betwisten die vordering en voeren aan dat zij door verrekening aan hun betalingsverbintenissen hebben voldaan.
5.4.1
Voor de beoordeling van die vordering is vereist vast te stellen welke waarde de nog niet op facturen betaalde besteldiensten van PostNL in het economisch verkeer hadden ten tijde van de uitvoering daarvan.
5.4.2
PostNL stelt dat die waarde gelijk is aan de tussen partijen overeengekomen waarde. Gedaagden betwisten dat betoog gemotiveerd, waarbij zij aanvoeren (a) dat tussen partijen geen tarief voor stc-vervoer is overeengekomen en (b) dat PostNL hogere tarieven in rekening bracht dan in de markt gebruikelijk waren.
5.4.3
Dat verweer treft in zoverre doel dat uit het debat tussen partijen blijkt dat tussen hen geen tarief voor stc-vervoer op schrift is gesteld, terwijl de tarieven voor andere besteldiensten van PostNL wel op schrift zijn gesteld, en dat gedaagden van mening zijn dat PostNL voor stc-vervoer te hoge tarieven in rekening heeft gebracht. Omdat daarom niet van een overeengekomen waarde van het stc-vervoer kan worden uitgegaan, is het mogelijk – zoals gedaagden stellen, maar PostNL betwist – dat PostNL voor stc-vervoer een hoger bedrag in rekening heeft gebracht dan de normaliter in het economisch verkeer in de betreffende periode voor dergelijk vervoer betaalde tegenprestaties. Derhalve dient de waarde in het economisch verkeer van stc-vervoer op andere wijze te worden bepaald.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat gedaagden alle facturen van PostNL voor het stc-vervoer dat PostNL tot en met januari 2012 in opdracht van gedaagden had verricht zonder klagen hadden voldaan voordat PostNL de overeenkomsten tussen partijen ontbond. Daarvan uitgaande dient de waarde in het economisch verkeer van het stc-vervoer van na januari 2012 te worden bepaald.
Omdat geen van partijen maatstaven heeft aangedragen aan de hand waarvan de rechtbank de ontbindingsvergoeding zou kunnen bepalen, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor uitlating door partijen bij akte over (a) de door PostNL in opdracht van gedaagden uitgevoerde bestellingen stc-vervoer en (b) de normaliter in het economisch verkeer in de periode november 2011 tot en met juli 2012 voor dergelijk vervoer betaalde tegenprestaties. De rechtbank gaat ervan uit dat ieder van partijen haar betreffende standpunt zal onderbouwen met een opgave van alle relevante bestellingen van stc-vervoer en met gedocumenteerde marktgegevens. PostNL is als het eerste aan het woord.
5.4.4
Gedaagden hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat PostNL ook ten aanzien van haar overige besteldiensten, waarvan PostNL betaling vordert, een hoger tarief in rekening bracht dan in de markt gebruikelijk was. In dit verband hecht de rechtbank voorts waarde aan de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat (een van) gedaagden geklaagd heeft over die overige besteldiensten of de daarvoor in rekening gebrachte tarieven. Wat die overige besteldiensten betreft kan er daarom van worden uitgegaan dat de door PostNL in rekening gebrachte tarieven de waarde in het economisch verkeer weerspiegelt. Derhalve komt PostNL voor die overige besteldiensten in beginsel een ontbindingsvergoeding toe ter hoogte van de door haar in rekening gebrachte bestellingen.
PostNL heeft onbetwist gesteld dat gedaagden ter zake van door haar verrichte besteldiensten afgezien van stc-vervoer (€ 203.374,81 minus € 85.198,24, derhalve) € 118.176,57 onbetaald heeft gelaten. Dat bedrag komt PostNL daarom in beginsel toe als ontbindingsvergoeding ter zake van die overige besteldiensten.
5.5
De rechtbank kan, echter, het bedrag van € 118.176,57 niet als ontbindingsvergoeding voor de overige besteldiensten (anders dan stc-vervoer) toewijzen, omdat gedaagden tevens aanvoeren dat zij voor stc-vervoer slechts € 3,76 per pakket verschuldigd waren, dat zij meer hebben betaald voor stc-vervoer en dat zij het door hen te veel betaalde hebben verrekend met hun verplichtingen tot betaling voor andere, niet bestreden bestellingen.
5.6.
De ontbinding heeft mede tot gevolg dat partijen ten aanzien van nog niet nagekomen contractuele verbintenissen (voor zover de verbintenissen zijn nagekomen raakt de ontbinding de rechtsverhouding tussen partijen niet) geen beroep meer kunnen doen op de in de Overeenkomst van toepassing verklaarde Betalingsvoorwaarden PostNL voor zover deze een verkorte klachttermijn van drie maanden en verrekenverbod inhouden. Het beroep van Post NL op de verkorte klachttermijn en het verrekenverbod gaat dan ook niet op, behoudens voor zover PostNL de besteldiensten had uitgevoerd en gedaagden daarvoor op facturen hadden betaald (beide partijen hebben nagekomen) per 17 augustus 2012, zij het met uitzondering van die diensten waarover gedaagden binnen de klachttermijn van drie maanden hadden geklaagd of waarvan die klachttermijn nog niet was verstreken op 17 augustus 2012.
Ten aanzien van de betaalde facturen waarvan de klachttermijn van drie maanden was verstreken en waarover geen van gedaagden binnen de klachttermijn had geklaagd toen PostNL de overeenkomsten tussen partijen per 17 augustus 2012 ontbond, is daarom geen verrekening als door gedaagden gesteld mogelijk. Verrekening is slechts mogelijk (a) met door gedaagden verrichte betalingen op facturen waarvan de driemaands klachttermijn op 17 augustus 2012 nog niet was verstreken, (b) met door gedaagden betaalde bedragen op facturen waarover gedaagden binnen die klachttermijn hebben geklaagd of (c) op door gedaagden verschuldigde maar nog niet betaalde bedragen, zoals de ontbindingsvergoeding voor overige besteldiensten.
Partijen hebben zich onvoldoende specifiek uitgelaten over dit onderwerp om daaruit gevolgtrekkingen te kunnen maken. Zoals gezegd, begrijpt de rechtbank uit de stellingen van partijen dat gedaagden alle facturen van PostNL voor stc-vervoer tot en met januari 2012 zonder klagen hadden voldaan voordat PostNL de overeenkomsten tussen partijen ontbond. Op welke overige facturen een of meer van de gedaagden hebben betaald bestaat onduidelijkheid; van welke betaalde facturen de klachttermijn op 17 augustus 2012 nog liep, en over welke facturen gedaagden hebben geklaagd binnen de driemaands klachttermijn bestaat evenmin duidelijkheid. De rechtbank zal partijen de gelegenheid geven zich daarover bij akte nader en gedocumenteerd uit te laten.
5.7.
Derhalve kan pas worden bepaald of gedaagden ter zake van die overige besteldiensten nog iets verschuldigd zijn wanneer de waarde in het economisch verkeer van het stc-vervoer zal zijn bepaald en het verrekeningsverweer nader zal zijn beoordeeld.
5.8.
Het gestelde hoofdelijke schuldenaarschap is door geen van gedaagden bestreden. Een eventuele veroordeling zal daarom als hoofdelijke schuld worden uitgesproken.
5.9.
Waar PostNL wegens de ontbinding geen betaling meer toekomt onder een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, komt haar over enig nog toe te wijzen bedrag (slechts) de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toe.
5.10.
Hangende de aktewisseling bedoeld in rov. 5.4.3 en 5.6 zal de rechtbank elke verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 25 september 2013 voor het nemen van aktes als bedoeld in rov. 5.4.3 en 5.6, om te beginnen door PostNL;
6.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.P. Sprenger, T. Boesman en A.A. Muilwijk-Schaaij en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013. 1928/2309/2053