ECLI:NL:RBROT:2013:7736
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verzorgster in ontuchtzaak met patiënten in verzorgingshuis
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verzorgster van een verzorgingshuis, die werd beschuldigd van ontucht met twee patiënten. De verdachte, geboren in 1956, werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. B.A.S.E. Maandag. De officier van justitie, mr. L.H.M. Jager-Huiskens, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf opgelegd. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met de patiënten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beiden in juli 2012 in het verzorgingshuis verbleven.
Tijdens de zitting op 17 september 2013 zijn de verklaringen van de aangeefsters en getuigen besproken. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De verklaringen van de slachtoffers waren niet consistent en er was geen aanvullend bewijs dat de inhoud van hun verklaringen bevestigde. De rechtbank stelde dat de belastende verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen, omdat deze verklaringen voortkwamen uit de verklaringen van de slachtoffers zelf.
De rechtbank concludeerde dat de eisen voor schakelbewijs niet waren gehaald en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van ontucht, waar de verklaringen van slachtoffers cruciaal zijn voor de bewijsvoering.