2.5.Het college van B&W heeft vervolgens aan de gemeenteraad een voorstel voor een dergelijk beleid voorgelegd. In dit voorstel wordt, onder de kop “Uitgifte vrijkomende locaties”, een verband gelegd met de door de landelijke overheid vastgestelde regeling voor benzinestations langs snelwegen. In het kader van de behandeling van dit voorstel heeft de gemeenteraad op 3 februari 2005 de zogenoemde motie-Harbers aangenomen. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De Gemeenteraad van Rotterdam, in vergadering bijeen op 3 februari 2005, ter vaststelling van het voorstel tot vaststelling van het locatiebeleid met betrekking tot brandstofverkooppunten, alsmede tot afdoening van de motie-Spaas (1999-1103), om een gemeentelijk beleid op te stellen met betrekking tot brandstofverkooppunten […]
Constaterende
• Dat in het raadsvoorstel het college van burgemeester en wethouders het voornemen uitspreekt om vanaf 2008 te beginnen met het veilen van de grootste vrijkomende verkooppunten die behoren tot de grote oliemaatschappijen waarmee reeds langer overleg is geweest over het nieuwe beleid;
• Dat het college van burgemeester en wethouders verwacht dat de te veilen locaties substantiële opbrengsten zullen genereren;
• Dat er daardoor grote onzekerheid heerst onder de eigenaren en/of exploitanten van huur-, precario en erfpachtpompen die onder het nieuwe locatiebeleid niet als "ongewenst" worden aangemerkt;
• investeringen bij pomphouders in de regel een uitlooptijd hebben van 15 jaar;
• het (voorziene) tijdspad van de veiling ligt tussen 2008 en 2023;
• rijkswegpompen bij de MDW-operatie van het Rijk een uitlooptermijn van 16 jaar hebben
[…]
Overwegende
• Dat het onduidelijk is of door het veilen van de pompstations de opbrengst daadwerkelijk wordt verhoogd ten opzichte van de huidige situatie;
[…]
• Het dus zinvol is dit op voorhand te testen, waardoor inzicht wordt verkregen in de potentiële opbrengst en in de mate waarin de huidige opbrengst per locatie reeds marktconform is;
• Dat de gemeente maatwerk moet leveren per locatie gezien juridische complicaties, recente investeringen door pomphouders en het bevorderen van een positief ondernemersklimaat in Rotterdam;
• voor de gemeente en de pomphouders het overeenkomen van een op de individuele pomphouder toegespitste beëindigingsafspraak afhangt van diverse individuele omstandigheden waarbij onder meer derden (onderhuurders) betrokken kunnen zijn;
• het om die reden de voorkeur verdient als er al geveild wordt, dit te beperken tot de pompen waarbij geen sprake is van onderhuur zodat onderhuurders niet hoeven te worden uitgekocht;
• dit met name de grote pompen betreft waar de potentiële additionele opbrengst waarschijnlijk het grootst is;
• de resultaten van veilingen van de grootste pompen mede als pilot voor eventuele verdere veilingen kunnen worden gezien waarna het beleid voor kleine en middelgrote pompen op maat kan worden vastgesteld;
• maatwerk voor deze gevallen in ieder geval zal moeten betekenen dat de pompen een uitlooptijd tot tenminste 2019 krijgen (2004 + 15) teneinde desinvesteringen te voorkomen en rekening houdend met belangen van derden;
• een generieke oplossing met een ruime uitlooptermijn in combinatie met voornoemde pilot de gemeente veel tijd, geld en moeite kan besparen;
• een generieke en ruime uitlooptermijn het gehele economische klimaat in de gemeente ondersteunt
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Een generieke uitlooptermijn aan alle kleine en middelgrote pompen aan te bieden t/m 2019 (15 jaar
na 2004) en specifiek veilingbeleid eerst vast te stellen na evaluatie van de veiling van de grootste pompen en op basis van een analyse van de potentiële opbrengst per locatie en de mate waarin de
huidige opbrengst per locatie reeds marktconform is.”