In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure tussen [eiser] en Nationale-Nederlanden. De procedure volgde op een incident dat op 23 februari 2007 plaatsvond, waarbij [eiser] door de politierechter was veroordeeld voor mishandeling van [persoon 1]. Nationale-Nederlanden had de dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering ontzegd op basis van de opzetclausule, die stelt dat geen dekking wordt verleend voor schade die voortvloeit uit opzettelijk en wederrechtelijk handelen. De rechtbank oordeelde dat het strafvonnis dwingend bewijs oplevert van de schuld van [eiser], en dat hij geen tegenbewijs had aangeboden. De rechtbank concludeerde dat de opzetclausule van toepassing was, omdat [eiser] opzettelijk een schoppende beweging had gemaakt die gericht was tegen [persoon 1]. Het beroep van [eiser] op noodweer werd verworpen, en de rechtbank oordeelde dat er geen feiten waren die het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid konden rechtvaardigen. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.