15.Eiseres heeft in dit kader naar voren gebracht dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld en dat verweerster, zelfs na ingebrekestelling, pas op 21 mei 2012 een besluit op bezwaar heeft genomen.
15.1Voor zover deze beroepsgrond ziet op de lange duur van de bezwarenprocedure, vat de rechtbank deze beroepsgrond op als een beroep op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welke grond tevens kan worden opgevat als een verzoek om verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3121. 15.2In artikel 8:73, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, hij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
15.3Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50; Wns) in werking getreden (Stb. 2013, 162). De wijzigingen in de Awb voorzien daarbij in het vervallen van artikel 8:73 van de Awb en invoering van titel 8.4 in de Awb. Gelet op de toelichting bij het Besluit van 22 april 2013 (Stb. 2013, 162) heeft de minister van Veiligheid en Justitie besloten af te zien van een wettelijke regeling ter zake van de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM onder de overweging dat de bestuursrechter via verdragsconforme toepassing van de verzoekschriftprocedure van titel 8.4 van de Awb tot hetzelfde resultaat kan komen als thans het geval is via de verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb. Gelet op artikel IV, eerste lid, van de Wns blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
15.4Omdat het bestreden besluit – dat in dit verband als het schadetoebrengende besluit kan worden aangemerkt – bekend is gemaakt voor 1 juli 2013, ziet de rechtbank aanleiding om overeenkomstig artikel IV, eerste lid, van de Wns het aldus opgevatte verzoek om schadevergoeding wegens bestuurlijke traagheid te beoordelen aan de hand van artikel 8:73 van de Awb.
15.6De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, zaak nr. 30979/96, AB 2001, 86 en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, JB 2006, 134).
15.7In zaken als deze, waarin complexe juridische en economische vraagstukken aan de orde zijn en waarin verzocht wordt om bestuurlijke handhaving door middel van onder meer de oplegging van een boete, is in beginsel een totale lengte van de procedure in de bestuurlijke fase en de beroepsfase in eerste aanleg van ten hoogste vier jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar - in afwijking van genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, maar in overeenstemming met genoemde uitspraak van het CBb van 3 juli 2008, onder rechtsoverweging 7.12 - in plaats van één jaar in beginsel ten hoogste twee jaar bedraagt, en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar, waarbij een vertraging bij één van beide behandelingen kan worden gecompenseerd door voortvarendheid bij de andere behandeling. Hoewel in de omstandigheid dat in dit geval geen boeterapport is opgemaakt aanleiding zou kunnen worden gevonden om de redelijke termijn voor de bestuurlijke fase op minder dan ten hoogste twee jaar vast te stellen, ziet de rechtbank daar in dit geval geen aanleiding toe, omdat eiseres eerst negen maanden na indiening van het inleidend bezwaarschrift haar aanvullende gronden heeft ingediend.
15.8Nu de rechtbank binnen vier jaar na indiening van het bezwaarschrift uitspraak doet, is er dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
15.9Met betrekking tot opmerkingen van eiseres over de te late uitbetaling van de verbeurde dwangsom acht de rechtbank het, onder verwijzing naar artikel 4:19, tweede lid, van de Awb, gewenst dat verweerster hierop een beslissing neemt, nu verweerster zich over deze grond in de beroepsprocedure niet uitgelaten heeft.
15.1Nu het beroep ongegrond is, is er geen grondslag voor vergoeding van (andere) geleden schade.
Proceskosten en griffierecht