ECLI:NL:RBROT:2013:7286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
10/960080-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en medeplegen van witwassen met betrekking tot grote geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen en medeplegen van witwassen. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op verschillende data, waaronder 24 januari 2012, 29 januari 2013 en 10 september 2013. De tenlastelegging was gewijzigd en betrof voornamelijk het voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen, waarvan werd gesteld dat deze afkomstig waren uit misdrijven.

De officier van justitie, mr. Baan, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 2 mei 2009 tot en met 8 november 2010, geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft echter ook een partiële vrijspraak uitgesproken voor een deel van de tenlastelegging, omdat het bewijs voor dat specifieke feit niet voldoende was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte schuldig was aan het onder 3 ten laste gelegde feit, maar heeft geen straf opgelegd, rekening houdend met eerdere veroordelingen en de medische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen, waarbij het geld dat aan de verdachte toebehoorde, werd onttrokken aan het verkeer, gezien de illegale herkomst. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960080-10
Datum uitspraak: 24 september 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012, 29 januari 2013 en 10 september 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 24 januari 2012 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
In deze procedure is uitsluitend aan de orde feit 3 op de tenlastelegging, welk feit bij vonnis van 14 februari 2012 van de overige feiten is afgesplitst.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Baan heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op een of meer tijdstippen, in of op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 2 mei 2009 tot en met 08 november 2010,te Amsterdam, althans in Nederland,
meermalen althans eenmaal (telkens)alleen respectievelijktezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen (een) voorwerp(en), te weten (een)geldbedrag(en)
ter waarde van totaal ongeveer € 286.443,76 euro (zegge: tweehonderdzesentachtigduizend vierhonderddrieenveertig euro en zesenzeventig eurocent), en/of heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist
dan wel redelijkerwijs had moeten vermoedendat bovenomschreven voorwerp
(en
) - onmiddellijk of middellijk -afkomstig
waswarenuit enig misdrijf;
Immers heeft hij verdachte:
- op 8 november 2010 een bedrag van € 29.900 (zegge: negenentwintigduizend en negenhonderd euro) in een woning aan de [adres] voorhanden gehad
en/of verworven en/of omgezeten
/of
- op 8 november 2010 een bedrag van € 98.900 (zegge: achtenegentigduizendnegenhonderd euro) in een woning aan de [adres]
verworven en/ofvoorhanden heeft gehad en
/of
- in de periode van 1 juni 2010 tot en met 8 november 2010 een bedrag van
ongeveer
€ 32.124,76
(zegge: tweeendertigduizendhonderdvierentwintig euro en zesenzeventig eurocent)voorhanden gehad
en/of verworvenen/
ofomgezet en
/of
-  op of omstreeks 7 augustus 2010 een bedrag van € 120.000 (zegge: honderdtwintigduizend euro) voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of
-
tezamen en in vereniging met een anderin de periode van 2 mei 2009 tot en met 9 april 2010 een bedrag van € 5.519 (zegge vijfduizendvijfhonderdennegentien euro) voorhanden heeft gehad en
/ofomgezet;
PARTIELE VRIJSPRAAK
De rechtbank acht het 4e gedachtestreepje van de tenlastelegging ( witwassen van € 120.000,- ) niet bewezen. De taps van 7 augustus 2010 waarop het bewijs van dit feit zou zijn gebaseerd zijn op zichzelf niet voldoende voor een bewezenverklaring, terwijl overig direct bewijs ontbreekt.
De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken. Het in dit kader gevoerde verweer over de stemherkenning behoeft geen bespreking.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Wat betreft de bewezenverklaring onder het derde aandachtsstreepje geldt dat, anders dan in het overzicht op p. 21 van het algemeen proces-verbaal van het zaaksproces-verbaal “Witwassen” nummer 29-738171, opgemaakt en op d.d. 30 maart 2011 ondertekend door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar], de nota van [bedrijf] ad € 2.947,- niet slechts voor € 2.400,- is aanbetaald, maar blijkens het geschrift in bijlage 21, 4/4, geheel is afbetaald, terwijl de kassabon van [naam warenhuis] van 28 september 2010 niet € 510,- bedraagt maar € 504,50.
De verdachte heeft op de zitting ontkend dat het contante geld dat is gevonden van hem is en verklaard dat dit mogelijk toebehoorde aan zijn broer [broer van verdachte] (hierna te noemen: [broer van verdachte]) . Deze maakte ook gebruik van de desbetreffende woningen. Hij exporteerde landbouwmachines naar Suriname en dat gaf hem de gelegenheid cocaïne te smokkelen. [broer van verdachte] maakte ook gebruik van de afgesloten kamer in de woning aan de [adres]. [broer van verdachte] zou in de woning aan de [adres] gaan samenwonen; op dat adres stond zijn vriendin, [betrokkene], reeds ingeschreven.
De raadsman heeft erop gewezen dat blijkens het dossier in een woning waar [broer van verdachte] zou wonen ([adres] te [plaats]) een kilo cocaïne is aangetroffen en dat [broer van verdachte] als verdachte is aangemerkt. [broer van verdachte] is, blijkens observaties, meermalen gesignaleerd in en nabij de woning aan de [adres]. Ook de woning aan de [adres] werd door meer mensen gebruikt. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat niet de verdachte maar [broer van verdachte] in verdovende middelen handelde en andere personen dan de verdachte het geld voorhanden hebben gehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij acht het gestelde onaannemelijk, nu het anders dan door de verwijzing naar het dossier, niet is onderbouwd met stukken of verklaringen waaruit de (handels)activiteiten van [broer van verdachte] zouden kunnen blijken. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, dat de afgesloten slaapkamer in de [adres] bij de verdachte in gebruik was, die als enige een sleutel van die kamer had.
Dat het aangetroffen contante geld van misdrijf afkomstig is, blijkt uit het feit dat in de woningen van de verdachte waar het geld is aangetroffen eveneens een hoeveelheid van 113 kilo cocaïne is aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte op 14 februari 2012 reeds veroordeeld voor het bezit van die cocaïne. Zoals zij toen heeft overwogen, is de hoeveelheid cocaïne van een dusdanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Zij stelt thans vast, dat het geld dat de verdachte in de woningen aan de [adres] en de [adres] voorhanden heeft gehad, geld is dat kennelijk verdiend is met voornoemde handel in verdovende middelen, nu van een andere herkomst niet is gebleken.
STRAFBAARHEID FEIT
De raadsman heeft aangevoerd dat, zo de rechtbank de tenlastelegging bewezen zou achten, de verdachte niet strafbaar is, omdat het enkel voorhanden hebben van geld, zonder dat sprake is van verbergen of verhullen, onvoldoende is om hem schuldig te achten aan witwassen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het enkele voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen geld alleen dan geen witwassen oplevert, als dat grondfeit waaruit het geld is verkregen geconcretiseerd kan worden. Is het grondfeit niet bepaald, zoals in deze zaak, kan het voorhanden hebben van geld dat uit eigen misdrijf afkomstig is, wel degelijk witwassen opleveren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zij heeft hierboven vastgesteld, verwijzend naar haar vonnis van14 februari 2012, dat de hoeveelheid cocaïne waarvan sprake is, van een zodanige omvang is, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het bij de verdachte aantroffen geld is kennelijk afkomstig uit die handel en daarmee van eigen misdrijf afkomstig.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het voorhanden hebben of verwerven van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd (HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, HR 8 januari 2013, LJN BX6910 en HR 18 juni 2013, LJN CA 3302).
Wat er ook verder zij van het standpunt van de officier van justitie, in de onderhavige zaak is sprake van concrete strafbare feiten begaan door de verdachte die tot het voorhanden hebben van de bewezen geldbedragen hebben geleid. Wat betreft de bewezenverklaring bij de eerste twee aandachtstreepjes zal daarom een ontslag van alle rechtsvervolging dienen te volgen.
Het bewezen feit onder het derde en onder het vijfde gedachtestreepje, waar behalve van voorhanden hebben ook sprake is van omzetten, levert op:
Witwassen
en
medeplegen van witwassen.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De verdachte heeft met geld dat met handel in cocaïne is verdiend een hoeveelheid luxe goederen aangeschaft en tezamen met zijn broer [medeverdachte] een bedrag met behulp van moneytransfers overgemaakt naar personen in Zuid-Amerikaanse landen.
Het bezit en gebruik van geld dat met de handel in verdovende middelen is verdiend, levert een ernstige bedreiging op van de rechtsorde en levert gevaar op voor het legale financiële stelsel.
Op een dergelijk feit past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal een dergelijke straf evenwel niet opleggen en overweegt daarbij het volgende.
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 14 februari 2012 voor 3 andere feiten op de tenlastelegging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft (onweersproken) aangevoerd dat de verdachte, die geen geldige verblijfstitel heeft in Nederland, in tegenstelling tot andere gedetineerden, niet in aanmerking komt voor detentiefasering of voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op de terechtzitting van 12 december 2011 heeft de officier van justitie verklaard dat de verdachte bij vrijlating in vreemdelingenbewaring gaat.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) en gelet op het feit dat de verdachte niet voor vervroegde vrijlating in aanmerking komt, een gevangenisstraf dient op te leggen die voor alle feiten tezamen het totaal van 5 jaren te boven gaat. Zij komt, alles afwegend en in het bijzonder nu de verdachte niet voor voorlopige invrijheidstelling in aanmerking komt, tot de conclusie dat die vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
Ook is hierbij rekening gehouden met de slechte medische toestand van de verdachte, zoals deze ter zitting is gebleken.
Zij concludeert dat thans geen straf dient te worden opgelegd en zal toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a WvSr.
Het verweer dat de redelijke termijn is geschonden, behoeft, gelet op de toepassing van artikel 9a WvSr, geen inhoudelijke bespreking.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen zoals vermeld over de overgelegde lijst verbeurd te verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de hierbedoelde lijst staan geldbedragen die in de woningen aan de [adres] te [plaats] en aan de [adres] te [plaats] inbeslag zijn genomen. De verdachte wordt van het witwassen van deze bedragen ontslagen van alle rechtsvervolging. Verbeurdverklaring van het geld is op grond van het bewezenverklaarde derhalve niet mogelijk. Teruggave aan de verdachte is evenwel onwenselijk, nu het geld een illegale herkomst heeft en verworven is met de handel in verdovende middelen. Hoewel geld op zichzelf geen voorwerp is waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang, is geld uit illegale herkomst, dat, wanneer het aan de verdachte zou worden teruggegeven, opnieuw kan worden aangewend voor handel in verdovende middelen, dat wel. Het in beslag genomen geld, dat aan de verdachte toebehoort, zal daarom op grond van artikel 36d WvSr worden onttrokken aan het verkeer. Anders dan op de door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde lijst staat, betreft het tweede bedrag niet € 30.000,- maar € 29.900,-
De overige voorwerpen zijn alle aangetroffen in de [adres] te [plaats] en behoren toe aan de verdachte. Het bewezen feit onder het derde aandachtstreepje is met behulp van deze voorwerpen begaan, met dien verstande dat in de beschrijving van het voorwerp onder 17 sprake is van een kennelijke verschrijving van het artikelnummer, 52297 in plaats van 59297.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis WvSr.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder het eerste en onder het tweede aandachtsstreepje geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde voor het overige oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit onder 3: goederen
- verklaart onttrokken aan het verkeer: geld
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en J.W. Klein Wolterink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2013.

Bijlage I bij het vonnis van 24 september 2013

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij
op een of meer tijdstippen, in of op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 2 mei 2009 tot en met 08 november 2010, te [plaats], althans in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) ter waarde van totaal ongeveer € 286.443,76 euro (zegge: tweehonderdzesentachtigduizend vierhonderddrieenveertig euro en zesenzeventig eurocent), en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Immers heeft hij verdachte:
- op 8 november 2010 een bedrag van € 29.900 (zegge: negenentwintigduizend en negenhonderd euro) in een woning aan de [adres] te [plaats] voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of
- op 8 november 2010 een bedrag van € 98.900 (zegge: achtenegentigduizendnegenhonderd euro) in een woning aan de [adres] te [plaats] verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
- in de periode van 1 juni 2010 tot en met 8 november 2010 een bedrag van
€ 32.124,76 (zegge: tweeendertigduizendhonderdvierentwintig euro en zesenzeventig eurocent) voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of
- op of omstreeks 7 augustus 2010 een bedrag van € 120.000 (zegge: honderdtwintigduizend euro) voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of
- in de periode van 2 mei 2009 tot en met 9 april 2010 een bedrag van € 5.519 (zegge vijfduizendvijfhonderdennegentien euro) voorhanden heeft gehad en/of omgezet;
art. 420bis Wetboek van Strafrecht
[zaaksdossier Witwassen]