ECLI:NL:RBROT:2013:7277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
10/690206-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke afloop van ripdeal met noodweerexces

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2013, staat de verdachte terecht voor de doodslag op een klant tijdens een ripdeal. De verdachte, een drugsdealer, werd door de klant en diens neef in de woning opgesloten, mishandeld en beroofd. Na het vertrek van de neef vond er een steekpartij plaats waarbij de verdachte de klant dodelijk verwondde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat de grenzen van noodzakelijke verdediging waren overschreden. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces. De rechtbank verklaarde de verdachte niet strafbaar en hevelde de vordering van de benadeelde partij af, omdat deze niet ontvankelijk was. De uitspraak benadrukt de complexiteit van noodweer en de beoordeling van de proportionaliteit van de reactie van de verdachte in een acute bedreigende situatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/690206-13
Datum uitspraak: 19 september 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum],
zonder bekende woon of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 3.900,94 met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks29 mei 2013 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd
[voorletters 1] [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk meermalen,
althans eenmaal, (telkens)die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerp,in het gezicht en
/ofde romp en
/of een/de
arm
(en
)en
/ofdehand
(en), in elk geval het bovenlichaam,gestoken en/of
gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in de opgave bewijsmiddelen, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring. De opgave bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Strafbaarheid
Namens de verdachte is bepleit dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij uit noodweer heeft gehandeld. De officier van justitie heeft betoogd dat van noodweer geen sprake is, omdat ten tijde van het steken geen noodweersituatie meer bestond en mocht die er nog wel hebben bestaan, het handelen van de verdachte niet binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit bleef.
Vaststelling van de feiten
Vaststaat dat de verdachte, een drugsdealer, op 29 mei 2013 naar de woning van [voorletters 1] [slachtoffer], een van zijn klanten, is gegaan. Op dat moment waren twee mensen in de woning aanwezig: [slachtoffer] en zijn neef [voorletters 2] [neef slachtoffer]. Na binnenkomst van de verdachte zijn in de woning schermutselingen geweest. Op enig moment is [neef slachtoffer] vertrokken via het balkon; hij was er niet bij toen [slachtoffer] werd neergestoken door de verdachte.
De verklaringen over wat er is gebeurd tussen de binnenkomst van de verdachte en het vertrek van [neef slachtoffer] lopen uiteen.
Het relaas van de verdachte komt  in het kort  op het volgende neer. Er is afgesproken dat de verdachte naar de woning zou komen. Aldaar deed [slachtoffer] de deur open en na binnenkomst van de verdachte heeft [slachtoffer] ook de deur gesloten. [slachtoffer] hield een witte sok met knikkers achter zijn been. Omdat de verdachte bang was daarmee te worden geslagen, heeft hij deze afgepakt. Er ontstond een gevecht tussen [slachtoffer] en [neef slachtoffer] enerzijds en de verdachte anderzijds. De verdachte heeft geprobeerd de woning te verlaten, maar dat lukte niet, omdat de voordeur van de woning op slot was en het verdachte niet lukte de sleutel die in het slot zat om te draaien, omdat hij telkens door [slachtoffer] en [neef slachtoffer] van die deur werd weggetrokken. Op enig moment viel daarbij de sleutel uit het sleutelgat. [slachtoffer] bedreigde vervolgens de verdachte met een mes, maakte daarbij stekende bewegingen en riep dat hij de verdachte dood zou maken. [neef slachtoffer] had inmiddels uit de woonkamer een lege fles gehaald, waarmee hij verdachte sloeg en bedreigde. [neef slachtoffer] gebood vervolgens de verdachte naar de woonkamer te gaan en zijn spullen af te geven en kleding uit te trekken. Hij werd geschopt en geslagen. [neef slachtoffer] zei dat hij vijf minuten weg zou gaan en dat de verdachte bij terugkomst zou worden doodgemaakt; hij verliet de woonkamer. Verdachte wist niet waar [neef slachtoffer] toen was, maar ging er van uit dat [neef slachtoffer] zich nog ergens in de woning zou bevinden. [slachtoffer] bedreigde verdachte nog steeds met het mes. Op enig moment legde [slachtoffer] het mes neer en liep naar de bank in de woonkamer. De verdachte heeft toen het mes gepakt, liep op [slachtoffer] af en begon met steken. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] wilde bedreigen met het mes, zodat deze hem de woning zou laten verlaten, maar dat [slachtoffer] zich ineens omdraaide en op de verdachte afkwam, hetgeen de directe aanleiding was voor het steken.
[neef slachtoffer] heeft twee verschillende verklaringen afgelegd. Bij zijn inverzekeringstelling en zijn eerste twee verhoren verklaart hij, in grote lijnen, als volgt. [neef slachtoffer] en [slachtoffer] waren in de woning toen de bel ging. In de veronderstelling dat het de stiefzoon van [slachtoffer] was, deed [neef slachtoffer] zonder te kijken de portiekdeur op afstand open en zette hij de deur van de woning op een kier. Ineens stond de verdachte binnen. Hij wilde een schuld bij [slachtoffer] (van € 10) incasseren. [neef slachtoffer] mocht zich er niet mee bemoeien. Er is gevochten. [neef slachtoffer] heeft drugs en telefoons van de verdachte gepakt en is naar het balkon gegaan. Op enig moment verscheen kwam de politie aan de deur. Toen de politie de woning binnenkwam is [neef slachtoffer] weggegaan via het balkon.
In zijn derde verhoor verklaart [neef slachtoffer] anders: hij zou samen met [slachtoffer] de verdachte een lesje hebben willen leren: het was de bedoeling de drugs van de verdachte te pakken. Samen met [slachtoffer] heeft [neef slachtoffer] de verdachte in bedwang gehouden en de drugs afgepakt. Het was de bedoeling de verdachte te laten weten nooit meer bij [slachtoffer] langs te komen. Het klopt dat [slachtoffer] een witte sok met wat zwaars vast had in de gang  die sok lag daar altijd als een verdedigingswapen  en de verdachte en [slachtoffer] hebben gevochten. [neef slachtoffer] heeft kopstoten gegeven aan de verdachte. Toen de verdachte steeds naar de deur wilde, heeft [neef slachtoffer] geroepen “Je kunt beter gewoon meewerken, anders maak ik je dood.”
De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [neef slachtoffer] in zijn derde verhoor en door bevindingen ter plaatse. De politie heeft een witte sok met een blikje erin gevonden en flessen op de grond van de hal en bij de bank in de woonkamer. De voordeur van de woning was afgesloten en de sleutel was afgebroken; de politie kreeg de deur alleen open met behulp van een ram dit heeft enige tijd geduurd. De verdachte werd aangetroffen zonder zijn vesten aan. Een bovenbuurmeisje heeft verklaard dat zij een doodsbedreiging heeft gehoord. Ook de verklaring van J.H. Gouverneur ondersteunt de lezing van de verdachte. Hij heeft op 30 mei 2013 verklaard dat [neef slachtoffer] in de nacht na de steekpartij aan zijn deur is gekomen. [neef slachtoffer] zou hem toen hebben verteld dat hij werd gezocht omdat hij een ripdeal had gepleegd in het huis van [slachtoffer], waarbij [neef slachtoffer] een mes had getrokken. Ten slotte kan het letsel van [slachtoffer] passen bij omdraaien en op de verdachte aflopen; er zijn geen steekletsels in de rug van [slachtoffer], maar wel aan beide zijkanten van het lichaam en aan de voorkant.
Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank gaat ook uit van de lezing die de verdachte heeft gegeven van de feiten.
Noodweersituatie
Voorafgaand aan het steken is de verdachte door [slachtoffer] en [neef slachtoffer] bedreigd, mishandeld en opgesloten. Deze handelingen zijn zonder meer aan te merken als ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen van het lijf van de verdachte.
Aan de noodweersituatie kwam, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen einde toen [slachtoffer] het mes neerlegde. De verdachte mocht ervan uitgaan dat hij het nog steeds tegen twee belagers moest opnemen, die hem niet lieten gaan, maar bedreigden  verbaal en met een wapen  met de dood. Verdediging hiertegen was geboden, omdat de verdachte geen vluchtweg had: hij had al tevergeefs geprobeerd door de voordeur te vluchten en van hem kon niet in redelijkheid worden verwacht dat hij op andere wijze zou vluchten uit een woning, gelegen op de tweede verdieping. Hij hoefde er evenmin van uit te gaan dat een van zijn belagers op die manier de woning verliet.
Proportionaliteit
Met het neerleggen van het mes door [slachtoffer] en het pakken van het mes door de verdachte is de noodweersituatie niet beëindigd, maar toen is wel de machtsverhouding tussen [slachtoffer] en de verdachte veranderd. Weliswaar kon de verdachte de woning nog steeds niet verlaten, maar hij werd niet langer direct geconfronteerd met een gewapende aanvaller. In die situatie kan het steken van de verdachte niet een evenredige reactie worden genoemd: er zijn in totaal zestien snij en steekwonden, waarvan zes wonden met een diepte van ten minste vijf centimeter. Het steekkanaal van de diepste wond kon niet worden opgemeten, maar bedroeg ten minste vijftien centimeter.
Conclusie
De grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden, zodat van noodweer geen sprake is. Nu van andere rechtvaardigingsgronden niet is gebleken, is het feit strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Namens de verdachte is bepleit dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door het handelen van [slachtoffer] en [neef slachtoffer]; er was dus sprake van noodweerexces. De officier van justitie heeft betoogd dat hiervan geen sprake is, omdat er geen aanwijzingen zijn voor een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte ten tijde van het steken.
Overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake is geweest.
Causaliteit
Als er sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte kan  bij gebreke van enige alternatieve verklaring  zonder meer worden aangenomen dat deze gemoedsbeweging (1) veroorzaakt is door het handelen van [slachtoffer] en [neef slachtoffer] en (2) het handelen van de verdachte heeft veroorzaakt. Derhalve rest de vraag of sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Aanwezigheid hevige gemoedsbeweging
De verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren hoe hij precies heeft gestoken en hoe hij zich daarbij voelde. Die verklaring komt geloofwaardig over, gelet op de houding van de verdachte, die van begin af  al vanaf het moment dat de politie aan de deur komt  openheid van zaken heeft gegeven. Pas aan het einde van het eerste verhoor wordt het de verdachte duidelijk, door mededeling van de verhorende politieambtenaren, dat [slachtoffer] is overleden en uit de beschrijvingen in het proces-verbaal blijkt dat de verdachte van dit nieuws duidelijk onder de indruk is. De afwezigheid van herinneringen  zowel aan wat hij heeft gedaan als aan hoe hij zich daarbij voelde  past niet bij een rationeel, berekenend handelende verdachte.
Dat het er heftig aan toe is gegaan in de woning, blijkt voorts niet alleen uit de verklaring van de verdachte, maar ook uit de waarnemingen van de buren die de politie hebben gebeld en de waarnemingen van de politie aan de deur: duidelijk is dat er iemand om hulp roept  al is niet vast te stellen wie dat was.
De verdachte was bedreigd met de dood en hij kon geen kant op. Hij had weliswaar een mes, maar [slachtoffer] kwam op hem aflopen. Hij wist niet waar [neef slachtoffer] was op dat moment, maar mocht aannemen  en nam ook aan  dat die zich nog in de woning bevond. In die situatie is kalm en helder denken wel bijzonder veel gevraagd en elke aanwijzing dat de verdachte kalm en helder heeft gedacht, ontbreekt.
Onder deze omstandigheden houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte in een hevige gemoedstoestand verkeerde, die veroorzaakt werd door het handelen van [slachtoffer] en [neef slachtoffer] en op zijn beurt het gedrag van de verdachte veroorzaakte. Er is dus sprake van noodweerexces.
Conclusie
De verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mw. [benadeelde], p/a Westblaak 136, 3012 KM Rotterdam, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.900,94 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2013.
De benadeelde partij zal in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde als gesteld in artikel 361, lid 2 aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 41 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van den Bos, voorzitter,
en mrs. F.W.H. van den Emster en M.V. Scheffers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Lemm, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2013.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I bij vonnis van 19 september 2013

TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd
[voorletters 1] [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (telkens) die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerp, in het gezicht en/of de romp en/of een/de
arm(en) en/of hand(en), in elk geval het bovenlichaam, gestoken en/of
gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
.