ECLI:NL:RBROT:2013:6938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
431625 / HA RK 13-785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in huurpenningenzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] B.V., die zich in een procedure over verschuldigde huurpenningen bevond. De wraking was gericht tegen de kantonrechter die op 16 juli 2013 een rolbeslissing had genomen, waarbij aan de gedaagde een termijn was gesteld voor het indienen van een conclusie van antwoord. Verzoekster stelde dat deze beslissing onbegrijpelijk was en dat de kantonrechter daardoor de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer overwoog echter dat de beslissing van de kantonrechter een processuele beslissing was, die in principe geen grond voor wraking vormt. Enkel als er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid kan dit tot een andere conclusie leiden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een dergelijke vrees rechtvaardigden. De rechter had op het moment van de wraking nog geen bemoeienis met de zaak gehad, en de omstandigheid dat de naam van de rechter niet tijdig was bekendgemaakt, leidde ook niet tot een ander oordeel. De wraking werd daarom ongegrond verklaard en het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 26 augustus 2013
Zaaknummer: 431625
Rekestnummer: HA RK 13-785
Zaaknummer bodemprocedure: 2163814 CV EXPL 13-30845
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoekster] B.V.
kantoor houdende te (3077 AL) Rotterdam aan de Olympiaweg 28A
verzoekster;
strekkende tot wraking van
mr. G.J. Heevel, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (hierna: de rechter).
Belanghebbende is:
[belanghebbende] B.V., gemachtigde A.C.T. Paijmans

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij dagvaarding van 2 juli 2013 heeft belanghebbende verzoekster gedagvaard om op dinsdag 16 juli 2013 te 10:00 uur te verschijnen ter openbare terechtzitting van deze rechtbank, bij de kantonrechter. De procedure heeft betrekking op verschuldigde huurpenningen. Op 16 juli 2013 heeft de rolrechter de zaak op verzoek van verzoekster aangehouden en uitstel verleend tot de terechtzitting van 8 augustus 2013 voor conclusie van antwoord.
Bij brief bij 18 juli 2013 heeft de griffier van de rechtbank de procedure rondom de conclusie van antwoord aan verzoekster kenbaar gemaakt. Bij brief van 2 augustus 2013 heeft verzoekster de griffie van kantonzaken de bekendmaking verzocht van de identiteit van de kantonrechter die op 16 juli 2013 verantwoordelijk was voor de rolbeslissing.
Bij brief d.d. 7 augustus 2013 heeft verzoekster de anonieme kantonrechter/rolrechter op de rol van 8 augustus 2013 te 15:30 uur gewraakt.
1.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;
  • het dossier met zaaksnummer 2163814 CV EXPL 13-30845.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij schrijven van 9 augustus 2013.
Ter zitting van 12 augustus 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, is de rechter verschenen die haar standpunt nader heeft toegelicht. Verzoekster is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De reden van wraking van deze anonieme kantonrechter/rolrechter zijn:
  • Opzettelijk handelen in strijd met het landelijk rolreglement.
  • Opgewekte schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid.
  • Voeren, uitlokken of gedogen van een oneerlijke procedure tegen gedaagde in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR.
Op 16 juli 2013 heeft de gewraakte anonieme kantonrechter/rolrechter bepaald dat gedaagde uiterlijk op 8 augustus 2013 15.30 uur moest antwoorden en dat een schriftelijke reactie uiterlijk op 7 augustus 2013 om 12:00 uur ter griffie ontvangen moest zijn. Deze rolbeslissing is in strijd met artikel 2.1 en artikel 2.9 RRK. De gewraakte anonieme kantonrechter/rolrechter heeft gedaagde ten onrechte beroofd van 5 dagen respectievelijk een tweede termijn van 4 weken rolreglementair uitstel. Door anoniem te blijven en niet tijdig voor de fatale rolzitting van 8 augustus 2013 te reageren op het schriftelijk verzoek van 5 augustus 2013 tot bekendmaking van zijn/haar identiteit heeft de gewraakte kantonrechter/rolrechter de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid op zich geladen gedaagde onder mogelijk misbruik van de zomervakantieperiode te willen overvallen en tijdens afwezigheid van enige bestuurder te confronteren met een onredelijk korte antwoordtermijn teneinde een verstekvonnis van de inhoudelijk behandelend kantonrechter uit te lokken en de procedure op die manier in het voordeel van de eiser te laten uitvallen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat de genomen beslissing waartegen verzoekster zich richt op generlei wijze getuigt van enige schijn van partijdigheid of vooringenomenheid, noch in subjectieve noch in objectieve zin. In dit verband heeft zij het systeem van de rolwijzer nader toegelicht. Een tweede uitstel van vier weken wordt altijd verleend overeenkomstig artikel 2.9 van het rolreglement. Indien verzoekster zich ter rolle van 8 augustus 2013 tot de rechter had gewend, had zij zeker uitstel verkregen.
2.2.1
De rechter heeft ter zitting er op gewezen dat de desbetreffende modelbrief die door de griffier na een eerste verzoek wordt opgesteld verwarrend kan zijn en dat die brief op korte termijn tekstueel zal worden aangepast.

3.De beoordeling

3.1
Ter beoordeling is de vraag of aan de door verzoeksters aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld op wie het wrakingsverzoek nu eigenlijk betrekking heeft. Aanleiding voor het wrakingsverzoek is immers de brief van 18 juli 2013 waarin de rolbeslissing van 16 juli 2013 aan verzoekster wordt medegedeeld. Nu echter de aanhef van het wrakingsverzoek luidt: “
wraking van de rolrechter 08-08-2013 te 15:30 uur”zal de rechtbank van dit laatste uitgaan.
3.3
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief -gerechtvaardigd is.
Voor zover de modelbrief d.d. 18 juli 2013 van de griffier van deze rechtbank als een beslissing van de kantonrechter kan worden opgevat- de verzoekster heeft in ieder geval die brief wel als zodanig opgevat- overweegt de wrakingskamer dat de beslissing van de kantonrechter om aan verzoekster een termijn te stellen voor de conclusie van antwoord dient te worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
De rechter had immers op het moment van de wraking nog geen enkele bemoeienis met de zaak gehad behalve het feit dat zij was aangewezen als rolrechter op de (toekomstige) rolzitting van 8 augustus 2013. Hoe zij op een eventueel aanhoudingsverzoek van verzoekster zou reageren lag nog volkomen open. Dat de naam van de rechter niet tijdig aan verzoekster kenbaar is gemaakt kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
3.6
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van
mr. G.J. Heevel.
Deze beslissing is gegeven op 26 augustus 2013 door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer, mr. R.F. de Knoop, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing te ondertekenen, voor deze de jongste rechter.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-