ECLI:NL:RBROT:2013:6691
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling van Samir A.
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde Samir A. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van in totaal 13 jaar opgelegd gekregen, waarvan 4 jaar door het gerechtshof Amsterdam en 9 jaar door het gerechtshof Den Haag. Op 30 juli 2013 diende het openbaar ministerie een vordering in tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, die oorspronkelijk op 6 september 2013 zou plaatsvinden. Tijdens de openbare terechtzitting zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord. De officier van justitie wijzigde zijn vordering van afstel naar uitstel voor een termijn van één jaar, terwijl de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en verworpen dat deze niet-ontvankelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vordering tijdig was ingediend en dat de gronden voor niet-ontvankelijkheid niet opgingen. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoud van de vordering beoordeeld, waarbij het rapport van de reclassering en het VI-advies zijn meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en bepaald dat de veroordeelde op 6 september 2013 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. Tevens heeft de rechtbank geadviseerd over de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden zouden moeten worden.