ECLI:NL:RBROT:2013:6618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_02656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan ondernemer wegens overtredingen van hygiënevoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon 1] en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rechtbank behandelt een beroep tegen een besluit van de minister waarin bestuurlijke boetes zijn opgelegd aan [persoon 1] wegens overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit, dat is geadresseerd aan [persoon 2], als gemachtigde van [persoon 1], een kennelijke vergissing bevat. De rechtbank kwalificeert het beroep van [persoon 2] als een beroep dat namens [persoon 1] is ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boetes noodzakelijk zijn om [persoon 1] en zijn zoon te bewegen tot naleving van de hygiënevoorschriften, gezien de herhaalde overtredingen en de hardnekkige volharding in het niet naleven van deze voorschriften. De rechtbank wijst de stelling van [persoon 1] over zijn benarde financiële positie af, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke overtredingen zijn vastgesteld en concludeert dat de boetes gerechtvaardigd zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/2656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2013 in de zaak tussen

[persoon 1], te [adres], eiser,

gemachtigde: [persoon 2],
en

de minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport (de minister), verweerder,

gemachtigden: drs. R.N. Ramsoedh en T.B. Klaasse LLB.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2012 heeft de minister bestuurlijke boetes tot een totaalbedrag van
€ 2.362,50 wegens twee overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met Verordening (EG) 852/2004 opgelegd aan [persoon 1].
Bij besluit van 14 mei 2012 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2012 ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Van de zijde van [persoon 1] is zonder berichtgeving niemand verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1. In artikel 3, derde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt als exploitant van een levensmiddelenbedrijf aangemerkt de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft.
1.2. Ten aanzien van de toepasselijke definities wordt in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004 onder meer bepaald dat de definities die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 eveneens gelden.
In artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004 is onder meer bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, zich houden aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II.
In hoofdstuk I.1 van Bijlage II voornoemd wordt vermeld dat bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon moeten zijn en goed moeten worden onderhouden.
In hoofdstuk V.1a van Bijlage II voornoemd wordt vermeld dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
1.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen is het verboden te handelen in strijd met onder meer artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004.
1.4. Blijkens artikel 32b, eerste lid, van de Warenwet in verbinding met de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt overtreding van artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004 in verbinding met hoofdstuk I.1 of IX.4 eerste volzin
van Bijlage II beboet met een bedrag van € 1.050,- en worden de overige overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen beboet met een bedrag van € 525,-, dit voor zover bij de natuurlijke of rechtspersoon op de dag van de overtreding minder dan 50 werknemers in dienst waren.
Artikel 3 van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten luidt verder:
“(…)
3.
Het in kolommen I en II opgenomen bedrag van de bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien de natuurlijke of rechtspersoon aan die de overtreding kan worden toegerekend, voor een soortgelijke overtreding eerder is beboet en er nog geen twee jaar zijn verlopen sinds die eerdere bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden en de ernst van de overtreding, de mate waarin de natuurlijke of rechtspersoon de overtreding kan worden verweten of de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden, daartoe aanleiding geven.”
2.
Blijkens een door een controleambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, tevens bijzonder opsporingsambtenaar, ambtsedig opgemaakt proces-verbaal zijn door deze controleambtenaar tijdens een inspectie van [Naam restaurant] gevestigd aan [adres] te Harderwijk op 31 januari 2012 om 16:00 uur vastgesteld dat de keukenruimte en plaatsen waar levensmiddelen werden bewaard vuil waren. Tijdens deze controle is [persoon 2] als vertegenwoordiger van de eigenaar van de eenmanszaak [Naam restaurant] gehoord. Blijkens het proces-verbaal is [persoon 2] de zoon van de eigenaar van deze eenmanszaak en heeft hij, nadat eerder vijf boeterapporten waren opgemaakt, op 5 mei 2011 een schriftelijk voornemen tot sluiting van het bedrijf in ontvangst genomen en voor ontvangst getekend. Tijdens het verhoor heeft [persoon 2] verklaard geen verklaring meer af te willen leggen.
3.
Het voornoemd proces-verbaal is als boeterapport verzonden aan [persoon 1] bij het schriftelijke voornemen van 28 februari 2012 om hem twee bestuurlijke boetes op te leggen. De schriftelijke zienswijze van [persoon 2] heeft de minister niet van zijn voornemen afgebracht. De minister is op grond van voornoemd proces-verbaal van oordeel dat de hoofdstukken I.1 en V.1a van Bijlage II bij Verordening (EG) 852/2004 niet zijn nageleefd, zodat op grond van artikel 32b, eerste lid, van de Warenwet in verbinding met de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten twee bestuurlijke boetes kunnen worden opgelegd. Omdat op 5 maart 2010 bestuurlijke boetes zijn opgelegd wegens soortelijke overtredingen heeft de minister de boetebedragen van € 1.050,- en € 525,- elk met 50 % verhoogd. Bij het primaire besluit van 23 mei 2012 heeft de minister aan [persoon 1] daarom bestuurlijke boetes opgelegd tot een bedrag van € 2.362,50.
4.
[persoon 2] heeft namens [persoon 1] bezwaar aangetekend. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat [persoon 2] in kennis is gesteld van het boeterapport en van het voornemen hem een boete op te leggen en dat zijn zienswijze niet tot een andere beslissing heeft geleid dan in het voornemen tot boeteoplegging bekend is gemaakt. De minister heeft in de stelling van [persoon 2] dat hij geen financiële ruimte heeft tot betaling van het boetebedrag geen aanleiding gezien tot matiging, omdat geen financiële gegevens zijn overgelegd en voorts omdat het structureel overtreden van de Warenwet in beginsel in de weg staat aan coulance.
5.
[persoon 2] heeft in beroep aangevoerd dat hij het boetebedrag niet kan voldoen. In dit verband heeft hij in bezwaar en beroep een aantal stukken overgelegd waaruit blijkt dat [persoon 1] schulden heeft aan de Belastingdienst, ABN AMRO (gericht aan [persoon 1/h.o.d.n. naam tweede restaurant]), een accountant (gericht aan [Naam tweede restaurant]) en Bavaria N.V. (gericht aan [Naam restaurant] die tevens de bruikleenovereenkomst heeft opgezegd). Voorts zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat de fiscus en de minister zijn overgegaan tot dwanginvordering. Voorts is blijkens een overgelegde Akte van betekening van 12 juni 2012 door de belastingdeurwaarder beslag gelegd op onroerende zaken gelegen aan [adres], [adres] en [adres], alle te Harderwijk. Verder volgt uit een brief van een gerechtdeurwaarder van 31 mei 2012 dat is gericht aan [persoon 1] dat beslag op een voertuig is aangekondigd. [persoon 1] heeft in bezwaar voorts nog gesteld dat de boekhouder wegens betalingsachterstand geen belastingaangifte wil doen en dat om die reden geen balans kan worden overgelegd. [persoon 1] stelt verder onder overlegging van een kassabon in de periode van 3 januari 2012 tot 30 april 2012 een omzet van € 18.289,70 te hebben gedraaid met [Naam restaurant].
6.
Ambtshalve stelt de rechtbank vast dat bij het primaire besluit boetes zijn opgelegd aan [persoon 1], maar dat in het bestreden besluit, dat is geadresseerd aan [persoon 2] en waarin wordt gesproken over de aan hem opgelegde boetes, zijn bezwaar en de door hem begane overtredingen, minst genomen de suggestie wordt gewekt dat de bestuurlijke boetes aan [persoon 2] zijn of worden opgelegd. Ter zitting is van de zijde van de minister aangegeven dat het bestreden besluit uitsluitend aan [persoon 2] is gericht als gemachtigde van [persoon 1]. De rechtbank zal de tenaamstelling van het bestreden besluit daarom als een kennelijke vergissing kwalificeren. Om dezelfde reden zal de rechtbank het door [persoon 2] ingestelde beroep aanmerken als een beroep dat door [persoon 2] namens [persoon 1] is ingesteld.
7.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar haar eerder tussen partijen gewezen uitspraken van 20 december 2012 (zaaknummers AWB 12/35 en AWB 12/36 en AWB 12/133) vast dat [persoon 1] veelvuldig gelijksoortige warenwetovertredingen heeft begaan en dat de overtredingen niet zijn weersproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat ook in de eerdere boetezaken is aangevoerd dat [persoon 1] de boetebedragen niet kon betalen, dat daarbij evenzeer is gewezen op (dreigende) beslaglegging en dat toen dezelfde kassabon is overgelegd. Een daadwerkelijk inzicht in de omzet heeft [persoon 1] echter nimmer gegeven. Blijkens het verhandelde ter zitting is de zaak [Naam restaurant] ondanks de beslaglegging voortgezet, want er hebben ook in 2013 nog controles – overigens zonder dat daarbij overtredingen zijn geconstateerd – plaatsgehad.
8.
Gelet op de hardnekkige volharding in het niet naleven van hygiënevoorschriften is de rechtbank van oordeel dat afschrikwekkende boetes blijkbaar noodzakelijk zijn om [persoon 1] (en zijn zoon) tot naleving van deze voorschriften te bewegen. Nu voorts de gestelde benarde financiële positie niet afdoende is onderbouwd ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
9.
De rechtbank zal het beroep gelet op het vorenstaande ongegrond verklaren.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.