ECLI:NL:RBROT:2013:6572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_05159
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan horeca-inrichting wegens overtreding van de Tabakswet met recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een besloten vennootschap die als eiseres optreedt. De minister had op 10 augustus 2012 een boete van € 4.500 opgelegd aan de eiseres wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, dat werkgevers verplicht om maatregelen te treffen zodat werknemers niet hinder ondervinden van roken door anderen. De eiseres had eerder al boetes ontvangen voor soortgelijke overtredingen, wat leidde tot de verhoging van de boete in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de boete terecht heeft opgelegd, aangezien de eiseres recidive vertoonde binnen de gestelde termijn van vijf jaar na eerdere overtredingen. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het gefixeerde boetesysteem af te wijken. De eiseres had aangevoerd dat de hoogte van de boete onterecht was en dat er sprake was van willekeurige handhaving, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de minister de boete in overeenstemming met de wet had vastgesteld en dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven voor matiging van het boetebedrag. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/5159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2013 in de zaak tussen

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres], gevestigd te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde: Y. Sijses,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de minister), verweerder,

gemachtigde: drs. R.N. Ramsoedh.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres een boete van € 4.500,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.
Bij besluit van 18 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam], bestuurder van eiseres, en namens de minister is verschenen zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet zijn werkgevers verplicht zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden.
Gelet op artikel 11b, eerste lid, van de Tabakswet kan de minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.
In de bijlage bedoeld in artikel 11b, tweede lid, en artikel 12c van de Tabakswet is met ingang 31 augustus 2011 (artikel III van het Besluit van 14 juni 2011, houdende wijziging van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten, Stb. 2011, 337) het volgende bepaald omtrent overtredingen behorende tot categorie C, waartoe overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet wordt gerekend:
“Overtredingen behorend tot categorie C worden bestraft met een bestuurlijke boete van € 600. Dit bedrag wordt verhoogd tot € 1200, indien degene aan wie de overtreding kan worden toegerekend voor een soortgelijke overtreding eerder is beboet en er nog geen twee jaar zijn verlopen sinds die eerdere bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden. Dit bedrag wordt verhoogd tot € 2400, wanneer binnen drie jaar na het onherroepelijk zijn van de bestuurlijke boete op de eerste overtreding dezelfde overtreding voor de derde keer wordt begaan en tot € 4500 wanneer binnen vijf jaar na het onherroepelijk zijn van de bestuurlijke boete voor de eerste overtreding hetzelfde voorschrift voor de vierde keer wordt overtreden.”
2.
Blijkens een door een controleambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), tevens bijzonder opsporingsambtenaar, ambtsedig opgemaakt proces-verbaal is door deze controleambtenaar tijdens een inspectie op 9 maart 2012 om 17:00 uur in café ‘[naam]’ aan [adres] te [plaatsnaam] waargenomen dat een man werkzaamheden verrichtte achter de bar, dat er in de horeca-inrichting werd gerookt door klanten en dat er een penetrante geur van tabaksrook hing en dat er geen maatregelen werden getroffen om hinder of overlast van roken te voorkomen. De man achter de bar gaf desgevraagd aan dat hij in loondienst was bij café ‘[naam]’. Omdat eiseres al eerder is beboet voor drie soortgelijke overtredingen en er nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds de eerste bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden, heeft de minister bij het primaire besluit de boete vastgesteld op € 4.500,-.
3.
Door eiseres is hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal niet weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid daarvan te twijfelen.
4.
Eiseres heeft de hoogte van de boete bestreden. Eiseres stelt dat het boetebedrag ten onrechte is vastgesteld op € 4.500,-, nu dit geen verdubbeling is van de boetes die eerder zijn opgelegd. De minister heeft voorts niet gereageerd op de stelling dat de basis wordt gelegd bij de derde overtreding op 8 december 2009, terwijl er op de tweede overtreding pas zes maanden later een beschikking is gekomen op 12 februari 2010. Eiseres verzoekt om een beetje compassie en wijst erop dat zij een investering van € 35.000 heeft gedaan voor het inrichten van een apart rookruimte en dat zij van goede wil is. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat zij vaak wordt gecontroleerd, terwijl er bij andere cafés geen controles plaatsvinden.
5.
Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat de minister handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur omdat sprake is van willekeurige handhaving, kan die stelling niet slagen. Eiseres heeft niet nader geconcretiseerd in welke (gelijke) gevallen de minister (mogelijk) niet handhavend is opgetreden.
6.1.
Niet is in geschil dat de minister aan eiseres eerder boetes heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, namelijk bij onherroepelijk geworden besluit van 15 mei 2009 wegens overtreding op 17 maart 2009 (€ 300,-), bij onherroepelijk geworden besluit van 12 februari 2010 wegens overtreding op 7 november 2009 (€ 600,-) en bij onherroepelijk geworden besluit van 19 februari 2010 wegens overtreding op 8 december 2009 (€ 600,-). De onderhavige overtreding van 9 maart 2012 is de vierde overtreding die is vastgesteld binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het besluit van 15 mei 2009.
6.2.
Anders dan eiseres kennelijk meent heeft de minister de boete vastgesteld in overeenstemming met de bijlage bedoeld in artikel 11b, tweede lid, en artikel 12c van de Tabakswet. Daarbij is de hoogte van de eerder opgelegde boetes niet maatgevend voor de thans op te leggen boete. Ten tijde van de overtreding op 9 maart 2012 waren immers de huidige tarieven (geldend vanaf 31 augustus 2011) van toepassing en kon eiseres derhalve anticiperen op de boetehoogte die zou volgen bij recidive.
7.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormen voor matiging van het gefixeerde boetebedrag op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever bij de vaststelling van de tarieven een afweging heeft gemaakt over de evenredigheid van de boetetarieven en de overtreding heeft plaatsgevonden binnen de risicosfeer van de normale bedrijfsvoering, zodat slechts in uitzonderlijke omstandigheden aanleiding zal bestaan voor matiging van het boetebedrag. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken. Nu eiseres ter zitting heeft meegedeeld dat de boete inmiddels is betaald, is er kennelijk geen sprake van zodanig financiële omstandigheden dat de minister daarin aanleiding had moeten vinden om de boete lager vast te stellen.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.