ECLI:NL:RBROT:2013:6466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_04422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inhouding bezoldiging ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bezoldiging met ingang van 7 juni 2013 werd ingehouden in afwachting van een mogelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gerelateerd aan het lenen van geld van collega's, wat leidde tot een onderzoek naar zijn integriteit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1 juni 2001 in dienst is en dat hij op 7 juni 2013 zijn bezoldiging is ingehouden. Verzoeker heeft betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en heeft aangevoerd dat hij afspraken heeft gemaakt over de terugbetaling van de geleende bedragen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de gedragingen van verzoeker, zoals vastgelegd in het onderzoeksrapport, als ernstig plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van verzoeker, die sinds 7 juni 2013 zonder inkomsten zit, niet opweegt tegen de belangen van de gemeente.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij het bestreden besluit in stand is gebleven. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot schorsing en inhouding van de bezoldiging, gezien de uitkomsten van het integriteitsonderzoek en het te nemen besluit tot onvoorwaardelijk strafontslag. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/4422
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2013 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], [land], verzoeker,

gemachtigde: mr. T.A. Meijer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. D. Çevik.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers bezoldiging met ingang van 7 juni 2013 ingehouden alsmede de grondslag van het besluit tot schorsing gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] en[B].

Overwegingen

1.1 Verzoeker is sinds 1 juni 2001 in dienst van de gemeente Rotterdam en is sinds 1 juli 2009 werkzaam als [functie verzoeker].
1.2 Bij brief van 5 april 2013 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij het vermoeden heeft dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en is hij uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek. Vervolgens is verzoeker met behoud van bezoldiging per 16 april 2013 tot nader order geschorst, waarna verweerder een onderzoek heeft uitgevoerd naar de aard en omvang van vermoedelijk plichtsverzuim door verzoeker.
1.3 Op 7 mei 2013 is een rapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoek naar verzoekers integriteit binnen het cluster[C].
1.4 Op 4 juni 2013 heeft met verzoeker een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het vermoeden van plichtsverzuim. Daarbij is verzoeker meegedeeld dat een voornemen tot ontslag is aangevraagd.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij verzoekers schorsing in afwachting van onvoorwaardelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim handhaaft, thans op grond van artikel 74, onder a, van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR). Voorts staakt hij de doorbetaling van verzoekers bezoldiging per 7 juni 2013 op grond van artikel 77, eerste lid, van het AR. Hiertoe voert hij aan dat uit het onderzoeksrapport van 7 mei 2013 is gebleken dat verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat hij in het bezit is van geld van collega’s, dat hij tot op heden in zijn geheel niet heeft terugbetaald en waarvan verzoeker heeft verklaard dat hij het heeft gebruikt om privéschulden af te lossen. Het gaat om een bedrag van € 21.450,- dat hij is verschuldigd aan[D], een bedrag van € 3.200,- verschuldigd aan[E], een bedrag van € 9.000,- verschuldigd aan
[F] en een bedrag van € 1.000,- verschuldigd aan[G].
3.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
3.1
Op grond van artikel 74, aanhef en onder a, van het AR kunnen burgemeester en wethouders de ambtenaar, anders dan bij wijze van disciplinaire straf, in zijn betrekking schorsen wanneer hem mededeling is gedaan van het voorstel hem te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag of van de oplegging van deze straf.
3.2
Op grond van artikel 77, eerste lid, van het AR kan tijdens de schorsing ingevolge artikel 74, onder a, de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.
4.
Verzoeker voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat hij geen geschil heeft met zijn collega’s over de terugbetaling van de door hem geleende bedragen. Hij heeft met hen afspraken gemaakt over de terugbetaling, die naar zijn weten nog steeds gelden en die hij nog steeds wil nakomen. Voorts betwist verzoeker dat hij € 21.450,- van[D] heeft geleend; wel erkent hij € 5.000,- van hem geleend te hebben dat hij eind 2013 zal terugbetalen. Hij betwist daarnaast dat hij geld van [G] heeft geleend. Tot slot voert verzoeker aan dat, omdat de door verweerder gestelde feiten nog geenszins vaststaan, verweerder onredelijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot schorsing en inhouding van zijn bezoldiging.
5.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende aanwezig, gelet op het feit dat verzoeker - die vader is van drie kinderen - sinds 7 juni 2013 zonder inkomsten zit. Dat er geen spoedeisend belang zou zijn omdat verzoekers partner een betaalde baan heeft, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
6.
De gedragingen van verzoeker, zoals vastgelegd in het onderzoeksrapport van 7 mei 2013, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn opvatting dat, gelet op verzoekers functie als teamleider, strenge eisen aan zijn integriteit en betrouwbaarheid kunnen worden gesteld en dat deze eisen zwaarder zijn dan voor de gemiddelde ambtenaar gelden, alsmede dat het aanzien van verweerder zal worden geschaad indien naar buiten komt dat een[functie verzoeker] binnen het cluster [C] zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijk plichtsverzuim. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden om voorshands te oordelen dat de verklaringen van[D], [E], [F] en[G] ongeloofwaardig zijn en het bestreden besluit om die reden in bezwaar geen stand zou kunnen houden. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat verzoeker de door hem in het gesprek van 25 april 2013 toegezegde betaling van € 20.000,- aan de gedupeerden en de in het verantwoordingsgesprek van 4 juni 2013 toegezegde betaling aan [F] en [H] vóór 15 juni 2013 niet is nagekomen, zoals hij desgevraagd ter zitting heeft verklaard. Dat verzoeker[D] mogelijk een lager bedrag is verschuldigd, waarvan verzoeker ter zitting heeft verklaard dat dit zou blijken uit een getoond overzicht van zijn bankrekening, doet niet aan het plichtsverzuim af.
7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt verweerder geen onredelijk gebruik van zijn bevoegdheid tot schorsing en inhouding van verzoekers bezoldiging als ordemaatregel gelet op de uitkomsten van het integriteitsonderzoek en met het oog op het te nemen besluit tot onvoorwaardelijk strafontslag. Dat hij ook voor een minder vergaande maatregel had kunnen kiezen, zoals verzoeker ter zitting heeft betoogd, maakt de schorsing en de inhouding van de bezoldiging nog niet onrechtmatig.
8.
Dat verzoeker niet duidelijk zou zijn wat hem ten laste wordt gelegd omdat het onderzoeksrapport van 7 mei 2013 hem niet tijdig zou zijn toegezonden, kan niet door de voorzieningenrechter worden gevolgd gelet op de met verzoeker gevoerde gesprekken alsmede gelet op de inhoud van onder meer de brief van 5 april 2013 en het bestreden besluit.
9.
Voorgaande overwegingen leiden de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
10.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van mr. B.M. van der Kuil, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.