In deze zaak vorderde de gemeente Rotterdam op basis van een erfpachtovereenkomst dat de besloten vennootschap Fontainebleau Vastgoed B.V. het gebruik van een perceel door Matras Direct zou staken. De gemeente stelde dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in strijd was met de bepalingen van de erfpachtovereenkomst. Fontainebleau, die het perceel aan Matras Direct had verhuurd, betwistte dit en voerde aan dat de gemeente onterecht toestemming had geweigerd voor de onderhuur. De rechtbank oordeelde dat de gemeente een gerechtvaardigd belang had om detailhandel op het bedrijventerrein Spaanse Polder te weren en dat Fontainebleau niet redelijkerwijs kon aannemen dat de uitzondering die voor Carpet-Land gold, ook voor Matras Direct zou gelden. De rechtbank concludeerde dat het gebruik door Matras Direct in strijd was met de erfpachtovereenkomst en dat Fontainebleau toestemming had moeten vragen aan de gemeente voor de onderhuur. De vorderingen van de gemeente werden in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat werd afgewezen. Fontainebleau en Carpet-Land werden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.