ECLI:NL:RBROT:2013:6449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
C-10-373956 - HA ZA 11-608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de gemeente Rotterdam tot staking van gebruik van een perceel op basis van erfpachtovereenkomst

In deze zaak vorderde de gemeente Rotterdam op basis van een erfpachtovereenkomst dat de besloten vennootschap Fontainebleau Vastgoed B.V. het gebruik van een perceel door Matras Direct zou staken. De gemeente stelde dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in strijd was met de bepalingen van de erfpachtovereenkomst. Fontainebleau, die het perceel aan Matras Direct had verhuurd, betwistte dit en voerde aan dat de gemeente onterecht toestemming had geweigerd voor de onderhuur. De rechtbank oordeelde dat de gemeente een gerechtvaardigd belang had om detailhandel op het bedrijventerrein Spaanse Polder te weren en dat Fontainebleau niet redelijkerwijs kon aannemen dat de uitzondering die voor Carpet-Land gold, ook voor Matras Direct zou gelden. De rechtbank concludeerde dat het gebruik door Matras Direct in strijd was met de erfpachtovereenkomst en dat Fontainebleau toestemming had moeten vragen aan de gemeente voor de onderhuur. De vorderingen van de gemeente werden in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat werd afgewezen. Fontainebleau en Carpet-Land werden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/373956 / HA ZA 11-608
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.R. de Jonge te ‘s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FONTAINEBLEAU VASTGOED B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout te Rotterdam,
waarbij aan de zijde van gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie is gevoegd:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARPET-LAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de gemeente, Fontainebleau en Carpet-Land genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juni 2012 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte houdende nadere producties van de gemeente, met producties;
  • de akte houdende aanvulling van eis in reconventie van Fontainebleau en Carpet-Land, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2013 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Bij genoemde akte houdende aanvulling van eis heeft Fontainebleau haar eis in reconventie aangevuld met de eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht te verklaren dat de gemeente onrechtmatig jegens Fontainebleau heeft gehandeld door schriftelijke toestemming te weigeren voor de onderhuur van showroomruimte ter grootte van circa 400 m2 op het perceel aan de [adres] te [plaats] (hierna: het perceel) aan Matras Direct;
vervangende schriftelijke toestemming te verlenen, althans de gemeente te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, erin te voorzien dat het College van burgemeester en wethouders alsnog schriftelijke toestemming verleent, althans de gemeente te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, opnieuw te beslissen op het verzoek om schriftelijke toestemming met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank in het vonnis,
alles onder handhaving van het reeds eerder door Fontainebleau gevorderde.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank stelt – zulks gelet op de in het tussenvonnis sub 4.3 opgeworpen vraagpunten – vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Fontainebleau eigenaar was van het pand aan de [straat 1] waarin Carpet-Land voor de verhuizing naar de [straat 2] gevestigd was. Verder constateert de rechtbank dat partijen er niet over van mening verschillen dat de onderhandelingen die de gemeente over genoemde verhuizing heeft gevoerd met vertegenwoordigers van [bedrijf 1] en Carpet-Land zijn gevoerd en de in dat kader gemaakte afspraken als gemaakt tussen de gemeente en [bedrijf 1] en Carpet-Land hebben te gelden. Ook staat vast dat Fontainebleau het recht van erfpacht op het perceel op 1 april 2003 van [bedrijf 1] heeft overgenomen, zodat Fontainebleau zich (met Carpet-Land) op genoemde met de gemeente gemaakte afspraken kan beroepen.
2.2.
Partijen verschillen wel van mening over de inhoud van de gemaakte afspraken en meer concreet over de uitleg van een aantal bepalingen uit de op de overeenkomst toepasselijke Algemene Bepalingen voor erfpacht van 22 maart 1993 (hierna: AB) en Bijzondere Bepalingen (hierna: BB). De rechtbank stelt voorop dat die bepalingen moeten worden uitgelegd conform de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.3.
De door Matras Direct uitgeoefende activiteiten worden bedrijfsmatig uitgeoefend en moeten dus als ‘bedrijfsdoeleinden’ worden aangemerkt. Verder verschillen partijen er niet over van mening dat sprake is van ‘detailhandel’. Fontainebleau / Carpet-Land stelt zich evenwel op het standpunt dat, nu Matras Direct een ‘showroom’ in de zin van artikel 7 BB exploiteert, het feit dat van detailhandel sprake is verder niet relevant is, nu in genoemd artikel slechts bij ‘bedrijfsdoeleinden’ en niet bij ‘showroom’ is bepaald dat van ‘detailhandel’ geen sprake mag zijn. Dit standpunt, dat erop neerkomt dat een showroom waarin detailhandel wordt uitgeoefend wel degelijk onder de overeengekomen bestemming van het perceel valt, moet echter worden verworpen. De categorieën ‘bedrijfsdoeleinden’ en ‘showroom’ sluiten elkaar niet uit. Terecht heeft de gemeente aangevoerd dat uitgaande van de uitleg van Fontainebleau / Carpet-Land de uitsluiting van detailhandel bij ‘bedrijfsdoeleinden’ zinledig zou zijn en dat die uitleg derhalve niet kan worden aanvaard. Een redelijke uitleg van artikel 7 BB brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het uitoefenen van detailhandel niet valt onder de door het artikel voorgeschreven bestemming, ook als dat geschiedt in het kader van en/of in combinatie met het exploiteren van een showroom.
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of Matras Direct een showroom exploiteert, hier geen beantwoording.
2.4.
Fontainebleau / Carpet-Land heeft in dit verband nog gesteld dat de gemeente nimmer ontheffing heeft verleend van de verplichting op grond van artikel 11.1 AB om het perceel aan te wenden overeenkomstig de bestemming en het gebruik als vermeld in de erfpachtovereenkomst en zij er dus blijkbaar vanuit ging dat van strijd daarmee bij de bedrijfsuitoefening van Carpet-Land geen sprake was. Dat dient dan, aldus Fontainebleau / Carpet-Land, ook te gelden voor de – vergelijkbare – bedrijfsuitoefening van Matras Direct. Deze stelling dient te worden verworpen. Uit de reserveringsbrief van 29 maart 1999 (tussenvonnis, r.o. 2.3) blijkt duidelijk dat de opvatting van de gemeente was dat het geldende bestemmingsplan vestiging van Carpet-Land op het perceel niet toestond, doch dat de gemeente aan een aanvraag van een bouwvergunning (kort gezegd) haar medewerking zou verlenen.
2.5.
De gemeente betwist niet dat zij in het kader van de verhuizing van Carpet-Land van de [straat 1] naar de [straat 2], met [bedrijf 1] en Carpet-Land is overeengekomen dat het voeren van detailhandel door Carpet-Land door de gemeente zou worden toegestaan, dit ondanks het verbod van artikel 7 BB. De vraag die hier moet worden beantwoord is of dat ook geldt voor (onder)huurders van Fontainebleau / Carpet-Land zoals Matras Direct. Vast staat dat Fontainebleau voor de betreffende (onder)verhuur geen toestemming van de gemeente conform artikel 13.1 AB heeft gekregen. Fontainebleau / Carpet-Land stelt zich evenwel op het standpunt dat onderdeel van de gemaakte afspraken was dat Fontainebleau / Carpet-Land op de [straat 2] dezelfde mogelijkheden tot (onder)verhuur zou hebben als zij had bij het (Fontainebleau in eigendom toebehorende) pand aan de [straat 1] en het derhalve niet noodzakelijk was om toestemming aan de gemeente te vragen. In dat kader heeft Fontainebleau / Carpet-Land een aantal argumenten aangevoerd, die in het hiernavolgende door de rechtbank zullen worden beoordeeld.
2.6.
Fontainebleau / Carpet-Land heeft gesteld dat als zij op de [straat 2] – anders dan in de [straat 1] – beperkt zou zijn geweest in haar mogelijkheden om tot (onder)verhuur over te gaan, zij nooit met de verhuizing zou hebben ingestemd. Volgens haar is steeds uitgangspunt geweest dat zij dezelfde mogelijkheden zou hebben om, wanneer zij een gedeelte van de bedrijfsruimte op de [straat 2] niet nodig zou hebben voor haar eigen bedrijfsvoering, dat gedeelte aan derden te verhuren en aldus te voorkomen dat dat zonder rendement zou blijven. Door Fontainebleau / Carpet-Land is niet gesteld dat de mogelijkheid van (onder)verhuur voor het uitoefenen van detailhandel door derden in de onderhandelingen over de verhuizing (expliciet) aan de orde is geweest. Ten tijde van de verhuizing was van (onder)verhuur aan derden ook geen sprake. De vraag die dan rijst is of Fontainebleau / Carpet-Land ervan uit mocht gaan dat dat onderdeel van de gemaakte afspraken was en of de gemeente moest begrijpen dat Fontainebleau / Carpet-Land dat deed. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt in dat verband als volgt.
2.7.
Door de gemeente is uitgebreid uiteengezet dat en waarom zij in het bedrijvengebied Spaanse Polder, waarvan de [straat 2] onderdeel uitmaakt, detailhandel wil weren en dat dat ook reeds beleid was ten tijde van de onderhandelingen over de verhuizing van Carpet-Land naar de [straat 2] (zij het dat het beleid pas later “gerevitaliseerd” – wat de rechtbank begrijpt als “verscherpt” – is). Bij eerdergenoemde brief van 29 maart 1999 heeft de gemeente laten weten dat het geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ detailhandel en dus het vestigen van een verkooppunt door Carpet-Land niet toestond, maar dat de gemeente zich naar vermogen zou inspannen om na een aanvraag voor een bouwvergunning de noodzakelijke procedure ingevolge de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening tijdig in gang te zetten en deze met voortvarendheid af te wikkelen. Indien de vestiging zou worden toegestaan zou, aldus de brief, in de erfpachtovereenkomst een bepaling worden opgenomen waaruit zou blijken dat het perceel mede bestemd was voor de onderhavige vestiging. Niet gesteld of gebleken is dat iets vergelijkbaars is toegezegd met betrekking tot de uitoefening van detailhandel door andere bedrijven dan Carpet-Land. Hoewel duidelijk is dat Fontainebleau belang heeft bij de mogelijkheid om (een gedeelte van) het perceel aan andere bedrijven dan Carpet-Land ter beschikking te stellen, is er naar het oordeel van de rechtbank tegenover het belang dat de gemeente erbij heeft om de uitzondering op haar beleid zo beperkt mogelijk te houden en die niet ook voor andere bedrijven dan Carpet-Land te laten gelden, onvoldoende aanleiding om te oordelen dat Fontainebleau / Carpet-Land ervan uit mocht gaan dat de uitzondering ook voor de detailhandelsuitoefening door andere bedrijven dan Carpet-Land zou gelden. Daaraan doet niet af dat Carpetright bij brief van 13 augustus 1999 aan de gemeente heeft bevestigd dat de gemeente “ongeclausuleerd” haar medewerking had toegezegd, nu zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat die bevestiging ook zag op de – in de onderhandelingen niet aan de orde gekomen – mogelijkheid om ook derden in het pand aan de [straat 2] detailhandel uit te laten oefenen althans de gemeente dat zo had moeten begrijpen. Wanneer die mogelijkheid voor [bedrijf 1] en Carpet-Land van cruciaal belang was geweest, had het op hun weg gelegen om dat in de onderhandelingen met de gemeente in te brengen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dat hebben gedaan. In de informatie die Carpet-Land de gemeente met het oog op de verhuizing heeft toegezonden (‘Verplaatsing filiaal [straat 3] naar [straat 4] Rotterdam’, gedateerd 31 januari 2001) wordt ook slechts melding gemaakt van de bedrijfsvoering van Carpet-Land en de naar haar verwachting aan de verhuizing verbonden gevolgen voor omzet en marktaandeel van Carpet-Land.
2.8.
Het moge zo zijn dat het feit dat de uitzondering tot Carpet-Land beperkt was voor Fontainebleau / Carpet-Land een nadeel was in vergelijking met de exploitatie van het pand aan de [straat 1], maar daar stonden andere zaken tegenover, zoals het feit dat het pand aan de [straat 2] een nieuw pand was. Aan het feit dat niet langer van eigendom maar van erfpacht sprake was, waren nadelen verbonden. Fontainebleau / Carpet-Land moet zich dat redelijkerwijs hebben gerealiseerd.
2.9.
Door de gemeente is niet betwist dat de vrijstelling die de gemeente op grond van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) heeft verleend, niet persoonsgebonden is. Dat enkele feit brengt echter niet met zich dat de gemeente beperkt zou zijn in de (privaatrechtelijke) mogelijkheden die zij op grond van de gesloten erfpachtovereenkomst heeft.
Het voorgaande kan er gelet op de gang van zaken met betrekking tot de verhuizing van Carpet-Land niet toe leiden dat de gemeente met een beroep op de erfpachtovereenkomst het uitoefenen van detailhandel op het perceel door Carpet-Land verhindert. Dat Carpet-Land de mogelijkheid zou hebben op het perceel detailhandel uit te oefenen was nu juist reden voor Carpet-Land om met de verhuizing in te stemmen. Daarmee is echter niet gezegd dat Fontainebleau / Carpet-Land ervan uit mocht gaan dat hetzelfde zou gelden voor derden aan wie zij (een deel van) het perceel zou verhuren.
2.10.
De conclusie uit het voorgaande is dat de uitoefening van detailhandel door Matras Direct in strijd moet worden geacht met de bepalingen van de erfpachtovereenkomst en dat Fontainebleau / Carpet-Land er redelijkerwijs niet vanuit mocht gaan dat de uitzondering die daarop voor de bedrijfsuitoefening van Carpet-Land was gemaakt, ook zou gelden voor die van andere bedrijven, aan wie (een gedeelte van) het perceel zou worden verhuurd. Er bestaat geen aanleiding om Fontainebleau / Carpet-Land tot nadere bewijslevering op dat punt in staat te stellen, nu zij niet heeft aangegeven welke relevante feiten zij (nader) zou willen bewijzen.
Op grond van artikel 13.1 AB diende Fontainebleau voor de (onder)verhuur aan Matras Direct toestemming te vragen aan de gemeente. In dit verband acht de rechtbank tegen de achtergrond van het feit dat Carpet-Land enig aandeelhouder van Fontainebleau is, niet van belang dat blijkens een door Fontainebleau in het geding gebrachte kopiehuurovereenkomst sprake is van (onder)verhuur door Carpet-Land aan Matras Direct en Fontainebleau dus niet rechtstreeks met Matras Direct heeft gecontracteerd. Een ander oordeel zou in strijd zijn met doel en strekking van genoemd artikel (namelijk dat de verpachter zeggenschap blijft houden op het verpachte perceel).
2.11.
Fontainebleau heeft nadat de gemeente haar – onder andere bij brief van 1 september 2010 – op de bedrijfsuitoefening door Matras Direct ter plaatse had aangesproken, bij brief van haar advocaat van 15 april 2011 ook om toestemming gevraagd, maar die is door de gemeente bij brief van 28 april 2011 geweigerd. Het tegen de weigering door Fontainebleau ingestelde beroep is op 5 april 2012 door de gemeente verworpen. Fontainebleau / Carpet-Land stelt zich op het standpunt dat de weigering van de gemeente ten onrechte is en heeft in dat verband wederom een aantal argumenten aangevoerd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.12.
Allereerst heeft Fontainebleau / Carpet-Land aangevoerd dat het weigeren van toestemming in strijd is met de afspraken die in het kader van de verhuizing van de [straat 1] naar de [straat 2] zijn gemaakt. De gemeente had er evenwel een gerechtvaardigd belang bij dat er op het bedrijventerrein Spaanse Polder geen detailhandelsactiviteiten plaatsvonden en (dus ook) dat de uitzondering die zij ten gunste van Carpet-Land had gemaakt zo beperkt mogelijk zou zijn. Verder mocht Fontainebleau / Carpet-Land er zoals sub 2.10 reeds is overwogen redelijkerwijs niet vanuit gaan dat de gemaakte uitzondering zich ook uitstrekte tot het uitoefenen van detailhandelsactiviteiten door derden. Daarmee is gegeven dat het weigeren van toestemming door de gemeente niet in strijd met genoemde afspraken kan worden geacht.
2.13.
Voorts heeft Fontainebleau / Carpet-Land gesteld dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ter onderbouwing daarvan stelt Fontainebleau / Carpet-Land dat de gemeente geen redelijk belang heeft bij de weigering om toestemming te verlenen nu de activiteiten van Matras Direct vergelijkbaar zijn met die van Carpet-Land. Dit standpunt dient, wat er zij van genoemde vergelijkbaarheid van activiteiten, evenwel reeds te worden verworpen omdat, zoals in het voorgaande is overwogen, beleid van de gemeente was om detailhandel ter plaatse niet toe te staan en zij er een gerechtvaardigd belang bij had de door haar gemaakte uitzondering, noodzakelijk in verband met de verhuizing van Carpet-Land, zo beperkt mogelijk te laten zijn.
2.14.
Fontainebleau / Carpet-Land heeft verder gesteld dat het weigeren van toestemming misbruik van bevoegdheid zou opleveren omdat daarvan alleen sprake kan zijn in geval van bezwaren tegen de persoon van de huurder. Dat dat laatste het geval is blijkt evenwel niet uit de tekst van de betreffende bepaling uit de AB en is door Fontainebleau / Carpet-Land onvoldoende onderbouwd. Deze stelling moet dan ook worden verworpen.
2.15.
Voorts heeft Fontainebleau / Carpet-Land gesteld dat het weigeren van toestemming in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel. In dat verband heeft Fontainebleau / Carpet-Land aangevoerd dat Fontainebleau – nadat zij daarop door de gemeente was aangesproken – bij brief van 8 november 2006 toestemming heeft gevraagd voor het verhuren van een gedeelte van het perceel aan Topps Floorstore, op welke vraag zij nimmer van de gemeente heeft vernomen. Fontainebleau heeft daaraan, zo stelt zij, het gerechtvaardigde vertrouwen ontleend dat andere detailhandelsactiviteiten dan die van Carpet-Land ter plaatse door de gemeente werden toegestaan. Dit betoog gaat niet op. Aan het enkele uitblijven van een reactie van de gemeente heeft Fontainebleau redelijkerwijs niet de door haar gestelde conclusie kunnen verbinden. Uit de brief van de gemeente van 20 oktober 2006 was namelijk gebleken dat de gemeente bezwaren had tegen de uitoefening van detailhandelsactiviteiten door een ander dan Carpet-Land ter plaatse en het is niet zo dat Fontainebleau redelijkerwijs mocht aannemen dat het uitblijven van een reactie op haar verzoek betekende dat de gemeente haar bezwaren had laten vallen. Datzelfde geldt voor het feit dat de gemeente toestemming heeft verleend voor het wijzigen van de gevel ten behoeve van Topps Floorstore en van dat bedrijf reclame- en precariobelasting heeft geheven: bij het nemen van dergelijke beslissingen wordt, zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd, niet getoetst of de ter plaatse verrichte activiteiten zich verhouden met de privaatrechtelijke erfpachtbestemming.
2.16.
De conclusie uit het voorgaande is dat de weigering van de gemeente om toestemming te verlenen niet onredelijk moet worden geacht. Dit brengt met zich dat de vorderingen van de gemeente in beginsel dienen te worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er evenwel naast een veroordeling van Fontainebleau conform het door de gemeente gevorderde sub I en III geen aanleiding voor een veroordeling van Fontainebleau conform het door de gemeente gevorderde sub II (betreffende het door Fontainebleau zelf, behoorlijk en voortdurend gebruiken en exploiteren van het perceel) en zal dat deel van de vordering van de gemeente dan ook worden afgewezen. In het gevorderde sub III zal de rechtbank “verbieden” lezen als “gebieden”.
2.17.
Aan toewijzing van de vorderingen van de gemeente als vermeld staat niet in de weg dat Fontainebleau niet rechtstreeks met Matras Direct heeft gecontracteerd en zij Carpet-Land tot beëindiging van de huur zal moeten bewegen, nu eventuele daarmee gemoeide problemen in de verhouding tot de gemeente voor rekening van Fontainebleau dienen te komen. Hetzelfde geldt voor eventuele problemen die mochten rijzen bij de beëindiging van de huurovereenkomst met Matras Direct door Carpet-Land. Dit geldt met name nu Fontainebleau reeds in september 2010 door de gemeente op de activiteiten van Matras Direct is aangesproken.
2.18.
De termijn die de gemeente in haar vordering aan de veroordeling van Fontainebleau heeft gekoppeld, acht de rechtbank evenwel onredelijk kort. Aan de veroordeling van Fontainebleau zal een termijn worden verbonden van drie maanden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 5.000,00 per dag, terwijl daaraan tevens een maximum van € 500.000,00 zal worden verbonden.
2.19.
Fontainebleau en Carpet-Land zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding €  90,81
- griffierecht € 568,00
- salaris advocaat
€ 1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
totaal €  2.014,81.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna aan te geven.
in reconventie
2.20.
De gemeente heeft zich niet tegen de aanvulling van de reconventionele vorderingen van Fontainebleau verzet. Nu de rechtbank deze aanvulling ook niet ambtshalve in strijd acht met de goede procesorde, zal met inachtneming van de aanvulling op de reconventionele vorderingen recht worden gedaan.
2.21.
Hetgeen in conventie is overwogen brengt met zich dat de reconventionele vorderingen van Fontainebleau moeten worden afgewezen.
2.22.
Fontainebleau en Carpet-Land zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 678,00(3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
totaal €  678,00.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna aan te geven.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
gebiedt Fontainebleau om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis het feitelijk gebruik van het appartementsrecht, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding], recht gevend op het uitsluitend gebruik van het bedrijfspand, staande en gelegen aan de [adres] te Rotterdam, door of namens Matras Direct dan wel door of namens aan Matras Direct gelieerde ondernemingen te staken en gestaakt te houden en voorts door dan wel ten behoeve van Matras Direct dan wel aan haar gelieerde ondernemingen geen detailhandel en/of andere activiteiten meer toe te staan,
3.2.
gebiedt Fontainebleau om niet dan met vooraf verkregen toestemming van de gemeente en overeenkomstig het bepaalde in AB en BB het appartementsrecht, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding], recht gevend op het uitsluitend gebruik van het bedrijfspand, staande en gelegen aan de [adres] te Rotterdam, aan één of meerdere derden geheel of gedeeltelijk te verhuren of te verpachten of in gebruik te geven dan wel met beperkte rechten anders dan hypotheek te bezwaren dan wel te vervreemden dan wel te splitsen in appartementsrechten,
3.3.
veroordeelt Fontainebleau om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de sub 3.1 en/of de sub 3.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt,
3.4.
veroordeelt Fontainebleau en Carpet-Land hoofdelijk, in die zin dat wanneer de ene partij betaalt de andere partij tot het betaalde zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 2.014,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af,
3.8.
veroordeelt Fontainebleau en Carpet-Land hoofdelijk, in die zin dat wanneer de ene partij betaalt de andere partij tot het betaalde zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 678,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.2537/