ECLI:NL:RBROT:2013:6354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
13/2842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over termijn voor besluit op omgevingsvergunning met dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 23 april 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Verweerder heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 8 april 2013. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 13 augustus 2013 heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag op 12 februari 2013 was verstreken. De rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn gesteld om alsnog op de aanvraag te beslissen, met een dwangsom van € 200,- per dag, tot een maximum van € 20.000,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder in gebreke is gebleven. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318,- dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet bijdragen tot een bedrag van € 944,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/2842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: drs. E.A.M. Schouw.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 april 2012 bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend.
Bij brief van 8 april 2013 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres.
Bij brief van 3 mei 2012 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit een besluit op de aanvraag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam], manager algemene zaken. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door ing. R. van Ieperen.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvragen een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Op grond van artikel 8:55d, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendgemaakt.
Op grond van het tweede lid verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overmachtsituatie in de zin van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, nu verweerder in afwachting was van een veiligheidsadvies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en een deel van de aanvraag betrekking heeft op een locatie waar een vergunning van [bedrijf] op rust, die eerst dient te worden ingetrokken. Voorts stelt verweerder dat een eventuele dwangsom dient te worden gekoppeld aan het moment van de definitieve beschikking en niet de ontwerpbeschikking. Daarnaast acht verweerder een dwangsom van € 500,- per dag buitenproportioneel mede gelet op het zwaardere belang van een veilige en zorgvuldige besluitvorming ten opzichte van een snelle besluitvorming. Bovendien is in de wet reeds voorzien in een dwangsom als sanctie op te late besluitvorming. Verweerder streeft ernaar eind oktober 2013 een besluit te nemen en verzoekt de rechtbank indien deze termijn niet wordt gehaald verweerder nog twee maanden de gelegenheid te geven voor een besluit zonder dat daaraan gevolgen zijn verbonden.
3.
Eiseres voert aan dat verweerder de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. Eiseres heeft al meerdere malen aan verweerder aangegeven dat zij een groot belang heeft bij een snelle beslissing. Eiseres erkent evenwel dat het tijdsschema zoals verweerder heeft aangegeven in de brief van 24 april 2013, waarbij de ontwerpbeschikking uiterlijk eind mei 2013 ter inzage kan worden gelegd en de definitieve beschikking naar verwachting in september 2013 zal worden gepubliceerd, reëel is gelet op de wettelijke termijnen voor het indienen van zienswijzen en het opstellen van de definitieve beschikking. Eiseres verzoekt de rechtbank dan ook om verweerder te gelasten om overeenkomstig het in de brief van
24 april 2013 opgenomen tijdschema te beslissen, op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag dat alsnog niet tijdig wordt besloten.
4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat de termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag van eiseres op 12 februari 2013 is vestreken. Voorts heeft verweerder naar aanleiding van de ingebrekestelling van eiseres reeds op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom aan eiseres toegekend van € 1.260.
4.2.
Thans heeft verweerder nog steeds geen beslissing op de aanvraag genomen. Het beroep is derhalve gegrond.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:55d van de Awb een termijn te stellen om alsnog op de aanvraag van eiseres te beslissen onder verbeurte van een dwangsom. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat een advies over het groepsrisico nog aan de wethouder moet worden voorgelegd en dat vervolgens het ontwerpbesluit ter inzage moet worden gelegd en de zienswijzen daarop moeten worden verwerkt, alvorens een definitief besluit kan worden genomen. Indien zich verder geen problemen voordoen, kan volgens verweerder op 15 december 2013 een definitief besluit op de aanvraag worden genomen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven zich hiermee te kunnen verenigen. De rechtbank bepaalt op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb dat verweerder uiterlijk op 15 december 2013 op de aanvraag dient te beslissen, onder verbeurte van een dwangsom. Gelet op de belangen en de omstandigheden van deze zaak bepaalt de rechtbank de dwangsom op € 200,- per dag met een maximum van € 20.000.
4.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres,
  • bepaalt dat verweerder uiterlijk 15 december 2013 alsnog op de aanvraag beslist, bij gebreke waarvan hij aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 200,- per dag, met een maximum van € 20.000,-,
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.