ECLI:NL:RBROT:2013:6340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
DOR-12_00920
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van IVA-uitkering op grond van WIA met terugwerkende kracht en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) van eiser, die was toegekend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had in 2007 een IVA-uitkering ontvangen, maar in 2011 werd er een rapport opgesteld door een opsporingsfunctionaris van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat suggereerde dat eiser mogelijk ten onrechte deze uitkering had ontvangen. Dit leidde tot een heronderzoek door een verzekeringsarts, die concludeerde dat eiser per 8 oktober 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij geen recht had op de uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door een onjuist beeld van zijn gezondheidstoestand te scheppen, wat resulteerde in de onterechte toekenning van de uitkering. De rechtbank bevestigde de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht tot de datum waarop deze ten onrechte was verstrekt, en oordeelde dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering gerechtvaardigd was. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: DOR 12/920

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,gemachtigde: mr. W.H. Benard,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
gemachtigde: W. Evers.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerder aan eiser met ingang van 8 oktober 2007 een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Bij besluit van 6 oktober 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder de betaling van de uitkering met ingang van 1 oktober 2011 opgeschort.
Bij besluit van 20 januari 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder het toekenningsbesluit van 10 oktober 2007 ingetrokken en per die datum alsnog uitkering op grond van de WIA geweigerd, op de grond dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 7 februari 2012 (het primaire besluit III) heeft verweerder de over de periode van 8 oktober 2007 tot en met 30 september 2011 verstrekte uitkering ten bedrage van
€ 81.707,84 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser, gericht tegen deze primaire besluiten, ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 7 augustus 2012 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en door een tolk in de Turkse taal.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eiser heeft zich per 10 oktober 2005 met psychische klachten ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als kraanmachinist.
In het kader van de einde wachttijdbeoordeling heeft de verzekeringsarts eiser tijdens het spreekuur op 12 september 2007 gezien. Op basis van zijn eigen waarnemingen en informatie van de bedrijfsarts concludeert de verzekeringsarts dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis. De door de bedrijfsarts verstrekte informatie van 18 juli 2007, inhoudend dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is mede gebaseerd op brieven van eisers behandelend psychiater, drs. S. Gülsaçan (hierna: Gülsaçan), van 8 juni 2007 en 25 juni 2007. De psychiater bevestigt het door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts waargenomen gedrag van eiser, dat door de verzekeringsarts als “zeer bizar” wordt gekwalificeerd. Volgens Gülsaçan is er sprake van een schizo-affectieve stoornis. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen benutbare mogelijkheden meer zijn om te functioneren. Een arbeidskundige functieduiding is niet aan de orde.
1.2 Hierop is met het besluit van 10 oktober 2007 aan eiser met ingang van 8 oktober 2007 een IVA-uitkering op grond van de WIA toegekend.
1.3. Op 27 juli 2011 heeft [naam], opsporingsfunctionaris in dienst van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), een rapport werknemersfraude opgesteld. Aanleiding hiervoor vormden signalen uit het opsporingsonderzoek onder de naam “Marque” dat op 15 juni 2009 is gestart. Eiser is in het kader van dit onderzoek meermalen als verdachte gehoord. Ook zijn ex-partner is in dit onderzoek verhoord. Verder is er informatie uit telefoontaps beschikbaar. De opsporingsfunctionaris komt tot de conclusie dat beoordeeld dient te worden of het handelen van eiser, al dan niet mede op grond van verklaringen of rapporten van een psychiater, tot gevolg had dat hem per 8 oktober 2007 of per een andere datum, ten onrechte een WIA-uitkering is toegekend.
1.4 Naar aanleiding van dit rapport is eiser opgeroepen bij de verzekeringsarts voor een heronderzoek. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn waarnemingen tijdens het spreekuur op 4 oktober 2011, dossierstudie en gegevens, opgevraagd en verkregen van de huisarts van eiser, M. Elean, en de huidige behandelend psychiater P.R.N. Nazir, geconcludeerd dat er op psychomentaal terrein sprake is van een beduidend mildere diagnose dan uit de informatie van Gülsaçan blijkt. Ook getuigenverklaringen en justitiële observatie sluiten aan bij het beeld van een hooguit milde stoornis op psychomentaal terrein. Al die tijd blijkt eiser wel gefunctioneerd te hebben. Dit doet het vermoeden rijzen van fraude dan wel simulatie van een ernstige psychiatrische stoornis. De verzekeringsarts heeft vervolgens een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft eiser op basis van theoretische functies per 8 oktober 2007 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
2.
In het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft verweerder overwogen dat de bevindingen van [naam], zoals weergegeven in diens rapport van 27 juli 2011, en de bevindingen van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur van 4 oktober 2011 een gegrond vermoeden opleveren dat het recht van eiser op uitkering niet (meer) bestaat of moet worden verlaagd. Eiser presenteerde zich tijdens deze gelegenheden op volstrekt andere (verbeterde) wijze dan ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 12 september 2007, terwijl hij verweerder in de periode na 12 september 2007 nimmer heeft geïnformeerd over een dergelijke aanmerkelijke verbetering van zijn (psychische) gezondheid. Daardoor is het vermoeden ontstaan dat eiser zijn informatieplicht niet of niet volledig is nagekomen.
Onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar & beroep van 19 april 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep van 22 juni 2012, overweegt verweerder voorts, dat de belastbaarheid van eiser per 8 oktober 2007 herzien dient te worden daar de vaststelling dat hij per die datum duurzaam geen benutbare mogelijkheden heeft, gebaseerd was op zijn presentatie tijdens het spreekuur destijds en de onjuiste informatie van psychiater Gülsaçan, terwijl feitelijk geen sprake is geweest van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
De mate van arbeidsongeschiktheid per 8 oktober 2007 is op juiste gronden vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser per 8 oktober 2007 geen recht had op toekenning van een WIA-uitkering.
In beginsel mag worden vertrouwd op de toekenning van de uitkering. Echter, nu door toedoen van eiser ten onrechte uitkering is verstrekt, vindt intrekking plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte verstrekt is.
Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan afgezien moet worden van intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte betekenis toekent aan het feit dat hij in februari 2011 is gehoord in de zaak Marque. Hij is geen verdachte meer en hij is niet veroordeeld als een van de spelers in die zaak. Hij ontkent dat hij betrokken is bij de zaak Marque. Verweerder stelt ten onrechte dat er niets ernstigs met hem aan de hand is en baseert dat op documenten van twee jaar na de toekenning van de WIA-uitkering. Deze documenten zeggen niets over hoe het toen met hem ging. Het is langzaam beter met hem gegaan.
Verweerder is onzorgvuldig te werk gegaan en er is sprake van tunnelvisie. Verder meent eiser dat zijn huidige klachten worden gebagatelliseerd. In 2007 was hij wel ernstig beperkt, en het is lastig vast te stellen vanaf welk moment het beter met hem ging. De uitkering kan dan ook niet tot 8 oktober 2007 worden ingetrokken. Ook de terugvordering is ten onrechte.
4.
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de WIA wordt onder arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WIA verstrekt de verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het UWV.
Op grond van artikel 76, eerste lid en aanhef en onder a, van de WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beslissingen in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten
onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Op grond van het derde lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt, door het UWV teruggevorderd.
Op grond van het vierde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 3, eerste lid, van de beleidsregels Schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006, gepubliceerd in de Staatscourant van 24 november 2006, nr. 230, pagina 17, (de Beleidsregels) is bepaald dat indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaatsvindt met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels wordt, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels wordt bij samenloop van één of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
5.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door een onjuist beeld van zijn gezondheidstoestand te scheppen en of als gevolg daarvan ten onrechte aan hem een uitkering op grond van de WIA is toegekend.
5.2.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd naar voren gebracht dat het beroep zich niet meer richt tegen het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit I. De opschorting van de betaling van de uitkering met ingang van 1 oktober 2011 zal dan ook buiten bespreking blijven.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het (in bezwaar gehandhaafde) primaire besluit II op goede gronden geconcludeerd dat eiser ten tijde van het onderzoek in het kader van einde wachttijd zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn gezondheidstoestand onjuist, dan wel onvolledig weer te geven, en dat hem als gevolg daarvan ten onrechte een uitkering is verstrekt. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de rapportage van [naam] van 27 juli 2011 blijkt dat eiser beter functioneert dan passend bij het niveau “geen duurzame benutbare mogelijkheden”. Uit deze rapportage blijkt dat op basis van getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat eiser vanaf 2006 tot eind 2010 een normaal leven leidde en eiser zelfs is opgetreden als belangenbehartiger van anderen, waaronder zijn dochter. Ook uit de rapportage van 4 oktober 2011 van de verzekeringsarts blijkt dat eiser goed tot normaal heeft kunnen functioneren.
Voor zover eiser stelt dat zijn verbeterde medische situatie niets zegt over zijn toestand tijdens het onderzoek in 2007, kan de rechtbank hem daarin niet volgen. De verzekeringsarts bezwaar & beroep heeft in zijn rapportage van 19 april 2012 uitgebreid uiteengezet dat eiser in 2005 is uitgevallen voor zijn werk wegens psychische klachten. De toenmalige behandelaar bij de Grote Rivieren, waar eiser tot 15 januari 2007 onder behandeling is geweest, heeft als diagnose gesteld milde psychopathologie, voornamelijk reactief van aard. Voorts is eiser onder behandeling gekomen van Gülsaçan, die een ernstige psychiatrische stoornis vaststelt. Echter de diagnose van de huidige behandelaar ligt in de lijn van de diagnose gesteld door de eerste behandelaar. De door Gülsaçan gestelde chronische diagnose betreft een reeds in de adolescentie tot uiting komende aandoening. Nu bij eiser sprake is van een abrupte start op latere leeftijd en een vrij abrupt einde van deze aandoening, is het onwaarschijnlijk dat deze diagnose werkelijk aan de orde is geweest. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd, dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar & beroep onjuist zouden zijn.
5.4.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder zijn huidige klachten heeft gebagatelliseerd is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verweerder niet mocht afgaan op de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar & beroep. Hierin is rekening gehouden met de door P.R.N. Nazir, psychiater i.o., en de huisarts, M. Elean, verstrekte informatie. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat deze conclusies onjuist zouden zijn.
5.5
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar & beroep voor onjuist te houden. De conclusie van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar & beroep is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, kennisname van het dossier, waaronder het rapport van [naam] van 27 juli 2011, en aanwezigheid tijdens de hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarmee voldoende gemotiveerd is dat de beperkingen van eiseres per 8 oktober 2007 anders zijn dan destijds is vastgesteld.
Hiermee staat vast dat door toedoen van eiser - namelijk het simuleren van een onjuist psychiatrisch beeld – ten onrechte per 8 oktober 2007 een WIA-uitkering is verstrekt
.
6.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de uitkering met terugwerkende kracht heeft ingetrokken en de onverschuldigd betaalde uitkering van eiser heeft teruggevorderd. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen die verweerder er toe hadden moeten nopen geheel of gedeeltelijk van de intrekking of terugvordering af te zien.
7.
Het beroep is ongegrond.
8.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. J. Bergen en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.