ECLI:NL:RBROT:2013:6336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
C/10/428514 / KG ZA 13-689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in kort geding over ontruiming bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 17 mei 2013. De zaak betreft een geschil tussen de eigenaar van een bedrijfsruimte, aangeduid als [geopposeerde], en twee opposanten, [opposant 1] en [opposant 1], die zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verbleven. De eigenaar had eerder een huurovereenkomst gesloten met een derde partij, [X], maar de bedrijfsruimte was gekraakt door de opposanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposanten onrechtmatig handelden door de bedrijfsruimte te gebruiken zonder toestemming van de eigenaar. Het verzet van de opposanten is gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de rechtbank het verstekvonnis heeft vernietigd voor wat betreft de veroordeling tot ontruiming en de bijbehorende schadevergoeding. De opposanten zijn echter wel veroordeeld tot betaling van niet geïncasseerde huurinkomsten aan de eigenaar, die voortvloeien uit de periode waarin de opposanten de bedrijfsruimte onrechtmatig in gebruik hadden. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eigenaar toegewezen en de opposanten hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/428514 / KG ZA 13-689
Vonnis in kort geding van 29 juli 2013
in de zaak van

1.[opposant 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[opposant 2],
wonende te [woonplaats],
opposanten,
advocaat mr. drs. E. Tamas,
tegen
[geopposeerde],
[woonplaats]
,
geopposeerde,
advocaat mr. C.P. van den Berg.
Partijen zullen hierna [opposant 1] en [opposant 1] en [geopposeerde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • inleidende dagvaarding d.d. 27 april 2013;
  • verstekvonnis in kort geding d.d. 17 mei 2013 onder zaaknummer / rolnummer:
C/10/423794 / KG ZA 13-402;
  • verzetdagvaarding d.d. 28 juni 2013
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van mr. C.P. van den Berg, tevens inhoudende een vermeerdering van eis;
  • de producties van [opposant 1] en [opposant 1];
  • de producties van [geopposeerde].
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 15 juli 2013. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende vast.
2.1.
[geopposeerde] is eigenaar van de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte).
2.2.
Op 15 oktober 2012 is tussen [geopposeerde] en de heer[X] (hierna: [X]) een huurovereenkomst aangaande de bedrijfsruimte gesloten voor de periode van 3 jaar met als ingangsdatum 16 november 2012 tegen een maandelijkse huurprijs van
€ 1.500,00 (hierna: de huurovereenkomst).
2.3.
Op 15 december 2012 heeft [geopposeerde] bij de politie Rotterdam-Rijnmond aangifte gedaan van huisvredebreuk aangaande de bedrijfsruimte. In het dienaangaande door
[Y], werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij politie Rotterdam-Rijnmond, opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2012 staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“……
Ik doe aangifte van kraken.
Er is een persoon die een pand aan de [adres], welke mijn eigendom is, wederrechtelijk is binnengedrongen en daar momenteel wederrechtelijk vertoeft.
……
[Z] was naar de[adres] gegaan en had daar een man gesproken die hem vertelde dat hij het pand aan de[adres] heeft gekraakt.
De man heeft letterlijk tegen [Z] gezegd “Ik heb dit pand gekraakt want het staat toch al jaren leeg.”
Ik kan u vertellen dat het pand aan de[adres] nagenoeg leeg is maar wel verhuurd.
[Z] vermoedt dat er vijf mensen in het pand aan de [adres] wederrechtelijk verblijven.
……”
2.4.
Per brief d.d. 15 april 2013 schrijft [X] aan [geopposeerde] - voor zover hier van belang - het volgende:
“……
Met ingang van 16 november 2012 huur ik van u de bedrijfsruimte aan de [adres] voor in ieder geval 3 jaar. Ik gebruik deze bedrijfsruimte voor de groothandel in inpak plastic en opslag van auto’s, geen verkoop van auto’s en geen reparatie in auto’s. Ik heb namelijk ook een bedrijf in Polen en reis regelmatig heen en weer zodat ik niet altijd aanwezig ben ik het pand.
Tijdens een verblijf in het buitenland blijkt de bedrijfsruimte te zijn gekraakt. U hebt mij hiervan medio december 2012 op de hoogte gesteld. Tevens hebt u mij laten weten dat u op 11 december 2012 van dit strafbare feit aangifte hebt gedaan bij de politie. Echter tot op de dag vandaag zijn de krakers nog niet uit het gehuurde verwijderd. Dat betekent dat ik tot op de dag vandaag de bedrijfsruimte niet kan gebruiken. Dat is inmiddels onacceptabel. Ik kan best enig begrip opbrengen voor het feit dat er wat tijd nodig is om een kraker te verwijderen uit de bedrijfsruimte, maar inmiddels zijn er al 4 maanden verstreken zonder dat er enige verandering is opgetreden en het ziet er naar uit dat er niet op de korte termijn iets staat te veranderen.
Ik heb u vorige week gezegd dat aan deze situatie per ommegaand een einde moet komen, omdat ik thans veel schade lijdt omdat ik de bedrijfsruimte niet kan gebruiken en daarmee omzet misloop. Schade waarvoor ik u als verhuurder aansprakelijk houdt.
U hebt aangegeven dat u van plan bent om een procedure te gaan voeren om de krakers te ontruimen. Ik ondersteun dat initiatief, maar ik wijs u er wel op dat dit wat mij betreft een allerlaatste kans voor u is. Als ik niet binnen 4 weken alsnog de beschikking over de bedrijfsruimte krijg, dan is wat mij betreft de huurovereenkomst niet langer geldend tussen ons. Dan ga ik op zoek naar andere bedrijfsruimte in de regio om mijn spullen op te slaan. Ik zal dan bekijken of de kosten die ik daarmee kwijt ben dan op u kan worden verhaald.
……”
2.5.
Per brief d.d. 26 maart 2013 schrijft [Q], werkzaam als coördinator Interventieteam en Woonoverlast van de deelgemeente Rotterdam-Noord aan [geopposeerde] - voor zover hier relevant - het volgende:
“……
Het bestuur van de deelgemeente Noord houdt zich nadrukkelijk bezig met de actieve aanpak van woonoverlast, veelal in samenwerking met de politie en een aantal gemeentelijke diensten.
In dat verband wil ik u berichten over de ernstige klachten die het bestuur hebben bereikt over overlast vanuit het pand aan de [adres] waarvan u eigenaar bent dan wel uit diens hoofd bevoegd bent het beheer over dit pand te voeren.
……”
2.6.
Per mail d.d. 8 april 2013 schrijft [Q], voornoemd, aan
[W], werkzaam bij Stedin - voor zover hier relevant - het volgende:
“…… Hoi [W], de[adres] is gekraakt en vandaag komt de eigenaar van het pand bij mij praten over de situatie.
Ik ben op donderdag 28 maart in het pand geweest om even rond te kijken (met toestemming van de hoofdkraker)
Ik zag dat de stroom
niet via de meter liepen ook dat het gevaarlijk was aangesloten met allemaal verlengkabels ed. (zie foto’s)
Wat is jullie beleid hier in. Doen jullie aangifte en anders optreden samen met de brandweer?
......”
2.7.
Per brief d.d. 8 juli 2013 schrijft[Z] in zijn hoedanigheid van makelaar bij De Vroedt Bedrijfshuisvesting B.V. aan de mr. C.P. van den Berg, de raadsvrouw van [geopposeerde] - voor zover hier relevant - het volgende:
“…… Naar aanleiding van uw vraag of wij in de periode 1 september 2012 tot en met datum sleuteloverdracht 12 oktober 2012, aan de huurder de heer [X] van de [adres], personen in het pand staande en gelegen aan de [adres] hebben aangetroffen, kunnen wij u mede delen, dat wij in bovenvermelde periode niemand hebben aangetroffen. wij hebben ook geen aanwijzingen gezien dat er personen in deze periode in onderhavig object waren geweest.
In bovengenoemde periode zijn wij diverse malen met kandidaten de ruimten wezen bezichtigen, te weten:
5 september 2012;
11 september 2012; ( 2x )
12 september 2012; ( huidige huurder )
14 september 2012;
16 september 2012;
19 september 2012;
24 september 2012;
25 september 2012; ( huidige huurder )
12 oktober 2012. ( sleutel overdracht huurder )
Op al deze datum zijn wij met een kandidaat in het object geweest en hebben alle ruimtes incl. het “dakterras” bekeken.
Op datum sleuteloverdrachten 12 oktober 2012 hebben huurder en ondergetekende de ruimte geïnspecteerd en hebben wij de ruimte leeg en zonder enig persoon aanwezig in het gehuurde aan de heer [X] opgeleverd.
……”

3.Het vonnis waartegen verzet

3.1.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 17 mei 2013 onder zaaknummer / rolnummer: C/10/423794 / KG ZA 13-402 is, op vordering van [geopposeerde] jegens [opposant 1] en [opposant 1] en hij/zij die verblijven te [adres], in het verstekvonnis gezamenlijk aangeduid met gedaagden, de volgende beslissing gegeven:
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden;
3.2.
veroordeelt gedaagden om binnen 2 (twee) dagen na betekening van dit vonnis, de bedrijfsruimte aan de [adres] met al de hunnen en de hunnen te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen;
3.3.
bepaalt dat eiser de onder 3.2. gegeven veroordeling tot ontruiming binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ten uitvoer mag leggen tegen een ieder, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiser van een bedrag van
€ 7.500,= ter zake van een vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte aan de [adres] over de periode december 2012 tot en met april 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiser van een bedrag van
€ 1.500,= ter zake van een vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte aan de [adres] over de maand mei 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.6.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op
€ 893,82;
3.7.
veroordeelt gedaagden, indien gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet, tot betaling van € 131,= aan nakosten, verhoogd met € 68,= aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan gedaagden tot aan de dag der voldoening;
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.

4.De oorspronkelijke vordering en de grondslag daarvan.

4.1.
Bij oorspronkelijke dagvaarding d.d. 26 april 2013 vordert [geopposeerde] dat het de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde(n) te veroordelen om binnen vierentwintig uur, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de bedrijfsruimte aan de [adres] met al het hunne en de hunnen, alsmede alle overige zich daarin tijdens de executie bevindende personen, te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [geopposeerde] te stellen;
II. te bepalen dat deze vordering tot ontruiming tot twaalf maanden na de dag waartegen deze ontruiming is geëffectueerd, ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de ten uitvoerlegging zich in de bedrijfsruimte aan de [adres] bevindt of daarbinnen treedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
III. gedaagde(n) hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander bevrijd zal ijn, te veroordelen tot betaling van € 7.500,- ter zake van een vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte aan de [adres] over de periode december 2012 t/m april 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. gedaagde(n) hoofdelijk, des dat de een betalend de ander bevrijd zal zijn, te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.500,= per maand voor elke maand dat voormelde bedrijfsruimte in bezit wordt gehouden, vanaf 1 mei 2013 totdat de bedrijfsruimte is ontruimd, een ingegane maand voor een volle gerekend;
V. gedaagde(n) hoofdelijk, des dat de een betalend de ander bevrijd zal zijn, te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan alsmede vermeerderd met de nakosten.
4.2.
De gegeven beslissing in het dictum van het verstekvonnis is conform het in de dagvaarding d.d. 26 april 2013 gevorderde, zij het dat de onder IV bij deze dagvaarding verzochte termijn uitsluitend is toegewezen voor de maand mei 2013.

5.De eis in oppositie en de vermeerdering van eis

5.1.
In oppositie vordert [opposant 1] en [opposant 1] - na vermindering van eis - dat het de voor-zieningenrechter behage bij vonnis:
het vonnis van voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2013, zaak/rolnummmer C/10/423794/KG ZA 13-402, gewezen in kort geding tussen opposanten als gedaagden en geopposeerde als eiser, waarvan verzet - met uitzondering van de onder 3.2 gegeven veroordeling tot ontruiming en de onder 3.3 gegeven bepaling - te vernietigen en
opnieuw rechtdoende, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geopposeerde] in zijn vorderingen - met uitzondering van zijn vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte en de gegeven bepaling die ziet op artikel 557a Rv - niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te doen ontzeggen en
[geopposeerde] voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van dit geding.
5.2.
[geopposeerde] vordert - na vermeerdering van eis - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [opposant 1] en [opposant 1] niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans hen die te ontzeggen met instandhouding van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2013, zaak/rolnummer C/10423794/KG ZA 13-402, gewezen in kort geding tussen opposanten als gedaagden en geopposeerde als eiser, waarvan verzet;
En in aanvulling - gelet op de vermeerdering van eis - daarop:
2. [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [opposant 1] en [opposant 1] te betalen een door de voorzieningenrechter redelijk te achten voorshot op de totale kosten van herstel van de bedrijfsruimte van [geopposeerde] aan de [adres]
van € 40.396,85 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis;
3. [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling van € 525,10 aan [geopposeerde] in verband met onderzoekskosten aan Stedin in verband met onregelmatigheden aan de energievoorzieningen in de bedrijfsruimte aan de [adres] gedurende de periode van de kraak, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis;
4. [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan alsmede vermeerderd met de nakosten.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

te laat indienen stukken

6.1.
Voor de aanvang van de zitting heeft [geopposeerde] bezwaar gemaakt tegen het te laat inbrengen van de producties 4 t/m 10 zijdens [opposant 1] en [opposant 1].
6.2.
De voorzieningenrechter passeert dit bezwaar en overweegt dienaangaande het volgende. Het in de wet neergelegde procesrecht, dat als uitgangspunt dient, kent geen sanctie op het te laat indienen van processtukken in kort geding. Gelet hierop, mede in ogenschouw nemend dat het hier korte en eenvoudig te doorgronden processtukken betreft, zullen de producties 4 t/m 10 van [opposant 1] en [opposant 1] tot de tot dit kort geding behorende processtukken worden toegelaten. De goede procesorde is dus niet geschonden.
gewijzigde eis
6.3.
[opposant 1] en [opposant 1] hebben geen bezwaar tegen de wijziging van eis door [geopposeerde], zodat op de gewijzigde eis zal worden beslist.
de oorspronkelijke vordering
6.4.
De vordering waartegen [opposant 1] en [opposant 1] tegen in verzet komen ziet op de onder III, IV en V van de oorspronkelijke dagvaarding ingestelde vorderingen (zie onder 4.1).
6.5.
Vooropgesteld wordt dat een geldvordering voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, indien die vordering voldoende aannemelijk is.
Voorts geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisico, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Het spoedeisend belang is derhalve een noodzakelijk en apart te toetsen vereiste voor toewijzing in kort geding.
6.6.
De voorzieningenrechter zal vooralsnog uitgaan van een voldoende spoedeisend belang voor [geopposeerde], ook bij de onderdelen II, IV en V van zijn vordering, nu deze onderdelen samenlopen met de eveneens gevorderde ontruiming.
6.7.
Aangaande de aannemelijkheid van die vorderingen stelt [geopposeerde] dat [opposant 1] en [opposant 1] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door zonder recht of titel de bedrijfsruimte begin december 2012 in gebruik te nemen, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de huurpenningen uit de met [X] gesloten huurovereenkomst.
6.8.
[opposant 1] en [opposant 1] beroepen zich op een aan hen toekomend huisrecht, dat zwaarder dient te wegen dan het eigendomsrecht van [geopposeerde], nu de bedrijfsruimte gedurende lange tijd leeg stond en naar zij stellen reeds in september 2012, derhalve voor het sluiten van de huurovereenkomst, al dan niet door hen zelf is gekraakt.
De voor [geopposeerde] ontstane schade als gevolg van het niet kunnen voldoen aan zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, komt dan ook geheel voor rekening en risico van [geopposeerde], aldus [opposant 1] en [opposant 1].
6.9.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Het verzet van [opposant 1] en [opposant 1] richt zich niet tegen de onderdelen I en II van het verstekvonnis. Bovendien staat tussen partijen vast dat [opposant 1] en [opposant 1] de bedrijfsruimte na betekening van het verstekvonnis hebben verlaten. Deze twee onderdelen van het verstekvonnis, ook voor zover betrekking hebbend op [opposant 1] en [opposant 1] zal de voorzieningenrechter derhalve in stand laten. Ten overvloede zij opgemerkt dat het verstekvonnis geheel in stand blijft voor zover betrekking hebbend op andere gedaagden dan [opposant 1] en [opposant 1]
[geopposeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt en met stukken onderbouwd dat hij met [X] een huurovereenkomst aangaande de bedrijfsruimte heeft gesloten met als ingangsdatum 15 november 2012 en tegen een huurprijs van € 1.500,- per maand.
Dat [opposant 1] en [opposant 1] al in september 2012 hun intrek in de bedrijfsruimte hebben genomen en ruim voordat [geopposeerde] een huurovereenkomst met [X] sloot huisrecht zouden hebben gevestigd, behoort thans kennelijk niet meer tot de feitelijke stellingen van [opposant 1] en [opposant 1], zodat de voorzieningenrechter die stellingen, die overigens moeilijk te verenigen zijn met de verklaring van de raadsman van [opposant 1] en [opposant 1] ter zitting dat [opposant 1] per eind november 2012 zijn intrek in de bedrijfsruimte heeft genomen en dat [opposant 1] vanaf een moment in maart 2013 voor een korte periode van enkele weken in de bedrijfsruimte heeft verbleven.
Vast staat dat [opposant 1] en [opposant 1] zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verbleven, nu zij van [geopposeerde] noch van een andere gerechtigde tot het gebruik van het pand daarvoor toestemming hadden. [opposant 1] en [opposant 1] maakten daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van [geopposeerde] en handelden als zodanig onrechtmatig jegens [geopposeerde].
Gelet op artikel 6:162 BW in samenhang bezien met artikel 6:6 BW zijn [opposant 1] en [opposant 1] in beginsel verplicht de door [geopposeerde] geleden schade te vergoeden. Dat [geopposeerde] door dit handelen schade heeft geleden, bestaande uit niet geïncasseerde huurpenningen van [X] die zien op de periode december 2012 tot en met mei 2013, is evident en wordt bovendien door [opposant 1] en [opposant 1] niet betwist, anders dan met stelling dat [geopposeerde] de overeenkomst met [X] zou hebben gesloten alleen om een einde te kunnen maken aan het gebruik door de krakers. Nu deze stelling in het geheel niet is onderbouwd en ook op zichzelf niet aannemelijk is, zal de voorzieningenrechter aan deze betwisting niet de waarde hechten die [opposant 1] en [opposant 1] beogen.
Op grond van de verklaring van de raadsman van [opposant 1] en [opposant 1] en de verklaring van [opposant 1] zelf ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat [opposant 1] ten minste in de periode 1 december 2012 tot aan de datum van ontruiming, 10 juni 2013, in de bedrijfsruimte heeft verbleven en dat [opposant 1] in de periode van 1 maart 2013 tot 28 april 2013, het moment waarop [opposant 1] in verzekering is gesteld, in de bedrijfsruimte verbleef, zodat de schade die [geopposeerde] in die periode heeft geleden in de vorm van gemiste huuropbrengsten, in beginsel door [opposant 1] en [geopposeerde] dient te worden vergoed.
Voor zover [opposant 1] en [opposant 1] een beroep hebben gedaan op eigen schuld van [geopposeerde] in de zin van artikel 6:101 BW dient dit verweer te worden verworpen, nu [geopposeerde] alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om de aan hem toebehorende bedrijfsruimte van [opposant 1] en [opposant 1] terug te eisen. Dat hij gedurende enige tijd vergeefs heeft vertrouwd dat hetzij door de politie, hetzij door de (deel-)gemeente actie zou worden ondernomen, valt hem in de verhouding tot [opposant 1] en [opposant 1] niet aan te rekenen.
Gelet hierop, is het oorspronkelijk onder III, IV en V gevorderde, met uitzondering van de voor [opposant 1] toegewezen maanden december 2012, januari 2013, februari 2013 en mei 2013, bij verstek terecht toegewezen. Dit brengt met zich mee dat [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 3.000,= aan [geopposeerde] aan niet geïncasseerde huurinkomsten die zien op de maanden maart 2013 en april 2013 en dat [opposant 1] - daarnaast - zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.000,= aan [geopposeerde] aan niet geïncasseerde huurinkomsten, die zien op de maanden december 2012, januari 2013, februari 2013 en mei 2013. Ter voorkoming van misverstand zal dit, inclusief de bij verstekvonnis gegeven kostenveroordeling, opnieuw worden toegewezen, zoals hierna in het dictum vermeld.
In ogenschouw nemende de grote mate van aannemelijkheid van de vordering is er een aanvaardbaar restitutierisico.
vermeerdering van eis
6.10.
Voor de vermeerdering van eis zij verwezen naar het onder 6.5 genoemde
toetsingskader.
6.11.
Nog daargelaten of [geopposeerde] een spoedeisend belang heeft, is binnen dit kort geding
onvoldoende komen vast te staan dat de schade aan de bedrijfsruimte is veroorzaakt door
[opposant 1] en/of [opposant 1], dan wel voor hun rekening dient te komen. Dit zal, gelet op de
betwisting van [opposant 1] en [opposant 1], binnen een bodemprocedure door [geopposeerde] nader moeten
worden onderbouwd. Het enkele feit dat zij zonder recht of titel in de bedrijfsruimte
verbleven is daartoe onvoldoende, temeer nu [opposant 1] en [opposant 1] onbetwist hebben gesteld
dat er zich ook nog andere krakers in de bedrijfsruimte bevonden.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de onder 5.2 onder 2 gevorderde kosten voor
herstel ad € 40.396,85 en de onder 5.2 onder 3 gevorderde onderzoekskosten aan
Stedin, zullen worden afgewezen.
proceskosten
6.12.
[opposant 1] en [opposant 1] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [opposant 1] c.s. worden begroot op € 816,00 aan salaris voor de advocaat.
6.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
7.1.
verklaart [opposant 1] en [opposant 1] ontvankelijk in haar verzet, vernietigd het verstekvonnis voor zover betrekking hebbend op [opposant 1] en [opposant 1] én voor zover het het dictum onder 3.1., en de dicta onder 3.4., tot en met 3.9. betreft en opnieuw rechtdoende in oppositie;
7.2.
veroordeelt [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk tot betaling aan [geopposeerde] van een bedrag van € 3.000,= ter zake van door [geopposeerde] niet geïncasseerde huurinkomsten aangaande de bedrijfsruimte die zien op de periode maart 2013 en april 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
7.3.
veroordeelt [opposant 1] tot betaling aan [geopposeerde] van een bedrag van € 6.000,= ter zake van door [geopposeerde] niet geïncasseerde huurinkomsten aangaande de bedrijfsruimte die zien op de maanden december 2012, januari 2013, februari 2013 en mei 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
7.4.
veroordeelt [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk in de proceskosten ter zake van de verstekprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 893,82;
7.5.
veroordeelt [opposant 1] en [opposant 1] hoofdelijk in de proceskosten in deze verzet-procedure, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 816,00;
7.6.
veroordeelt [opposant 1] en [opposant 1], indien [opposant 1] en [opposant 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoen, tot betaling van € 131,= aan nakosten, verhoogd met € 68,= aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [opposant 1] en [opposant 1] tot aan de dag der voldoening;
7.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2013. 1862/1974