In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.J.E. Stassen, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs. De eiser had een boete van € 1.500,00 opgelegd gekregen wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De rechtbank oordeelde dat de verwonding van het vervoerde dier reeds voor het transport aanwezig was, waardoor het dier niet in staat was zich pijnloos te bewegen. De rechtbank baseerde haar oordeel op een gedetailleerde diergeneeskundige verklaring van toezichthoudende dierenartsen, die de toestand van het dier bij inspectie vaststelden. De eiser betoogde dat de verwonding mogelijk tijdens het transport was ontstaan, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was en dat de diergeneeskundige verklaring leidend was. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om contra-expertises uit te voeren, aangezien de wet geen verplichting hiertoe bevatte. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete niet onredelijk was en dat de eiser verantwoordelijk was voor de gedragingen van zijn chauffeurs, aangezien het vervoeren van koeien deel uitmaakte van zijn normale bedrijfsvoering. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.