ECLI:NL:RBROT:2013:6227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
10/660158-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in GHB met bewijsuitsluiting van journalistiek handelen

Op 8 augustus 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het handelen in GHB. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam aan het licht door undercoveracties van journalisten, die zonder toestemming van de politie GHB van de verdachte kochten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging vanwege onwettige burgerinfiltratie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onrechtmatige burgerinfiltratie, aangezien de journalisten op eigen initiatief handelden zonder politie-instructies.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de verdachte in de periode van 9 mei 2012 tot en met 21 maart 2013 GHB heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte jarenlang in GHB had gehandeld, wat ernstige risico's voor de gezondheid met zich meebracht. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de handel, waaronder het opzetten van een mailinglijst voor potentiële kopers.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en verkeerde in een moeilijke financiële situatie. De rechtbank besloot om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zal meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/660158-13
Datum uitspraak: 8 augustus 2013
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats op [1961],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Kort gezegd wordt hij beschuldigd van het handelen in GHB en het behulpzaam zijn bij de handel in GHB. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.E. Rebel heeft gerekwireerd tot:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met ten aanzien van feit 3 als pleegperiode 1 januari 2010 tot en met 8 mei 2012;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat sprake is van een onwettige burgerinfiltratie. Onder de supervisie van [naam journalist], journalist van het programma [naam programma], hebben onbekend gebleven personen (hierna ter onderscheiding van de getuige [naam journalist] zelf te noemen: [journalist c.s.]) hoeveelheden GHB van de verdachte gekocht, teneinde hem te ontmaskeren als leidinggevende van een verboden organisatie. [journalist c.s.] hebben op eigen houtje meerdere kopen geregeld, zonder enige toestemming en/of medewerking van de politie, noch een andere justitiële instantie.
Dit verweer wordt verworpen.
Geoordeeld wordt dat in deze zaak geen sprake is geweest van een burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 126w van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Zoals door de verdediging zelf is bepleit, blijkt uit het dossier dat [journalist c.s.] op eigen houtje meerdere aankopen GHB bij de verdachte hebben geregeld, zonder enige toestemming en/of medewerking van de politie of justitie. Het regelen en doen van deze aankopen is niet het gevolg van enige toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden van de politie of de officier van justitie en het handelen van [journalist c.s.] is daarom niet aan hen toe te rekenen. De officier van justitie wordt mitsdien ontvankelijk geacht in de vervolging.
OVERIGE (BEWIJS)VERWEREN
bewijsuitsluiting in verband met illegale burger infiltratie en overig (onrechtmatig) handelen van [journalist c.s.]
Op dezelfde gronden als hierboven weergegeven heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat al het bewijsmateriaal dat in deze zaak afkomstig is of het gevolg is van het handelen van [journalist c.s.] van het bewijs moet worden uitgesloten. In het verlengde hiervan heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van de verdachte niet in vrijheid zijn afgeleid doordat de verdachte als gevolg van het handelen van [journalist c.s.] in de veronderstelling verkeerde dat de politie bij zijn aanhouding reeds volledig op de hoogte was. Buiten zijn pleitnota om heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte, vóórdat hij op 21 maart 2013 door de politie werd verhoord, door [journalist c.s.] met zijn handelen werd geconfronteerd, waarbij door [naam journalist] aan de verdachte verwijten werden toegeworpen die verband hielden met zijn handel in GHB waardoor de verdachte later volledige opening van zaken heeft gegeven.
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. Het handelen van burgers onderling, ook als dat handelen wederrechtelijk is, staat in beginsel niet aan het gebruik van (de resultaten van) dat handelen voor het bewijs tegen de verdachte in de weg, tenzij dat wederrechtelijk handelen aan de officier van justitie kan worden toegerekend en/of een zodanig ernstige inbreuk maakt op fundamentele rechten van de verdachte dat daardoor fundamentele waarden en/of beginselen die de kern van ons strafproces raken gecompromitteerd worden. Geen van die omstandigheden is aannemelijk gemaakt, noch anderszins aannemelijk geworden. Deze verweren worden daarom verworpen.
inhoudelijke (bewijs)verweren met betrekking tot de feitelijke levering van GHB door verdachte aan [journalist c.s.]
De verweren die de raadsman op dit punt heeft gevoerd behoeven geen nadere bespreking nu de rechtbank de onderdelen van de verklaringen van [naam journalist] van 27 februari 2013 en 21 maart 2013 die op deze verweren betrekking hebben ambtshalve (zie hierna) van het bewijs zal uitsluiten.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
De rechtbank overweegt ambtshalve met betrekking tot het bewijs in deze zaak als volgt. In zijn verklaring van 27 februari 2013 verklaart de getuige [naam journalist] als volgt:
“Ik moet u vertellen dat ik in de “wij” vorm spreek. Ten behoeve van het programma werken wij met meerdere medewerkers. Deze medewerkers worden ingezet tijdens undercover acties binnen meerdere zaken die we onderzoeken. Ook infiltreren zij in organisaties. Ik wil u niet vertellen wie deze medewerkers zijn. Deze medewerkers kunt u ook niet al(s)
(verbetering rechtbank)getuigen horen. In mijn verklaring zullen waarnemingen voorkomen die door de andere medewerkers zijn gedaan. Ik benoem deze waarnemingen. Het kan wel voorkomen dat ik in een aantal gevallen niet precies kan vertellen wat er is voorgevallen of wat er is gezegd.”
Opvallend is dat zowel in zijn verklaring van 27 februari 2013, als in zijn verklaring van 21 maart 2013 de getuige [naam journalist] vrijwel nergens benoemt welke waarnemingen door hemzelf zijn gedaan of door (één van) zijn medewerkers. Daarmee zijn dergelijke waarnemingen voor de rechtbank niet controleerbaar en voldoen die verklaringen ook niet aan de eisen die artikel 342, eerste lid Sv stelt.
De rechtbank zal dan ook de verklaringen van de getuige [naam journalist] omtrent waarnemingen die niet tot een met name genoemde persoon te herleiden zijn, uitsluiten van het bewijs dat de verdachte het hem tenlastgelegde heeft begaan. Die bewijsuitsluiting raakt in ieder geval de verklaringen van de getuige [naam journalist] over de door [journalist c.s.] bij de verdachte aangekochte hoeveelheden GHB. De door de getuige [naam journalist] verstrekte documenten verzonden vanaf het emailadres [emailadres] en de schriftelijke verslaglegging van de contacten per SMS tussen ‘[X]’ en de verdachte in de periode 18 februari 2013 tot 19 maart 2013 kunnen wel voor het bewijs worden gebezigd omdat deze documenten een zelfstandig bewijsmiddel zijn waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij in
of omstreeksde periode van 9 mei 2012 tot en met 21 maart 2013 te Rotterdam en
/ofUtrecht en
/ofAmsterdam en
/of's-Hertogenbosch en
/ofGroningen
, althans in Nederland (en
/ofte Antwerpen
, althansin België
)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd
en/of verstrekt en/
of vervoerd, in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB,
zijnde GHB (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Hij in
of omstreeksde periode van 9 mei 2012 tot en met 21 maart 2013 te Rotterdam en
/ofUtrecht en
/ofAmsterdam en
/of's-Hertogenbosch en
/ofGroningen
, althans in Nederland (en
/ofte Antwerpen
, althansin België
)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren,
verstrekken,vervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
een ofmeer anderen heeft getracht te bewegen om
dat/die feit
(en
)te plegen,
te doen plegen, mede te plegen,
uit te lokkenen
/ofom daarbij behulpzaam te zijn en
/ofom daartoe gelegenheid,
middelenen
/ofinlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en
/of (een of meer van)
verdachtes mededader(s),
  • een mailing-list aangelegd/opgebouwd waarop
  • deze kopers voorzien van benodigde informatie
  • op een voorgeschreven handelwijze ten aanzien van de levering telefoongesprekken gevoerd en
  • (op afspra(a)k(en)) (de) GHB bestelling(en) (af)geleverd;
3.
Hij
op ofin enomstreeks de periode van
01 januari 200801 januari 2010tot en met 8 mei 2012 te Rotterdam en
/ofUtrecht en
/ofAmsterdam en
/of's-Hertogenbosch en
/ofGroningen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,telkens opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, in elk geval handels- en
/ofgebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. In dit verband wordt over de pleegperiode ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde overwogen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 december 2009 nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte pas na zijn burn-out, welke hij in 2008 heeft gekregen, in 2010 weer is begonnen met de handel in GHB.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

t.a.v. feit 2:

medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd

t.a.v. feit 3:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen jarenlang in de voor het leven of de gezondheid schadelijke stof GHB gehandeld. Van deze stof staat vast dat het onoordeelkundig gebruik van deze (in het verleden als narcosemiddel aangewende) stof al gauw tot een coma kan leiden. Om die reden is deze stof inmiddels op Lijst I van de Opiumwet gekomen. Dat de verdachte naar eigen zeggen zijn handel op een zo verantwoordelijk mogelijke manier heeft uitgevoerd, door onder andere een hand-out op te stellen hoe GHB ‘veilig’ is te gebruiken, doet niet af aan de grote gevaren bij het gebruik van GHB en de ernst van de feiten. De rechtbank gelooft niet in zijn door de verdachte geschetste eigen marginale rol in de GHB handel. Zo is de verdachte de sturende kracht geweest achter een mailinglijst en heeft hij telkens nieuwsbrieven en prijslijsten opgesteld. Hij heeft daarbij ook andere mensen bij zijn handel ingeschakeld en deze mensen daarmee betrokken bij strafbare feiten. De verdachte heeft zijn kennis op het gebied van GHB en zijn inzicht in de markt hiervoor aangewend teneinde financieel gewin voor zichzelf en anderen te behalen. Hij heeft daartoe gedurende jaren bedrijfsmatig activiteiten ontplooid, die mede bestonden in het plegen van begunstigingshandelingen met betrekking tot deze handel.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Binnen de rechtspraak bestaan landelijk geen oriëntatiepunten voor de strafoplegging voor de handel in GHB. Dergelijke oriëntatiepunten bestaan wel voor handel in andere verdovende middelen van Lijst I van de Opiumwet. Als bij die oriëntatiepunten aansluiting wordt gezocht dan ligt - gelet op de omvang en de duur van verdachte’s betrokkenheid bij de handel in GHB - een hogere straf dan door de officier van justitie gevorderd voor de hand. Er zijn echter redenen om de aan verdachte op te leggen straf te matigen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2013 niet eerder is veroordeeld. Hierin wordt aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 11 juni 2013. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering ziet een aantal probleemgebieden, waaronder met name de financiële situatie van de verdachte. Hij ontvangt een bijstandsuitkering, waarvan hij bijna niet kan rondkomen. De reclassering acht een matig recidiverisico aanwezig en adviseert een deels voorwaardelijke straf met daarbij een meldplicht en verplichte medewerking aan een schuldhulpverleningstraject.
Alles afwegend wordt de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op artikel 11 en 10a van de Opiumwet en op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;

stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2.
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3.
de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan een schuldhulpverleningstraject;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2013.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 8 augustus 2013:
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 21 maart 2013 te Rotterdam en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of 's-Hertogenbosch en/of Groningen, althans in Nederland (en /of te Antwerpen, althans in België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij
in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 21 maart 2013 te Rotterdam en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of 's-Hertogenbosch en/of Groningen, althans in Nederland (en /of te Antwerpen, althans in België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van)
verdachtes mededader(s),
  • een mailing-list aangelegd/opgebouwd waarop (een)(potentiële) koper(s) van GHB zich kan/kunnen aanmelden en/of (vervolgens) telkens
  • deze kopers voorzien van benodigde informatie (onder andere een prijslijst en/of contactpersonen/leveranciers en/of een hand-out voor gebruikers) en/of (vervolgens)
  • op een voorgeschreven handelwijze ten aanzien van de levering telefoongesprekken gevoerd en/of sms-berichten ontvangen en/of verstuurd en/of (vervolgens)
  • op afsra(a)k(en)) (de) GHB bestelling(en) (af)geleverd;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij
op of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 8 mei 2012 te Rotterdam en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of 's-Hertogenbosch en/of Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, in elk geval handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet